MAZDA MODEL CX-3 2015 Handleiding (in Dutch)

Page 131 of 707

*Bepaalde modellen.3–49
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
Buiten werking stellen
Het systeem wordt buiten werking
gesteld wanneer het contact met behulp
van de correcte geprogrammeerde
sleutel op ON gezet wordt. Het
beveiligingssysteemindikatielampje gaat
gedurende ongeveer 3 seconden branden
en gaat dan uit. Als de motor niet met de
correcte sleutel gestart kan worden en
het beveiligingssysteemindikatielampje
blijft branden of knipperen, het volgende
proberen:
Zorg er voor dat de sleutel zich binnen het
werkingsbereik voor signaaloverdracht
bevindt. Zet het contact uit en start
vervolgens de motor opnieuw. Neem
contact op met een offi ciële Mazda
reparateur indien de motor na 3 pogingen
of meer niet start.
OPMERKING
  Indien het
beveiligingssysteemindikatielampje
tijdens het rijden voortdurend blijft
knipperen, de motor niet stopzetten.
Ga naar een offi ciële Mazda
reparateur en laat het lampje daar
controleren. Als u de motor stop zet
terwijl het indikatielampje knippert,
zult u de motor niet opnieuw kunnen
starten.
  Aangezien bij reparatie van het start-
blokkeersysteem de elektronische
codes opnieuw ingesteld worden, zijn
de sleutels nodig. Breng alle sleutels
naar een offi ciële Mazda reparateur
zodat deze geprogrammeerd kunnen
worden.
Anti-diefstal
beveiligingssysteem
*
Als het anti-diefstal beveiligingssysteem
bespeurt dat iemand op een onjuiste
wijze toegang probeert te krijgen tot de
auto of als de inbraaksensor beweging
binnen in de auto bespeurt, hetgeen tot
gevolg kan hebben dat de auto (met
inbraaksensor) of de inhoud er van wordt
gestolen, waarschuwt een alarm de
omgeving voor een abnormale situatie
door het laten klinken van de sirene/
claxon en het laten knipperen van de
waarschuwingsknipperlichten.
Het systeem zal niet functioneren als
dit niet op de juiste wijze in staat van
paraatheid is gebracht. Wanneer u de auto
verlaat, dient u de procedure van het in
staat van paraatheid brengen dus correct te
volgen.
Inbraaksensor
*
De inbraaksensor maakt gebruik van
ultrasonische golven voor het bespeuren
van beweging binnen in de auto en laat
in het geval van inbraak in de auto een
waarschuwingsalarm afgaan.
De inbraaksensor bespeurt bepaalde
vormen van beweging binnen in de
auto, echter deze kan ook reageren op
gebeurtenissen buiten de auto, zoals
bijvoorbeeld trillingen, harde geluiden,
wind en luchtstromen.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 132 of 707

3–50
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
OPGELET
Let op de volgende punten om de
inbraaksensor normaal te kunnen laten
functioneren:
 
 Hang geen kleding of voorwerpen
op aan een hoofdsteun of een
kledinghaak.
  Plaats de uitschuifbare zonnekleppen
in hun oorspronkelijke posities terug.
  De inbraaksensor niet afschermen
door deze af te dekken of er
voorwerpen voor te hangen.
  Laat de inbraaksensor niet vuil
worden en deze niet met een
vloeistof afvegen.
  De inbraaksensor of het
inbraaksensorsierstuk niet
blootstellen aan schokken of stoten.
  Breng geen zittingen of zittinghoezen
aan die geen originele Mazda
producten zijn.
  Om afscherming van de
inbraaksensor te voorkomen, geen
voorwerpen of lading hoger dan de
hoofdsteunen in de buurt van de
inbraaksensor plaatsen.

Inbraaksensor en
inbraaksensorsierstuk
Werking
Gevallen waarbij de sirene wordt
ingeschakeld
De sirene/claxon wordt met
tussenpozen ingeschakeld en de
waarschuwingsknipperlichten zullen
gedurende ongeveer 30 seconden
knipperen wanneer het systeem door een
van onderstaande oorzaken in werking
wordt gesteld:
 


 Ontgrendelen van een portier met een
binnenvergrendelknop.
 


 Open forceren van een portier, de
motorkap of de achterklep.
 


 Wanneer de motorkap met behulp van
de motorkapontgrendelhendel wordt
geopend.
 


 Het contact op ON zetten zonder de
startdrukknop te gebruiken.
 


(Met inbraaksensor)
 De inbraaksensor registreert een
beweging in de auto.
Het systeem zal opnieuw in werking
gesteld worden (in totaal 10 keer) als een
van de hierboven aangegeven condities
blijft voortbestaan.
 


(Met inbraaksensor)
 Losmaken van de accuverbinding (de
waarschuwingsknipperlichten knipperen
niet).
Het systeem zal ongeveer 10 maal in
werking gesteld worden.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 133 of 707

3–51
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
OPMERKING
  De achterklep kan niet worden
geopend terwijl het anti-diefstal
beveiligingssysteem is ingeschakeld.
  Als de accu uitgeput raakt terwijl het
anti-diefstal beveiligingssysteem in
staat van paraatheid is, zal de sirene
geactiveerd worden en zullen de
waarschuwingsknipperlichten gaan
knipperen wanneer de accu geladen
of vervangen wordt.
In staat van paraatheid brengen
van het systeem
1. De ramen goed sluiten.
OPMERKING
(Met inbraaksensor)
Ook als een raam is open blijven staan,
kan het systeem in staat van paraatheid
gebracht worden, echter zelfs het
gedeeltelijk open laten staan van de
ramen kan een uitnodiging zijn tot
diefstal, en wind die in de auto blaast
zou het alarm kunnen activeren.
De functie van de inbraaksensor kan ook
geannuleerd worden.
Zie Annuleren van de inbraak-/
kantelsensor op pagina 3-52 .
2. Zet het contact op OFF.
3. Zorg er voor dat de motorkap, de
portieren en de achterklep gesloten
zijn. 4. Druk op de vergrendeltoets op
de zender of vergrendel het
bestuurdersportier vanaf de buitenzijde
met de hulpsleutel.
De waarschuwingsknipperlichten
zullen eenmaal knipperen.
(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
Druk op een verzoekschakelaar.
Het veiligheidsindikatielampje in het
instrumentenpaneel gaat gedurende
20 seconden tweemaal per seconde
knipperen.
5. Na 20 seconden is het systeem volledig
in staat van paraatheid.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 134 of 707

*Bepaalde modellen.3–52
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
OPMERKING
  Het anti-diefstal beveiligingssysteem
kan ook in staat van paraatheid
gebracht worden door het
activeren van de automatische
hervergrendelfunctie terwijl alle
portieren, de achterklep en de
motorkap gesloten zijn.
 Zie Zender op pagina 3-5 .   Het systeem wordt buiten werking
gesteld wanneer binnen 20
seconden na het indrukken van de
vergrendeltoets een van de volgende
handelingen wordt uitgevoerd:
 


 Ontgrendelen van een van de
portieren
 


 Openen van een van de portieren.



 Openen van de motorkap.



 Wanneer het contact op ON wordt
gezet.
 


(Met geavanceerde
afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
  Indrukken van de elektrische
achterklepopener wanneer u de
sleutel meedraagt.
  Voor het opnieuw in staat van
paraatheid brengen van het systeem,
de procedure voor het in staat
van paraatheid brengen nogmaals
uitvoeren.
  Wanneer de portieren vergrendeld
worden door het indrukken van de
vergrendeltoets op de zender of het
gebruik van de hulpsleutel terwijl
het anti-diefstal beveiligingssysteem
in staat van paraatheid is, zullen
de waarschuwingsknipperlichten
eenmaal knipperen om aan te
geven dat het systeem in staat van
paraatheid is.
Annuleren van de inbraaksensor
(Met inbraaksensor)
Als het anti-diefstal beveiligingssysteem
in staat van paraatheid gebracht is wanneer
er sprake is van een van onderstaande
omstandigheden, de inbraaksensor
annuleren om te voorkomen dat het alarm
onnodig geactiveerd wordt.
(Inbraaksensor)
 


 Wanneer de auto wordt achtergelaten
terwijl er zich een beweegbaar object,
passagiers of huisdieren in bevinden.
 


 Wanneer u een voorwerp in de auto
achterlaat dat heen en weer kan rollen,
zoals bijvoorbeeld wanneer de auto
bij transport op een schuin afl opende,
onstabiele ondergrond geplaatst wordt.
 


 Wanneer kleine voorwerpen/accessoires
in de auto zijn opgehangen, kleding
aan een kledinghaak is opgehangen of
andere voorwerpen zijn aangebracht die
gemakkelijk binnen in de auto kunnen
bewegen.
 


 Bij het parkeren op een plaats waar
zich sterke trillingen of harde geluiden
voordoen.
 


 Bij het gebruik van een hogedruk of
automatische autowasinstallatie.
 


 Wanneer voortdurend schokken
en trillingen van hagel of donder
en bliksem op de auto worden
overgebracht.
 


 Portieren vergrendeld worden terwijl
een raam of het schuifdak * is open
blijven staan.
 


 Een extra verwarming of apparaat dat
luchtstromen en trillingen produceert
in gebruik is, terwijl het anti-diefstal
beveiligingssysteem in staat van
paraatheid gebracht is.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 135 of 707

*Bepaalde modellen.3–53
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
OPMERKING
Als een portier of de achterklep
gedurende 30 seconden gesloten blijft,
zullen alle portieren en de achterklep
automatisch hervergrendeld worden en
zal het anti-diefstalbeveiligingssysteem
in staat van paraatheid gebracht worden
als een raam en het schuifdak
* is open
blijven staan.
Voor het annuleren van de inbraaksensor,
de toets op de zender binnen 20 seconden
na het indrukken van de vergrendeltoets
indrukken.
De waarschuwingsknipperlichten zullen
driemaal knipperen.
OPMERKING
  Voor het opnieuw activeren van
de inbraaksensor, het anti-diefstal
beveiligingssysteem uitschakelen en
dit vervolgens opnieuw in staat van
paraatheid brengen.
  De inbraaksensor is in werking
wanneer het anti-diefstal
beveiligingssysteem in staat van
paraatheid is gebracht. Voor het
annuleren van de inbraaksensor,
op de annuleertoets van de
inbraaksensor drukken wanneer het
anti-diefstal beveiligingssysteem in
staat van paraatheid is gebracht.
Uitschakelen van een in staat van
paraatheid gebracht systeem
Een systeem dat in staat van paraatheid
is gebracht kan uitgeschakeld worden
met gebruik van een van onderstaande
methodes:
 


 De ontgrendeltoets op de zender
ingedrukt wordt.
 


 Starten van de motor met de
startdrukknop.
 


(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
 

 
 Indrukken van een verzoekschakelaar
op de portieren.
De waarschuwingsknipperlichten zullen
tweemaal knipperen.
OPMERKING
Wanneer de portieren ontgrendeld
worden door het indrukken van de
ontgrendeltoets op de zender terwijl
het anti-diefstalbeveiligingssysteem
uitgeschakeld is, zullen de
waarschuwingsknipperlichten tweemaal
knipperen om aan te geven dat het
systeem uitgeschakeld is.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 136 of 707

3–54
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
Stopzetten van het
waarschuwingsalarm
Een geactiveerd alarm kan uitgeschakeld
worden met gebruik van een van
onderstaande methodes:
 


 De ontgrendeltoets op de zender
ingedrukt wordt.
 


 Starten van de motor met de
startdrukknop.
 


(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
 

 
 Indrukken van een verzoekschakelaar
op de portieren.
 

 
 Indrukken van de elektrische
achterklepopener wanneer u de sleutel
meedraagt.
De waarschuwingsknipperlichten zullen
tweemaal knipperen.
Waarschuwingslabels voor anti-
diefstal beveiligingssysteem
De handschoenenkast van uw auto bevat
een waarschuwingslabel voor het anti-
diefstal beveiligingssysteem.
Het wordt door Mazda aanbevolen dit
label aan te brengen op de achterste
benedenhoek van een voorportierruit.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 137 of 707

3–55
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
Inrijden
Er is geen speciale inrijperiode
noodzakelijk. Echter het opvolgen van
enkele eenvoudige voorzorgsmaatregelen
gedurende de eerste 1000 km, kan het
motorrendement, het brandstofverbruik
en de levensduur van de auto ten goede
komen.
 


 Voer het toerental van de motor niet te
hoog op.
 


 Rijd niet gedurende langere tijd met
dezelfde snelheid, snel of langzaam.
 


 Niet gedurende langere tijd constant met
volgas of met hoge motortoerentallen
rijden.
 


 Vermijd krachtig afremmen, behalve in
noodgevallen.
 


 Vermijd het starten bij volgas.



 Geen aanhanger trekken.
Brandstofbesparing en
milieubescherming
De manier waarop u uw Mazda
gebruikt bepaalt de afstand die u met
een volle tank kunt afl eggen. Volg
onderstaande suggesties om brandstof te
helpen besparen en de CO2-uitstoot te
verminderen.
 


 Laat de motor niet langdurig stationair
draaien om op te warmen. Begin te
rijden, zodra de motor soepel draait.
 


 Bespaar brandstof door snel accelereren
te vermijden.
 


 Rijd met lagere snelheden.



 Anticipeer bij het gebruik van de
remmen (vermijd plotseling afremmen).
 


 Houd u aan het schema van periodieke
onderhoudsbeurten (pagina 6-3 ) en laat
een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur inspecties
en onderhoud uitvoeren.
 


 Gebruik de airconditioning uitsluitend
indien dit noodzakelijk is.
 


 Rijd langzaam tijdens het rijden op
slechte wegen.
 


 Zorg er voor dat de banden steeds de
voorgeschreven spanning hebben.
 


 Vervoer geen onnodig gewicht in de
auto mee.
 


 Laat uw voet tijdens het rijden niet op
het rempedaal rusten.
 


 Zorg er voor dat de wielen steeds correct
uitgelijnd zijn.
 


 Houd bij het rijden met hoge snelheden
de ramen gesloten.
 


 Neem snelheid terug bij het rijden met
sterke zijwind of tegenwind.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 138 of 707

3–56
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
WAARSCHUWING
Nooit tijdens het afdalen van hellingen
de motor afzetten:
Het afzetten van de motor bij
het afdalen van hellingen is
gevaarlijk. De stuurbekrachtiging
en de rembekrachtiging zullen
dan buiten werking gesteld
worden, hetgeen beschadiging
van het aandrijfmechanisme
tot gevolg kan hebben. Verlies
van de stuurbekrachtiging of
rembekrachtiging kan tot een ongeluk
leiden.
Moeilijke
rijomstandigheden
WAARSCHUWING
Wees uiterst voorzichtig als het nodig is
op een glad wegdek terug te schakelen:
Het op een glad wegdek terugschakelen
naar de eerste versnelling bij een
handgeschakelde versnellingsbak
of naar een lage versnelling bij een
automatische transmissie is gevaarlijk.
Door de plotselinge verandering in de
draaisnelheid van de banden kunnen
de banden gaan slippen. Dit kan er toe
leiden dat u de macht over het stuur
verliest en een ongeluk veroorzaakt.
Bij het rijden met zware regenval,
sneeuw, ijzel, door modder, zand of onder
soortgelijke gevaarlijke omstandigheden:
 


 Rijd voorzichtig en neem extra
remafstand in acht.
 


 Vermijd abrupt remmen en plotseling
draaien van het stuurwiel.
 


 Het rempedaal niet pompend indrukken.
Blijf het rempedaal ingedrukt houden.
  Zie het Anti-blokkeer remsysteem
(ABS) op pagina 4-88 .




 Indien de auto vast is komen te zitten,
een lagere versnelling kiezen en
langzaam accelereren. Voorkom dat de
voorwielen gaan slippen.
 


 Gebruik zand, zout, sneeuwkettingen,
tapijten of plaats ander anti-slip
materiaal onder de voorwielen voor
meer aandrijfkracht bij het wegrijden
op een gladde ondergrond, zoals ijs of
opeengehoopte sneeuw.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 139 of 707

3–57
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
OPMERKING
Gebruik uitsluitend sneeuwkettingen op
de voorwielen.
Vloermat
WAARSCHUWING
Zet de vloermatten met de
doorvoerbuisjes of de houders vast
om te voorkomen dat deze onder
de voetpedalen beklemd raken
(bestuurderszijde):
Gebruik van een vloermat die niet goed
is bevestigd is gevaarlijk aangezien deze
de bediening van het gas- en rempedaal
(bestuurderszijde) zal hinderen wat een
ongeluk kan veroorzaken.
Gebruik enkel een vloermat die
overeenkomt met de vorm van de vloer
aan de bestuurderszijde en plaats deze
in de juiste richting.
Zet de vloermat vast met gebruik van de
doorvoerbuisjes of houders.
Er zijn diverse manieren om
vloermatten vast te zetten afhankelijk
van het gebruikte type, dus zet de mat
vast overeenkomstig het type.
Controleer na het aanbrengen van de
vloermat dat deze niet heen en weer
of van voren naar achteren schuift en
dat er voldoende ruimte is tussen de
mat en de gas- en rempedalen aan de
bestuurderszijde.
Nadat u voor schoonmaken of om
een andere reden de vloermat heeft
verwijderd, deze altijd weer stevig op
zijn plaats aanbrengen en daarbij de
zojuist vermelde voorzorgsmaatregelen
in acht nemen.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page 140 of 707

3–58
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
WAARSCHUWING
Breng geen twee vloermatten bovenop
elkaar aan de bestuurderszijde aan:
Het aanbrengen van twee vloermatten
bovenop elkaar aan de bestuurderszijde
is gevaarlijk aangezien de
opsluitpennen enkel het naar voren
schuiven van één vloermat kunnen
voorkomen.
Losse vloermat(ten) kunnen de
bediening van de voetpedalen hinderen
en een ongeluk veroorzaken.
Wanneer u in de winter een zwaarder
type vloermat gebruikt, altijd de
oorspronkelijke vloermat verwijderen.
Bij het plaatsen van een vloermat, deze
bevestigen door de openingen of sluitingen
ervan op de uitsteeksels van de opstaande
klemmen te steken.
Op eigen kracht
lostrekken
van de auto
WAARSCHUWING
Laat de wielen nooit met hoge snelheid
doordraaien en let er op dat bij het
aanduwen van de auto niemand achter
een wiel staat:
Het is gevaarlijk wanneer de auto
is vastgeraakt en u de wielen met
hoge snelheid laat doordraaien. De
draaiende band kan oververhit raken
en uit elkaar springen. Dit kan ernstig
letsel tot gevolg hebben.
OPGELET
Wanneer u te lang achter elkaar probeert
de auto op eigen kracht los te trekken
kan dit defekten aan de motor of het
aandrijfaggregaat of beschadiging van
de banden tot gevolg hebben.
Als u de auto op eigen kracht moet
lostrekken uit sneeuw, zand of modder,
het gaspedaal een weinig indrukken en de
keuzehendel voorzichtig van 1 (D) naar R
verplaatsen.
$9@&;%/%@&EJUJPOJOEC

Page:   < prev 1-10 ... 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 ... 710 next >