Lancia Thema 2014 Instructieboek (in Dutch)
Page 81 of 380
 AFSTANDSBEDIENING AAN GEHEUGENKOPPELEN EN ONTKOPPELEN ...........128
 GEHEUGENPOSITIE OPROEPEN ...........129
 EASY ENTRY/EASY EXIT(alleen beschikbaar in combinatie met geheugenstoel) ............130
 OPENEN EN SLUITEN VAN DE MOTORKAP . . . .130
 VERLICHTING ..........................131
 KOPLAMPSCHAKELAAR ................131
 AUTOMATISCHE KOPLAMPEN ...........132
 KOPLAMPEN AAN BIJ INGESCHAKELDE RUITENWISSERS (alleen beschikbaar in
combinatie met automatische koplampen) . . .132
 UITSCHAKELVERTRAGING VAN DE KOPLAMPEN .........................132
 AUTOMATISCH GROOTLICHT (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ....................133
 DAGVERLICHTING (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ....................134
 ADAPTIEVE BI-XENON KOPLAMPEN .......134
 LICHTVERKLIKKER ...................134
 MISTLAMPEN .........................134
 MULTIFUNCTIONELE HENDEL ...........135
 RICHTINGAANWIJZERS .................135
 LANE CHANGE ASSIST ..................135
 DIMLICHT/GROOTLICHTSCHAKELAAR . . . .136
 LICHTSIGNAAL .......................136
 INTERIEURVERLICHTING ...............136
 LEESLAMPEN VOORIN ..................136
75 
Page 82 of 380
 SFEERVERLICHTING...................136
 INTERIEURVERLICHTING ...............137
 RUITENWISSERS EN -SPROEIERS ..........138
 INTERVALSTAND ......................138
 MIST-FUNCTIE ........................138
 RUITENSPROEIERS ....................139
 REGENSENSOR (voor bepaalde uitvoeringen/ landen) ..............................139
 KOPLAMPSPROEIERS ....................140
 VERSTELBARE STUURKOLOM .............140
 ELEKTRISCH VERSTELBARE STUURKOLOM (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ..........141
 STUURVERWARMING (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ......................142
 VERSTELBARE PEDALEN (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ......................143
 CRUISECONTROL ........................144
 INSCHAKELEN ........................144
 DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN .....144
 UITSCHAKELEN .......................145
 SNELHEID HERVATTEN .................145
 INGESTELDE SNELHEID AANPASSEN ......145
 ACCELEREREN OM IN TE HALEN ..........145
 ADAPTIEVE CRUISECONTROL (ACC) (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ..............146
 WERKING VAN ADAPTIEVE CRUISECONTROL (ACC) .................147
76 
Page 83 of 380
 ADAPTIEVE CRUISECONTROL (ACC)ACTIVEREN ...........................148
 INSCHAKELEN ........................148
 GEWENSTE ACC-SNELHEID INSTELLEN . . . .149
 ANNULEREN ..........................149
 UITSCHAKELEN .......................149
 SNELHEID HERVATTEN .................150
 INGESTELDE SNELHEID AANPASSEN ......150
 VOLGAFSTAND INSTELLEN IN ACC ........151
 INHAALHULP .........................152
 MENU VAN DE ADAPTIEVE CRUISECONTROL (ACC) .................153
 WAARSCHUWINGEN EN ONDERHOUDSAANWIJZINGEN OP HET
SCHERM .............................153
VOORZORG TIJDENS HET RIJDEN MET ACC . .155
 MODUS NORMALE CRUISECONTROL (VASTE SNELHEID) .....................157
 FORWARD COLLISION WARNING (voor bepaalde uitvoeringen/landen) .............158
 PARKSENSE® PARKEERHULP ..............159
 PARKSENSE® SENSOREN ................160
 PARKSENSE® WAARSCHUWINGSSCHERM . .160
 PARKSENSE® scherm ...................161
 GELUIDSSIGNALEN VAN PARKEERHULP VÓÓR ................................162
 PARKSENSE® IN- EN UITSCHAKELEN ......162
77 
Page 84 of 380
 ONDERHOUD VAN PARKSENSE®PARKEERHULPSYSTEEM ................162
 HET PARKEERHULPSYSTEEM REINIGEN . . .163
 VOORZORGSMAATREGELEN VOOR GEBRUIK VAN HET PARKSENSE® SYSTEEM .........163
 PARKVIEW® ACHTERUITRIJCAMERA (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ..............165
 PARKVIEW® IN- OF UITSCHAKELEN — MET AANRAAKSCHERM .....................166
 DAKCONSOLE ..........................166
 OPBERGVAKJE VOOR ZONNEBRIL ........167
 COMMANDVIEW® ZONNEDAK MET ELEKTRISCH BEDIENDE ZONWERING — (voor bepaalde
uitvoeringen/landen) ......................167
 ZONNEDAK OPENEN — SNEL .............168
 ZONNEDAK OPENEN — HANDMATIG .......168
 ZONNEDAK SLUITEN — SNEL ............168
 ZONNEDAK SLUITEN — HANDMATIG ......168
 VENTILATIESTAND ZONNEDAK — SNEL . . . .168
 ELEKTRISCH BEDIENDE ZONWERING OPENEN — SNEL .......................169
 ELEKTRISCH BEDIENDE ZONWERING OPENEN — HANDMATIG .................169
 ELEKTRISCH BEDIENDE ZONWERING SLUITEN—SNEL ......................169
 ELEKTRISCH BEDIENDE ZONWERING SLUITEN — HANDMATIG ................169
 VENTILATIESTAND ZONNEDAK — SNEL . . . .169
78 
Page 85 of 380
 KLEMBEVEILIGING....................170
 WINDGERUIS .........................170
 ONDERHOUD VAN ZONNEDAK ............170
 WERKING BIJ UITGESCHAKELD CONTACT . .170
 ELEKTRISCHE AANSLUITCONTACTEN .......171
 BEKERHOUDERS ........................173
 BEKERHOUDERS VOORIN ...............173
 BEKERHOUDERS ACHTERIN .............174
 OPBERGRUIMTE .........................174
 HANDSCHOENENKASTJE ................174
 CONSOLE ............................175
 OPBERGRUIMTEN IN PORTIEREN .........176
 OPBERGRUIMTE IN ARMSTEUN ACHTERBANK (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ........176
LAADRUIMTE — AUTO'S MET 60/40-DEELBARE/
NEERKLAPBARE ACHTERBANK ............176
 LAADRUIMTE...........................177
 BAGAGERUIMTEMAT (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ....................177
 HAKEN VOOR BOODSCHAPPENTASSEN (voor bepaalde uitvoeringen/markten) ...........177
 BAGAGENET (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ....................177
 ACHTERRUITFUNCTIE ....................178
 ACHTERRUITVERWARMING .............178
 ELEKTRISCH BEDIENDE ZONWERING (voor bepaalde uitvoeringen/landen) ........178
 NIVEAUREGELING ......................179
79 
Page 86 of 380
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL MET
AUTOMATISCHE
DIMSTAND
Deze spiegel wordt automatisch aan-
gepast aan hinderlijke weerspiegeling
van de koplampen van achterliggers.
OPMERKING: Tijdens het ach-
teruitrijden wordt deze functie
uitgeschakeld.
LET OP!
Om tijdens reinigen de spiegel niet
te beschadigen mag reinigings-
vloeistof nooit rechtstreeks op de
spiegel worden gespoten. Breng de
vloeistof aan op een schone doek en
wrijf de spiegel daarmee schoon.
BUITENSPIEGELS
Voor een optimaal resultaat dient u de
spiegels zo af te stellen dat u de naast-
liggende rijbaan goed in het zicht hebt
en er tevens een geringe overlapping is
met het zicht in de binnenspiegel.
OPMERKING: Het bolle opper-
vlak van de buitenspiegel aan de
passagierszijde biedt een veel bre-
dere kijkhoek met name op de rij-
baan naast uw auto.
WAARSCHUWING!
Auto's en andere voorwerpen lijken
in de bolle spiegel aan passagiers-
zijde kleiner en verder weg dan ze
in werkelijkheid zijn. Als u te veel
op de passagiersspiegel vertrouwt,
kunt u in botsing komen met een
ander voertuig of object. Gebruik
uw binnenspiegel om de grootte
van of de afstand tot een voertuig te
schatten dat u in de rechterspiegel
ziet.
INKLAPBARE
BUITENSPIEGELS
Voertuigen beschikken over scharnie-
rende buitenspiegels. Door het schar-
nier kan de spiegel naar voren en naar
achteren worden geklapt om schade te
voorkomen. Het scharnier kent drie
standen: volledig naar voren, volledig
naar achteren en normaal.
Binnenspiegel met automatischedimstand
80 
Page 87 of 380
BUITENSPIEGEL MET
AUTOMATISCHE
DIMSTAND AAN
BESTUURDERSZIJDE
Deze functie wordt geregeld door de
binnenspiegel met automatische dim-
stand en wordt automatisch aange-
past aan hinderlijke weerspiegeling
van de koplampen van achterliggers,
wanneer de binnenspiegel wordt ver-
steld.
OPMERKING: Deze functie is
ook leverbaar aan passagierszijde
indien deze is voorzien van een
richtingaanwijzer en naderings-
verlichting.
BUITENSPIEGELS MET
RICHTINGAANWIJZER EN
NADERINGSVERLICHTING
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
De linker- en rechterbuitenspiegel
met richtingaanwijzers in de spiegel-
behuizing en naderingsverlichting in
de spiegel bevatten vijf LED-lampen.Drie van deze LED-lampen zijn rich-
tingaanwijzers die tegelijk met de
richtingaanwijzers aan de voor- en
achterzijde van de auto knipperen. Bij
het inschakelen van de waarschu-
wingsknipperlichten worden deze
LED-lampen ook geactiveerd.
De overige twee LED-lampen zijn be-
doeld als instapverlichting, die in
beide spiegels wordt ingeschakeld
wanneer u de afstandsbediening ge-
bruikt of een van de portieren opent.
Deze LED-lampen schijnen opzij om
de grepen van de voor- en achterpor-
tieren te verlichten. Ze schijnen ook
naar beneden om het gebied voor de
portieren te verlichten.
De instapverlichting gaat na 30 se-
conden geleidelijk uit of gaat onmid-
dellijk uit als de contactschakelaar in
de stand RUN wordt gezet.
OPMERKING: De naderingsver-
lichting werkt niet als de versnel-
lingspook uit de stand PARK is ge-
zet.
SPIEGELS KANTELEN BIJ
ACHTERUITRIJDEN (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Met deze functie worden de buiten-
spiegels automatisch gekanteld bij
achteruitrijden zodat de bestuurder
de grond achter de voorportieren kan
zien. De buitenspiegels bewegen iets
omlaag op het moment dat naar de
achteruitversnelling wordt gescha-
keld. De buitenspiegels keren vervol-
gens terug naar hun oorspronkelijke
positie wanneer een andere versnel-
ling wordt gekozen. Elke opgeslagen
geheugeninstelling heeft een bijbeho-
rende positie voor het kantelen van
spiegels bij achteruitrijden.
OPMERKING:
 De functie Tilt Mirrors In Re-
verse (spiegels kantelen bij ach-
teruitrijden) is af-fabriek niet
ingeschakeld. U kunt de functie
Tilt Mirrors In Reverse (spiegels
kantelen bij achteruitrijden) in-
en uitschakelen met het
Uconnect® systeem.
81 
Page 88 of 380
 Raadpleeg "Uconnect® instel-lingen" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer
informatie hierover.
ELEKTRISCH BEDIENDE
BUITENSPIEGELS
De bedieningselementen voor de elek-
trisch bediende buitenspiegels bevin-
den zich op het bekledingspaneel van
het bestuurdersportier.
De bedieningselementen van de elek-
trisch bediende buitenspiegels be-
staan uit knoppen voor het selecteren
van de spiegels en een schakelaar met
vier richtingen voor het bedienen van de spiegels. Als u een spiegel wilt ver-
stellen, drukt u op de knop L (links)
of R (rechts) om de gewenste spiegel
te selecteren.
OPMERKING: Een lampje in de
knop geeft dan aan dat de spiegel
is geactiveerd en kan worden ver-
steld.
Druk vervolgens op een van de pijltjes
op de schakelaar voor het bedienen
van de spiegels om de spiegel in de
richting van de pijl te bewegen.
U kunt uw geprogrammeerde spiegel-
standen regelen met de optionele ge-
heugenstoelfunctie. Raadpleeg de pa-
ragraaf "Geheugenstoel" in het
hoofdstuk "De functies van uw auto"
voor meer informatie hierover.
ELEKTRISCH
INKLAPBARE
BUITENSPIEGELS
De schakelaar voor de elektrische in-
klapbare spiegels bevindt zich tussen
de spiegelschakelaars L (links) en R
(rechts). Druk eenmaal op de schake-
laar om de spiegels in te klappen endruk nogmaals op de schakelaar om
de spiegels naar de normale rijstand
terug te klappen.
OPMERKING: Als de rijsnelheid
hoger is dan 16 km/u, is de inklap-
functie van de spiegels uitgescha-
keld.
Als de spiegels zich in de ingeklapte
stand bevinden en de snelheid van het
voertuig is gelijk aan of hoger dan
16 km/u, worden ze automatisch uit-
geklapt.
VERWARMDE
BUITENSPIEGELS
Deze buitenspiegels worden
verwarmd om ijs te ontdooien.
Deze functie wordt geactiveerd wan-
neer u de achterruitverwarming in-
schakelt. Raadpleeg de paragraaf
"Achterruitfuncties" in het hoofdstuk
"De functies van uw auto" voor meer
informatie hierover.
Bediening van elektrisch bediende
buitenspiegels
82 
Page 89 of 380
VERLICHTE MAKE-
UPSPIEGELS
Op de zonneklep bevindt zich een ver-
lichte make-upspiegel. Als u deze
spiegel wilt gebruiken, klapt u de zon-
neklep omlaag en het spiegelklepje
omhoog. De verlichting gaat dan au-
tomatisch aan. Als u het spiegelklepje
sluit, wordt de verlichting uitgescha-
keld.
"SCHUIFSTANGFUNCTIE"
EN VERLENGFUNCTIES
VAN DE ZONNEKLEP
Voor het gebruik van de "schuifstang-
functie" van de zonneklep klapt u de
zonneklep omlaag en daarna opzij zo-
dat hij evenredig aan het zijraam ligt.
Pak hierbij de zonneklep vast met uwlinkerhand en trek hem naar achteren
tot hij in de gewenste stand staat. Voor
het gebruik van de verlengfunctie van
de zonneklep pakt u het verlengstuk
aan de achterkant van de klep vast en
trekt u het naar voren.
DODEHOEKBEWAKING
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen,
waar verkrijgbaar)
Het systeem voor dodehoekbewaking
maakt gebruik van twee radarsenso-
ren in de achterbumper en detecteert
motorvoertuigen (auto's, vrachtwa-
gens, motorfietsen, etc.) die vanaf de
achterzijde, voorzijde of zijkant van
de auto in de dode hoek bewegen.
Na het starten van de auto gaat het
waarschuwingslampje van de dode-
hoekbewaking in de beide buitenspie-
gels kort branden om de bestuurder te
laten weten dat het systeem is geacti-
veerd. De sensoren van de dodehoek-
bewaking zijn in werking wanneer
naar een van de vooruitversnellingen
of de achteruitversnelling is gescha-
keld en worden in de stand-by-modus
gezet wanneer naar de parkeerstand
(PARK) is geschakeld.
Verlichte make-upspiegel
Schuifstangfunctie
Detectiezones achter
83 
Page 90 of 380
De detectiezone van de dodehoekbe-
waking bestrijkt ongeveer één rij-
strook van 3,8 m breed aan beide
zijden van de auto. De zone begint bij
de buitenspiegel en bestrijkt een ge-
bied tot ongeveer 7 m achter de auto.
Het systeem bewaakt de detectiezones
aan beide zijden van de auto vanaf het
moment dat een snelheid van onge-
veer 10 km/u of hoger wordt bereikt
en waarschuwt de bestuurder voor
voertuigen in deze zones.
OPMERKING:
 De dodehoekbewaking waar-schuwt de bestuurder NIET voor
snel naderende voertuigen die
zich buiten de detectiezones be-
vinden.  De detectiezone van de dode-
hoekbewaking VERANDERT
NIET wanneer een aanhanger
aan uw auto is gekoppeld. Als
aan uw auto een aanhanger is
gekoppeld, moet u zelf kijken of
de rijbaan naast u vrij is voor
zowel uw auto als de aanhanger,
voordat u van rijbaan wisselt.
Wanneer de aanhanger of een
ander object (bijvoorbeeld een
fiets) uitsteekt aan de zijkant
van uw auto, is het mogelijk dat
het waarschuwingslampje van
de dodehoekbewaking blijft
branden zolang naar een voor-
uitversnelling is geschakeld.
Voor een correcte werking van de do-
dehoekbewaking moet de achterkant
van de auto waar zich de radarsenso-
ren bevinden, vrij zijn van sneeuw, ijs
en vuil. De achterkant van de auto
waar zich de radarsensoren bevinden,
mag niet worden geblokkeerd door
vreemde voorwerpen (bumperstic-
kers, fietsendrager, enz.). De dodehoekbewaking waarschuwt
de bestuurder voor objecten binnen
de detectiezones door het oplichten
van een waarschuwingslampje in de
buitenspiegels, een geluidsignaal en
verlagen van het volume van de radio.
Raadpleeg het hoofdstuk "Bedrijfs-
modi" voor meer informatie hierover.
De dodehoekbewaking controleert de
detectiezone tijdens het rijden vanuit
drie verschillende punten (zijkant,
achter- en voorzijde) om te beoorde-
len of een waarschuwing noodzakelijk
is. De dodehoekbewaking zal een
waarschuwing geven wanneer voer-
tuigen vanuit de volgende richtingen
in de zone komen.
Waarschuwingslampje
dodehoekbewakingSensorpositie (gezien vanaf de bestuurderszijde)
84