display MAZDA MODEL 3 HATCHBACK 2016 Handleiding (in Dutch)

Page 296 of 819

4–132
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Uitschakelen van het systeem
Druk op de LDWS OFF schakelaar om
het LDWS systeem uit te schakelen. Het
LDWS OFF indicatielampje gaat branden.
(Voertuigen met multi-
informatiedisplay)
De rijstrookstrepen worden niet langer
aangegeven in de multi-informatiedisplay
wanneer de LDWS geannuleerd wordt.
(Voertuigen met Active Driving Display)
De rijstrookstrepen worden niet langer
aangegeven in de Active Driving Display
wanneer de LDWS geannuleerd wordt.
OPMERKING
(Europees model)
Wanneer het contact op OFF wordt
gezet, wordt de LDWS geactiveerd
wanneer het contact de volgende keer op
ON wordt gezet.
(Behalve Europese modellen)
Wanneer het contact op OFF wordt
gezet, wordt de systeemtoestand
aangehouden die bestond alvorens deze
werd uitgeschakeld. Als bijvoorbeeld
het contact op OFF wordt gezet terwijl
de rijstrookassistent gebruiksklaar is, zal
het systeem gebruiksklaar zijn wanneer
het contact de volgende keer op ON
gezet wordt.
LDWS waarschuwing
Als het systeem bepaalt dat de
mogelijkheid van een rijstrookafwijking
bestaat. wordt de LDWS
waarschuwingszoemer geactiveerd en
gaat het LDWS waarschuwingslampje
knipperen. Bedien het stuurwiel op
geschikte wijze en stuur de auto naar het
midden van de rijstrook.
Bij voertuigen uitgerust met de multi-
informatiedisplay, wordt de richting
waarin het systeem bepaalt dat de auto van
zijn rijstrook gaat afwijken aangegeven op
de multi-informatiedisplay.
Bij voertuigen uitgerust met de Active
Driving Display verandert de kleur van
de rijstrookstreep in de richting waarin
het systeem bepaalt dat de auto van zijn
rijstrook gaat afwijken van wit naar oranje
en gaat de rijstrookstreep knipperen.
Indicatie op display
Multi-informatiedisplay
Actief rijden display


Page 298 of 819

4–134
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Dodehoekmonitor (BSM) *
De dodehoekmonitor (BSM) is bedoeld om de bestuurder te helpen bij het controleren
van het gebied aan de achterzijde van de auto aan beide kanten tijdens het veranderen van
rijstrook, door de bestuurder te attenderen op de aanwezigheid van voertuigen die op een
naastgelegen rijstrook van achteren naderen.
De dodehoekmonitor (BSM) detecteert voertuigen die van achteren naderen bij het rijden
in voorwaartse richting met een snelheid van 30 km/h of hoger en attendeert de bestuurder
door het oplichten van het dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampje en het
weergeven van het voertuigdetectiescherm (voertuigen met Active Driving Display).
Als de richtingaanwijzerhendel wordt bediend voor het aangeven van een
rijstrookverandering in de richting waarin het dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampje oplicht en het naderende voertuig wordt gedetecteerd,
attendeert de dodehoekmonitor (BSM) de bestuurder op een mogelijk gevaar door het
oplichten van het dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampje, het activeren van
een waarschuwingsgeluid en de weergave van een waarschuwingsindicatie op het scherm
(voertuigen met Active Driving Display).
Het detectiegebied van dit systeem beslaat de rijstroken aan beide zijden van de auto en
vanaf de achterzijde van beide voorportieren tot ongeveer 50 m achter de auto.
Detectiegebieden Uw auto


Page 301 of 819

4–137
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Als de weg bijzonder smal is, is het mogelijk dat voertuigen twee rijstroken verder
bespeurd worden. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is ingesteld
overeenkomstig de breedte van snelwegen.
  Het is mogelijk dat het dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampje gaat
branden en dat het voertuigdetectiescherm in de display wordt weergegeven in reactie
op stilstaande objecten (vangrails, tunnels, zijwanden en geparkeerde voertuigen) op of
langs de weg.
Objecten zoals vangrails en betonnen muren
die langs de auto lopen.Plaatsen waar de breedte tussen de vangrails
of muren aan weerszijden van de auto smaller
wordt.
De muren aan de ingang en uitgangen van tunnels, afritten.
  De kans bestaat dat een dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampje gaat
knipperen of dat de waarschuwingszoemer enkele malen wordt geactiveerd bij het
afslaan op een kruising in een stad.
  Schakel de dodehoekmonitor (BSM) uit wanneer u een aanhanger trekt of wanneer u
hulpuitrusting zoals een ¿ etsdrager aan de achterzijde van de auto hebt geïnstalleerd.
Anders zullen de radiogolven van de radar geblokkeerd raken waardoor het systeem
niet meer normaal zal functioneren.
  In de volgende gevallen kan het moeilijk zijn de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampjes die op de portierspiegels zijn aangebracht te zien
branden/knipperen.
 


 Wanneer de portierspiegels bedekt zijn met sneeuw of ijs.



 Wanneer de voorportierruit beslagen is of bedekt is met sneeuw, ijs of modder. 

 Het systeem schakelt over naar de functie van het achteruitrijwaarschuwingssysteem
wanneer de versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak) of de keuzehendel
(automatische transmissie) in de achteruitstand (R) gezet wordt.
 Zie Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) op pagina 4-155 .


Page 302 of 819

4–138
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes/Dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingszoemer
Het dodehoekmonitor (BSM) of achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA)
attendeert de bestuurder op de aanwezigheid van voertuigen in naastgelegen rijstroken
of aan de achterzijde van de auto met behulp van het dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampje, het waarschuwingsgeluid en de display-indicator
(voertuigen met Active Driving Display) wanneer de systemen operationeel zijn.
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes
De dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes zijn aangebracht op de linker
en rechter portierspiegels. De waarschuwingsindicatielampjes gaan branden wanneer een
voertuig wordt bespeurd dat op een naastgelegen rijstrook van achteren nadert.
Wanneer het contact op ON wordt gezet, gaat het waarschuwingsindicatielampje kortstondig
branden en vervolgens na enkele seconden uit.
Vooruit rijden (Werking van dodehoekmonitor (BSM))
De dodehoekmonitor (BSM) bespeurt voertuigen die van achteren naderen en schakelt
al naargelang de situatie de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes
in die aangebracht zijn op de portierspiegels. En als een dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampje brandt en de richtingaanwijzerhendel wordt
bediend voor het aangeven van een richtingverandering in de richting waarvoor het
dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje brandt, gaat het dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampje knipperen.
Achteruit rijden (Werking van achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA))
Het achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) bespeurt voertuigen die uw auto
vanaf de linker- en rechterzijde naderen en laat de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampjes knipperen.


Page 303 of 819

4–139
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Functie voor uitschakelen van de verlichtingsdimmer
Als de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes gaan branden wanneer
de positielampen zijn ingeschakeld, wordt de helderheid van de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingsindicatielampjes gedimd.
Als de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes moeilijk te zien zijn als
gevolg van verblinding door het licht van de omgeving bij het rijden op met sneeuw bedekte
wegen of bij mist, op de dimmeruitschakeltoets drukken om de dimmer uit te schakelen en
de helderheid van de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampjes te vergroten
wanneer deze gaan branden.
Zie Instrumentenpaneelverlichting op pagina 4-32 .
Display-indicator (Voertuigen met Active Driving Display)
Wanneer de auto in voorwaartse richting rijdt, wordt het gedetecteerde naderende voertuig
en de waarschuwing in de Active Driving Display getoond (Dodehoekmonitor (BSM)
operationeel).
Wanneer een naderend voertuig wordt gedetecteerd, wordt de gedetecteerde richting getoond
met behulp van een detectieindicator (wit). Bovendien, als een voertuig is gedetecteerd en
de richtingaanwijzerhendel wordt bediend om een verandering van rijstrook aan te geven,
verandert de waarschuwingsindicator op de display van kleur (oranje).
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingszoemer
De dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingszoemer wordt geactiveerd gelijktijdig met het
knipperen van een dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingsindicatielampje.


Page 305 of 819

4–141
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Verkeersbordherkenningsysteem (TSR) *
Het verkeersbordherkenningsysteem (TSR) helpt de bestuurder te voorkomen dat
verkeersborden over het hoofd worden gezien en biedt ondersteuning voor veilig rijden door
tijdens het rijden op de Active Driving Display verkeersborden te tonen die herkend worden
door de vooruitrijcamera (FSC) of die geregistreerd zijn in het navigatiesysteem.
Als gedurende het rijden de rijsnelheid het maximumsnelheidbord aangegeven in de Active
Driving Display overschrijdt, informeert het systeem de bestuurder door middel van een
indicatie in de Active Driving Display en een waarschuwingsgeluid.
Het verkeersbordherkenningsysteem (TSR) toont de maximum snelheid (inclusief
onderborden) en eenrichtingsborden.
OPMERKING
  In bepaalde landen of regio’s wordt het verkeersbordherkenningsysteem (TSR) niet
ondersteund. Raadpleeg voor informatie betreffende de ondersteunde landen of regio’s
een deskundige reparateur, bij voorkeur een of¿ ciële Mazda reparateur.

 Het verkeersbordherkenningsysteem (TSR) werkt alleen als de SD kaart van het
navigatiesysteem (origineel Mazda) in de SD kaartgleuf is gestoken. Raadpleeg
een deskundige reparateur, bij voorkeur een of¿ ciële Mazda reparateur voor
bijzonderheden.


Page 307 of 819

4–14 3
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Het verkeersbordherkenningsysteem (TSR) werkt niet als er een defect is in de
vooruitrijcamera (FSC).
  Het is mogelijk dat het verkeersbordherkenningsysteem (TSR) onder de volgende
omstandigheden niet normaal functioneert.
 


 Een voorwerp dat op het instrumentenpaneel geplaatst is wordt door de voorruit
weerkaatst en door de camera opgenomen.
 


 Wanneer er zware bagage in de bagageruimte of op de achterzitting is geplaatst en
de auto overhelt.
 


 Wanneer de bandenspanning niet op de voorgeschreven druk is afgesteld.



 Wanneer andere banden dan standaard banden zijn gemonteerd.



 De auto rijdt op een op- of afrit en aangrenzend gedeelte van een pleisterplaats of
tolhek op een snelweg.
 


 Wanneer de helderheid van de omgeving plotseling verandert, zoals bij het in- of
uitrijden van een tunnel.
 


 Wanneer de verlichting van de koplampen afgezwakt is als gevolg van
verontreiniging of afwijking van de optische as.
 


 Wanneer de voorruit verontreinigd of beslagen is.



 De voorruit en camera zijn beslagen (waterdruppels).



 Er schijnt fel licht op de voorzijde van de auto (zoals achteruitrijlichten of grootlicht
van koplampen van tegemoetkomende voertuigen).
 


 De auto maakt een scherpe bocht.



 Sterke lichtweerkaatsing vanaf het wegdek.



 Een verkeerslicht is in een positie die het weerkaatsen van het licht van de
koplampen van de auto bemoeilijkt, zoals bij het rijden in het donker of in een
tunnel.
 


 Tijdens het rijden onder weersomstandigheden, zoals regen, mist of sneeuw.



 De opgeslagen kaartgegevens voor het navigatiesysteem zijn niet actueel.



 De camera kan het beeld van een verkeersbord niet vastleggen.



 Een verkeersbord is bedekt door modder of sneeuw.



 Een verkeersbord staat verborgen achter bomen of een voertuig.



 Een verkeersbord staat deels in de schaduw.



 Een verkeersbord is verbogen of staat scheef.



 Een verkeersbord staat te laag of te hoog.



 Een verkeersbord is te helder of te donker (inclusief elektronische verkeersborden).



 Een verkeersbord is te groot of te klein.



 Er is een object dat lijkt op het verkeersbord dat wordt afgelezen (zoals nog een
verkeersbord of andere gelijksoortige borden).
  Het verkeersbordherkenningsysteem (TSR) werkt niet als de Active Driving Display is
ingesteld op niet-weergave.
 
 Het verkeersbordherkenningsysteem (TSR) kan op buiten werking ingesteld worden.  Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-17 .


Page 308 of 819

4–14 4
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Verkeersbordweergave-indicatie
De volgende verkeersborden worden op de Active Driving Display weergegeven.
Maximumsnelheidborden (inclusief onderborden)
Maximumsnelheidbord voor slecht weer
Eenrichtingsborden
Bovenstaande indicaties geven enkele voorbeelden.
Als de vooruitrijcamera (FSC) een onderbord niet juist kan herkennen (zoals periodieke
beperkingen, afslagbeperkingen, einde sectie), wordt het volgende scherm getoond.
Als de vooruitrijcamera (FSC) tijdens het rijden een verkeersbord niet goed kan herkennen,
wordt het volgende scherm getoond.


Page 311 of 819

4–147
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Waarschuwing te hoge snelheid
Als de rijsnelheid het maximumsnelheidbord dat op de Active Driving Display wordt
weergegeven overschrijdt, wordt een waarschuwingsgeluid geactiveerd en gaat het gedeelte
rondom het maximumsnelheidbord dat op de Active Driving Display wordt weergegeven
3 maal in oranje knipperen en als de rijsnelheid het weergegeven maximumsnelheidbord
blijft overschrijden, stopt de indicatie met knipperen en licht deze constant op. Controleer de
omgeving en pas de rijsnelheid aan de wettelijk geldende snelheid aan door het nemen van
de juiste maatregel zoals het intrappen van het rempedaal.


Page 313 of 819

4–149
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) *
Het afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) meet de afstand tussen uw auto en een
voorligger met behulp van een radarsensor (voor) bij een rijsnelheid van ongeveer 30 km/h
of hoger en als uw auto een voorligger dichter nadert dan wat op basis van de rijsnelheid de
juiste aan te houden tussenafstand is, verschijnt een melding in de Active Driving Display
om u te waarschuwen een veilige afstand ten opzichte van uw voorligger aan te houden.
WAARSCHUWING
Vertrouw niet volledig op het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) en rijd altijd
voorzichtig:
Het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) geeft advies voor veiliger rijden en
informeert de bestuurder een aanbevolen, veiliger afstand ten opzichte van het
voorliggende voertuig aan te houden. De mogelijkheid voor het bespeuren van een
voorliggend voertuig is beperkt en afhankelijk van het soort voorliggende voertuig, de
weersomstandigheden en de verkeerssituatie. Als dus het gaspedaal en rempedaal niet
correct bediend worden kan dit een ongeluk veroorzaken. Controleer altijd de veiligheid
van de omgeving en trap het rempedaal of gaspedaal in terwijl u een veiliger afstand
aanhoudt ten opzichte van voorliggende voertuigen of tegenliggers.
OPMERKING
  Het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) functioneert wanneer aan alle volgende
voorwaarden is voldaan:
 


 Het contact op ON wordt gezet.



 Het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) is ingeschakeld.



 De keuzehendel staat in een andere stand dan de achteruit (R).



 De rijsnelheid is 30 km/h of sneller. 

 De objecten waardoor het systeem geactiveerd wordt zijn 4-wielige voertuigen. 
 Het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) kan ook in de aanwezigheid van
motor¿ etsen en ¿ etsen functioneren.

 Het afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) functioneert mogelijk niet normaal onder
de volgende omstandigheden:
 


 De Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) is defect.



 Het voorliggende voertuig rijdt met een buitengewoon lage snelheid. 

 Het systeem werkt niet met de volgende objecten:




 Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.



 Stilstaande objecten (stilstaande voertuigen, obstakels)


Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 ... 180 next >