MAZDA MODEL CX-3 2016 Handleiding (in Dutch)

Page 281 of 719

4–125
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Dodehoekmonitorsysteem (BSM) *
De dodehoekmonitor (BSM) is bedoeld om de bestuurder te helpen bij het controleren
van het gebied aan de achterzijde van de auto aan beide kanten tijdens het veranderen van
rijbaan, door de bestuurder te attenderen op de aanwezigheid van voertuigen die op een
naastgelegen rijbaan van achteren naderen.
De dodehoekmonitor (BSM) detecteert voertuigen die van achteren naderen bij het rijden
in voorwaartse richting met een snelheid van 30 km/h of hoger en schakelt, afhankelijk van
de omstandigheden, de waarschuwingslampen van het dodehoekmonitor (BSM) in die op
de portierspiegels zijn aangebracht. Als de richtingaanwijzerhendel wordt bediend voor
het aangeven van een rijstrookverandering in de richting waarvoor het dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingslampje brandt, waarschuwt het systeem de bestuurder voor een
voertuig in het detectiegebied door het knipperen van het dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingslampje en het activeren van een zoemer.
Het detectiegebied van dit systeem beslaat de rijstroken aan beide zijden van de auto en
vanaf de achterzijde van beide voorportieren tot ongeveer 50 m achter de auto.

Detectiegebieden Uw auto



Page 282 of 719

4–126
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
WAARSCHUWING
Controleer altijd visueel de omgeving alvorens de rijstrookverandering daadwerkelijk
uit te voeren:
Het systeem is enkel bedoeld om bij het maken van een rijstrookverandering u te helpen
op achteropkomende voertuigen te controleren. Als gevolg van bepaalde beperkingen
ten aanzien van de werking van dit systeem, bestaat de kans dat het dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingslampje niet of met vertraging knippert alhoewel er zich een
voertuig in de naastgelegen rijstrook bevindt. Neem het als bestuurder altijd tot uw
verantwoordelijkheid te controleren op achteropkomend verkeer.
OPMERKING
  De dodehoekmonitor (BSM) functioneert wanneer aan alle onderstaande voorwaarden
is voldaan:
 


 Het contact op ON wordt gezet.



 De dodehoekmonitor (BSM) schakelaar wordt ingedrukt en het dodehoekmonitor
(BSM) OFF indicatielampje in de instrumentengroep gaat uit.
 


 De rijsnelheid is ongeveer 30 km/h of hoger. 

 De dodehoekmonitor (BSM) zal onder de volgende omstandigheden niet functioneren. 



 De rijsnelheid valt terug beneden ongeveer 25 km/h alhoewel het dodehoekmonitor
(BSM) OFF indicatielampje uit is.
 


 De versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak)/keuzehendel
(automatische transmissie) wordt in de achteruitstand (R) gezet en de auto rijdt
achteruit.


Page 283 of 719

4–127
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
 
 In de volgende gevallen gaat het dodehoekmonitor (BSM) OFF indicatielampje
branden en wordt de werking van het systeem stopgezet. Laat de auto zo spoedig
mogelijk door een of¿ ciële Mazda dealer inspecteren als het dodehoekmonitor (BSM)
OFF indicatielampje blijft branden.
 


 Er wordt een probleem in het systeem bespeurd, inclusief de dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingslampjes.
 


 Er is een grote afwijking ontstaan in de montagepositie van een radarsensor (achter).



 Er heeft zich een grote hoeveelheid sneeuw of ijs verzameld op de achterbumper
nabij een radarsensor (achter). Verwijder alle sneeuw, ijs of modder van de
achterbumper.
 


 Rijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.



 De temperatuur in de buurt van de radarsensoren (achter) is buitengewoon hoog als
gevolg van het langdurig rijden op hellingen tijdens de zomer.
 


 De accuspanning is afgenomen. 

 Onder de volgende omstandigheden kunnen de radarsensoren (achter) geen grote
objecten bespeuren of kunnen deze moeilijk bespeurd worden.
 


 Er bevindt zich een voertuig in het opsporingsgebied aan de achterzijde op een
naastgelegen rijstrook aan de achterzijde, maar dit nadert niet. De dodehoekmonitor
(BSM) beoordeelt de situatie op basis van radardetectiegegevens.
 


 Er rijdt gedurende langere tijd een voertuig naast het uwe met nagenoeg dezelfde
snelheid.
 


 Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.



 Een voertuig op een naastgelegen rijstrook probeert uw auto te passeren.



 Er bevindt zich een voertuig op een naastgelegen rijstrook op een weg met
buitengewoon brede rijstroken. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is
ingesteld op de breedte van snelwegen.


 In de volgende gevallen bestaat de kans dat de activering van de dodehoekmonitor
(BSM) waarschuwingslampjes en de waarschuwingszoemer niet of vertraagd
plaatsvindt.
 


 Een voertuig verandert van de huidige rijstrook naar een naastgelegen rijstrook twee
rijstroken verder.
 


 Rijden op steile hellingen.



 Rijden over de top van een heuvel of bergpas.



 Bij een kleine draaicirkel (maken van een scherpe bocht, afslaan op kruisingen).



 Wanneer er verschil is in hoogte tussen uw rijstrook en de naastgelegen rijstrook.



 Het systeem functioneert direct na het indrukken van de dodehoekmonitor (BSM)
schakelaar.
 
 Als de weg bijzonder smal is, is het mogelijk dat voertuigen twee rijstroken verder
bespeurd worden. Het detectiegebied van de radarsensoren (achter) is ingesteld
overeenkomstig de breedte van snelwegen.


Page 284 of 719

4–128
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Het is mogelijk dat de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes gaan branden
in reactie op stilstaande objecten op of langs de weg, zoals vangrails, tunnels,
zijwanden en geparkeerde voertuigen.
Objecten zoals vangrails en betonnen muren
die langs de auto lopen.Plaatsen waar de breedte tussen de vangrails
of muren aan weerszijden van de auto smaller
wordt.

De muren aan de ingang en uitgangen van tunnels, afritten.
  De kans bestaat dat een dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje gaat
knipperen of dat de waarschuwingszoemer enkele malen wordt geactiveerd bij het
afslaan op een kruising in een stad.
  Schakel de dodehoekmonitor (BSM) uit wanneer u een aanhanger trekt of wanneer u
hulpuitrusting zoals een ¿ etsdrager aan de achterzijde van de auto hebt geïnstalleerd.
Anders zullen de radiogolven van de radar geblokkeerd raken waardoor het systeem
niet meer normaal zal functioneren.
  In de volgende gevallen kan het moeilijk zijn de dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingslampjes die op de portierspiegels zijn aangebracht te zien branden/
knipperen.
 


 Wanneer de portierspiegels bedekt zijn met sneeuw of ijs.



 Wanneer de voorportierruit beslagen is of bedekt is met sneeuw, ijs of modder. 

 Het systeem schakelt over naar de functie van het achteruitrijwaarschuwingssysteem
wanneer de versnellingshendel (handgeschakelde versnellingsbak) of de keuzehendel
(automatische transmissie) in de achteruitstand (R) gezet wordt.
 Zie Achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) op pagina 4-137 .


Page 285 of 719

4–129
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes/Dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingszoemer
Het dodehoekmonitor (BSM) of achteruitrijwaarschuwingssysteem (RCTA) waarschuwt
de bestuurder voor de aanwezigheid van voertuigen in naastgelegen rijstroken aan de
achterzijde van uw auto met behulp van de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes
en de waarschuwingszoemer wanneer de systemen in werking zijn.
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes
De dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes zijn aangebracht op de linker en rechter
portierspiegels. De waarschuwingslampjes gaan branden wanneer een voertuig wordt
bespeurd dat op een naastgelegen rijstrook van achteren nadert.


Wanneer het contact op ON wordt gezet, gaat het defectwaarschuwingslampje kortstondig
branden en vervolgens na enkele seconden uit.
Vooruit rijden (Werking van dodehoekmonitor (BSM))
De dodehoekmonitor (BSM) bespeurt voertuigen die van achteren naderen en
schakelt al naargelang de situatie de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes
in die aangebracht zijn op de portierspiegels. En als een dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingslampje brandt en de richtingaanwijzerhendel wordt bediend voor het
aangeven van een richtingverandering in de richting waarvoor het dodehoekmonitor (BSM)
waarschuwingslampje brandt, gaat het dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje
knipperen.
Achteruit rijden (Werking van achteruitrijwaarschuwing (RCTA))
De achteruitrijwaarschuwing (RCTA) bespeurt voertuigen die uw auto vanaf de linker- en
rechterzijde naderen en laat de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes knipperen.


Page 286 of 719

4–130
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Functie voor uitschakelen van de verlichtingsdimmer
Wanneer de koplampschakelaar in de stand
of staat, wordt de helderheid van de
dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes gedimd.
Als de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes moeilijk te zien zijn als gevolg van
verblinding door het licht van de omgeving bij het rijden op met sneeuw bedekte wegen
of bij mist, op de dimmeruitschakeltoets drukken om de dimmer uit te schakelen en de
helderheid van de dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampjes te vergroten wanneer
deze gaan branden.
Zie Instrumentenpaneelverlichting op pagina 4-33 .
Dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingszoemer
De dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingszoemer wordt geactiveerd gelijktijdig met het
knipperen van een dodehoekmonitor (BSM) waarschuwingslampje.


Page 287 of 719

4–131
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
Dodehoekmonitor (BSM) OFF
indicatielampje
 


 Wanneer het contact op ON wordt gezet,
gaat het defectwaarschuwingslampje
kortstondig branden en vervolgens na
enkele seconden uit.
 


 Het dodehoekmonitor (BSM) OFF
indicatielampje gaat branden wanneer
de dodehoekmonitor (BSM) schakelaar
wordt ingedrukt om de systemen
van dodehoekmonitor (BSM) en
achteruitrijwaarschuwing (RCTA) uit te
schakelen.
 


 Onder de volgende omstandigheden
kan een defect in het systeem worden
aangegeven. Laat uw auto door een
of¿ ciële Mazda dealer inspecteren.



 
 Het lampje gaat niet branden wanneer
het contact op ON wordt gezet.
 

 
 Het lampje blijft branden als de
dodehoekmonitor (BSM) schakelaar
wordt ingedrukt.
 

 
 Wanneer dit tijdens het rijden gaat
branden.


Dodehoekmonitor (BSM)
schakelaar

Wanneer de dodehoekmonitor (BSM)
schakelaar wordt ingedrukt, worden
de systemen van dodehoekmonitor
(BSM) en achteruitrijwaarschuwing
(RCTA) uitgeschakeld en gaat het
dodehoekmonitor (BSM) OFF
indicatielampje in de instrumentengroep
branden.
Als de schakelaar nogmaals wordt
ingedrukt, worden de systemen
van dodehoekmonitor (BSM) en
achteruitrijwaarschuwing (RCTA)
geactiveerd en gaat het dodehoekmonitor
(BSM) OFF indicatielampje uit.


Page 288 of 719

4–132
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Wanneer het contact wordt uitgezet,
wordt de toestand aangehouden die
bestond alvorens het systeem werd
uitgeschakeld. Als bijvoorbeeld het
contact op OFF wordt gezet terwijl
de systemen van dodehoekmonitor
(BSM) en achteruitrijwaarschuwing
(RCTA) geactiveerd zijn, blijven
de systemen van dodehoekmonitor
(BSM) en achteruitrijwaarschuwing
(RCTA) geactiveerd wanneer het
contact de volgende keer op ON
wordt gezet.
  De systemen van dodehoekmonitor
(BSM) en achteruitrijwaarschuwing
(RCTA) worden uitgeschakeld
wanneer de accu wordt losgekoppeld
zoals bij het demonteren en monteren
van accukabels of zekeringen.
Druk op de dodehoekmonitor
(BSM) schakelaar om de systemen
van dodehoekmonitor (BSM) en
achteruitrijwaarschuwing (RCTA)
opnieuw in te schakelen.


Page 289 of 719

4–133
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
*Bepaalde modellen.
Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) *
Het afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) meet de afstand tussen uw auto en een
voorliggend voertuig met gebruik van een radarsensor (voor) wanneer de rijsnelheid 30
km/h of hoger is en geeft een aanbevolen afstand aan om tussen voertuigen aan te houden.
Als verder uw auto het voorliggende voertuig dichter nadert dan de juiste aan te houden
tussenafstand, gaat de voorliggend-voertuig indicatie op de Active Driving Display
knipperen om de bestuurder te waarschuwen een veiliger afstand ten opzichte van het
voorliggende voertuig aan te houden.
WAARSCHUWING
Vertrouw niet volledig op het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) en rijd altijd
voorzichtig:
Het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) geeft advies voor veiliger rijden en
informeert de bestuurder een aanbevolen, veiliger afstand ten opzichte van het
voorliggende voertuig aan te houden. De mogelijkheid voor het bespeuren van een
voorliggend voertuig is beperkt en afhankelijk van het soort voorliggende voertuig, de
weersomstandigheden en de verkeerssituatie. Als dus het gaspedaal en rempedaal niet
correct bediend worden kan dit een ongeluk veroorzaken. Controleer altijd de veiligheid
van de omgeving en trap het rempedaal of gaspedaal in terwijl u een veiliger afstand
aanhoudt ten opzichte van voorliggende voertuigen of tegenliggers.


Page 290 of 719

4–134
Tijdens het rijden
i-ACTIVSENSE
OPMERKING
  Het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) functioneert wanneer aan alle volgende
voorwaarden is voldaan:

Het contact op ON wordt gezet.   Het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) is ingeschakeld.



 De keuzehendel staat in een andere stand dan de achteruit (R).
De rijsnelheid is 30 km/h of sneller.   De objecten waardoor het systeem geactiveerd wordt zijn 4-wielige voertuigen. 
 Het Afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) kan ook in de aanwezigheid van
motor¿ etsen en ¿ etsen functioneren.

 Het afstandherkenninghulpsysteem (DRSS) functioneert mogelijk niet normaal onder
de volgende omstandigheden:
 


 De Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) is defect.



 Het voorliggende voertuig rijdt met een buitengewoon lage snelheid. 

 Het systeem werkt niet met de volgende objecten: 



 Voertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.



 Stilstaande objecten (stilstaande voertuigen, obstakels)


Page:   < prev 1-10 ... 241-250 251-260 261-270 271-280 281-290 291-300 301-310 311-320 321-330 ... 720 next >