sensor MAZDA MODEL CX-5 2013 Handleiding (in Dutch)

Page 284 of 657

WAARSCHUWING
Aangezien de kans bestaat op oogbeschadiging als gevolg van de laser, altijd
onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht nemen:lDe sensor nooit verwijderen.lEen verwijderde sensor voldoet niet aan de bepalingen voor een klasse 1M laser
onder de IEC 60825-1 specificatie en derhalve kan oogveiligheid niet gegarandeerd
worden.
lKijk niet rechtstreeks in de sensor met gebruik van optische instrumenten met een
vergrotingsfunctie zoals vergrootglazen en microscoop- en objectieflenzen binnen
een afstand van 100 mm van de sensor.
Stralingsgegevens van lasersensor
Maximum gemiddeld vermogen: 45 mW
Impulsduur: 33 ns
Golflengte: 905 nm
Divergentiehoek (horizontaal×verticaal): 28 graden×12 graden
4-128
Tijdens het rijden
Remmen

Page 297 of 657

Bandenspanningcontrolesysteem
lHet bandenspanningcontrolesysteem (TPMS) controleert de bandenspanning van alle
vier banden. Als de bandenspanning van één of meerdere banden te laag is, waarschuwt
het systeem de bestuurder door middel van het waarschuwingslampje van het
bandenspanningcontrolesysteem in de instrumentengroep (de waarschuwing wordt ook
getoond op de display op de type A
*1instrumentengroep) en een pieptoon. Het systeem
controleert de bandenspanning indirect op basis van de gegevens die door de ABS
wielsnelheidssensors worden verzonden.
Om het systeem correct te kunnen laten werken, dient het systeem met de
voorgeschreven bandenspanning (waarde op bandenspanningslabel) geïnitialiseerd te
worden. Volg de procedure en voer de initialisatie uit.
*1 Zie Type A type op pagina 4-41.
lBij auto's met een type A*1instrumentengroep, de toestand van de auto controleren of
de auto door een deskundige reparateur laten inspecteren, bij voorkeur een officiële
Mazda reparateur, overeenkomstig de indikatie.
*1 Zie Type A type op pagina 4-41.
lSysteemdefecten of bedrijfstoestanden worden aangeduid door een waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indikatielampjes op pagina 4-41.
Zie Waarschuwingszoemer voor bandenspanning op pagina 7-54.
ABS wielsnelheidssensor
Tijdens het rijden
Bandenspanningcontrolesysteem
4-141

Page 303 of 657

OPMERKING
lIn de volgende gevallen laat het systeem het RVM waarschuwingslampje (oranje) in
de instrumentengroep branden en wordt de werking van het systeem stopgezet. Als
het RVM waarschuwingslampje (oranje) blijft branden, het systeem zo spoedig
mogelijk door een officiële Mazda dealer laten inspecteren:
lEr is een defect in het systeem, inclusief het RVM waarschuwingsindikatielampje,
opgespoord.
lDe positie van een radarsensor is beduidend veranderd. De richting waarin de
radarsensors gericht zijn is van fabriekswege afgesteld en is specifiek voor de
installatiecondities van elke auto zodat naderende voertuigen correct opgespoord
kunnen worden. Als de richting van een radarsensor om een bepaalde reden
afwijkt, dient deze opnieuw afgesteld te worden.
lGrote hoeveelheden sneeuw of ijs bevinden zich op de achterbumper nabij de
radarsensors.
lRijden gedurende langere perioden op met sneeuw bedekte wegen.lDe temperatuur rondom de radarsensors wordt buitengewoon hoog wanneer er met
de auto gedurende langere tijd bij hete weersomstandigheden bergop gereden
wordt.
lDe accuspanning is laag.
lDe opsporingscapaciteit van de radarsensors is beperkt. In de volgende gevallen kan
de opsporingscapaciteit van het rijbaanveranderingcontrolesysteem afnemen en niet
normaal functioneren:
lDe achterbumper bij een radarsensor is vervormd.lSneeuw, ijs of modder heeft zich vastgezet op het gedeelte nabij een radarsensor op
de achterbumper.
lOnder bepaalde weersomstandigheden, zoals bij regen, sneeuw of mist.
lVoor de radarsensors kan het onmogelijk of moeilijk zijn het volgende op te sporen:
lKleine, tweewielige voertuigen, fietsen, voetgangers en stilstaande objecten op of
langs de kant van de weg.
lVoertuigen met carrosserievormen die de radarsignalen niet reflecteren, zoals
ongeladen lage aanhangwagens en sportauto's.
lEen voertuig bevindt zich in het opsporingsgebied op een naastgelegen rijbaan aan
de achterzijde, maar nadert niet. Het systeem maakt bepalingen gebaseerd op de
radardetectiegegevens van naderende voertuigen.
lEen ander voertuig rijdt gedurende langere tijd met dezelfde snelheid naast de auto.lVoertuigen die naderen vanuit tegenovergestelde richting.lEen ander voertuig dat uw auto probeert te passeren bevindt zich op een
naastgelegen rijbaan.
lEr bevindt zich een voertuig op een naastgelegen rijbaan die buitengewoon breed
is. Het radarsensordetectiegebied is ingesteld overeenkomstig de rijbaanbreedte van
algemene snelwegen.
Tijdens het rijden
Rijbaanveranderingcontrolesysteem (RVM)
4-147

Page 304 of 657

OPMERKING
lIn de volgende gevallen is het mogelijk dat het RVM waarschuwingsindikatielampje
en de waarschuwingszoemer niet geactiveerd worden of dat de activering ervan
vertraagd wordt:
lEen ander voertuig komt vanaf een rijbaan twee rijbanen verderop op de
naastgelegen rijbaan.
lBij het rijden op een steile helling.lBij het rijden over een bergpas.lWanneer de draaicirkel klein is (maken van scherpe bochten, op rotondes of
kruisingen).
lWanneer er een verschil in hoogte is tussen de rijbanen.lOnmiddellijk nadat dit systeem is ingeschakeld.
lAls de breedte van de rijbanen bijzonder smal is, is het mogelijk dat een voertuig op
een naastgelegen rijbaan twee rijbanen verderop opgespoord wordt. Het
radarsensordetectiegebied is ingesteld overeenkomstig de rijbaanbreedte van
algemene snelwegen.
4-148
Tijdens het rijden
Rijbaanveranderingcontrolesysteem (RVM)

Page 307 of 657

qRVM schakelaar
Wanneer de schakelaar wordt ingedrukt,
wordt het
rijbaanveranderingcontrolesysteem
gebruiksklaar en het RVM indikatielampje
(groen) gaat branden op het
instrumentenpaneel. Wanneer de
schakelaar nogmaals wordt ingedrukt,
wordt het systeem uitgeschakeld en gaat
het RVM indikatielampje (groen) uit.
OPMERKING
lWanneer het contact wordt uitgezet,
wordt de toestand aangehouden die
bestond alvorens het contact werd
uitgeschakeld. Als bijvoorbeeld het
contact wordt uitgeschakeld terwijl
het
rijbaanveranderingcontrolesysteem
gebruiksklaar is, zal het systeem
gebruiksklaar zijn wanneer het
contact de volgende keer op ON
gezet wordt.
lAls de accu wordt losgekoppeld of
een zekering wordt vervangen, zal
het
rijbaanveranderingcontrolesysteem
uitgeschakeld worden. Druk op de
RVM schakelaar om dit systeem in te
schakelen.
qOnderhoud van de radarsensors
De radarsensors voor het
rijbaanveranderingcontrolesysteem zijn
aangebracht binnen in de achterbumper,
één aan de linkerzijde en één aan de
rechterzijde.
Radarsensors
Het oppervlak van de achterbumper nabij
de radarsensors dient altijd schoon te zijn
zodat het
rijbaanveranderingcontrolesysteem correct
kan functioneren. Breng geen stickers of
dergelijke voorwerpen op de
achterbumper aan.
Zie Verzorging van de carrosserie op
pagina 6-69.
OPMERKING
Raadpleeg een officiële Mazda dealer
voor reparatie en vervanging van de
radarsensors, of reparatie, vernieuwing
of spuiten van de achterbumper nabij
een radarsensor.
Tijdens het rijden
Rijbaanveranderingcontrolesysteem (RVM)
4-151

Page 321 of 657

qWeergavebereik op het scherm
De beelden op het scherm kunnen afwijken van de werkelijke omstandigheden.
(Schermdisplay)
(Werkelijke aanzicht)
Voorwerp Sierstuk
Indikatie voor
obstakeldetectie in
parkeersensorsysteem
(Displaytype met
hulplijnen voor
geprojecteerd rijtraject)
Bepaalde modellen Bumper
Tijdens het rijden
Achteruitkijkmonitor
4-165

Page 336 of 657

Parkeersensorsysteemí
Het parkeersensorsysteem maakt gebruik van ultrasonische sensoren voor het opsporen van
hindernissen rondom de auto bij het parkeren van de auto in een garage of tijdens het
fileparkeren wanneer er met een snelheid van ongeveer 10 km/h of minder met de auto
wordt gereden. Het systeem is uitgerust met een hulpinrichting die de bestuurder op de
hoogte stelt van de benaderde afstand vanaf de auto tot aan de omliggende hindernis via
het gebruik van een pieptoon en een hindernisdetectieaanduiding
í.
Voorste sensor
Voorste hoeksensorAchterste
sensor
Achterste hoeksensor
WAARSCHUWING
Vertrouw niet volledig op het parkeersensorsysteem en controleer tijdens het rijden
steeds visueel de veiligheid rondom uw auto.
Het systeem kan de bestuurder assisteren bij de besturing van de auto in voorwaartse
en achterwaartse richting tijdens het parkeren. Het detectiebereik van de sensoren is
beperkt, dus door tijdens het rijden enkel op het systeem te vertrouwen kunnen er
ongelukken veroorzaakt worden. Controleer tijdens het rijden steeds visueel de
veiligheid rondom uw auto.
4-180
Tijdens het rijden
íBepaalde modellen.
Parkeersensorsysteem

Page 337 of 657

OPMERKING
lBreng geen accessoires aan binnen het detectiebereik van de sensoren. Dit kan de
werking van het systeem hinderen.
lAfhankelijk van de soort hindernis en de omgevingscondities, kan het detectiebereik
van een sensor verminderd worden, of bestaat de kans dat de sensoren de hindernissen
niet kunnen opsporen.
lHet is mogelijk dat het systeem onder de volgende omstandigheden niet normaal
werkt:
lWanneer zich modder, ijs of sneeuw aan het sensorgedeelte heeft vastgehecht
(wanneer dit wordt verwijderd, werkt het systeem weer normaal).
lWanneer het sensorgedeelte is bevroren (wanneer het ijs ontdooid is, werkt het
systeem weer normaal).
lWanneer de sensor met een hand wordt afgedekt.lWanneer de sensor aan een krachtige schok is blootgesteld.lWanneer de auto buitengewoon scheef staat.lOnder buitengewoon hete of koude weersomstandigheden.lWanneer er met de auto over oneffenheden, op hellingen of op onverharde of met
gras bedekte wegen wordt gereden.
lAlles dat in de buurt van de auto ultrageluid voortbrengt, zoals de claxon van een
andere auto, het motorgeluid van een motorfiets, het luchtremgeluid van een
vrachtwagen of de sensoren van een andere auto.
lWanneer met de auto bij zware regenval wordt gereden of bij rijomstandigheden
die opspattend water veroorzaken.
lWanneer een in de handel verkrijgbare staafantenne of een antenne voor
zendapparatuur in de auto is geïnstalleerd.
lWanneer de auto in de richting gaat van een hoge of vierkante stoeprand.lWanneer de hindernis zich te dicht bij de sensor bevindt.
lHindernissen onder de bumper worden mogelijk niet opgespoord. Hindernissen die
lager zijn dan de bumper of smal zijn worden mogelijk in eerste instantie wel
opgespoord maar worden naarmate de auto de hindernis dichter nadert niet meer
opgespoord.
lHet is mogelijk dat de volgende soorten hindernissen niet opgespoord worden:
lDunne voorwerpen zoals kabel of touwlMaterialen die geluidsgolven gemakkelijk absorberen zoals katoen of sneeuwlHoekvormige voorwerpenlBijzonder lange voorwerpen, en die welke breed zijn aan de bovenzijdelKleine, korte voorwerpen
Tijdens het rijden
Parkeersensorsysteem
4-181

Page 338 of 657

OPMERKING
lLaat het systeem altijd inspecteren door een deskundige reparateur, bij voorkeur een
officiële Mazda reparateur als de bumpers een schok of stoot hebben gekregen, ook
bij een klein ongeluk. Als de sensoren een afwijking hebben, kunnen ze hindernissen
niet opsporen.
lHet is mogelijk dat er een storing is in het systeem als de zoemtoon niet werkt of als
het indikatielampje niet brandt wanneer de parkeerhulpsensorsschakelaar wordt
ingeschakeld. Raadpleeg een deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda
reparateur.
lHet is mogelijk dat er een storing is in het systeem als de zoemtoon die een
systeemstoring aangeeft gehoord wordt en als het indikatielampje knippert. Raadpleeg
een deskundige reparateur, bij voorkeur een officiële Mazda reparateur.
lHet is mogelijk dat de zoemer die een storing in het systeem aangeeft niet wordt
gehoord als de omgevingstemperatuur buitengewoon laag is, of als er zich modder, ijs
of sneeuw aan het sensorgedeelte heeft vastgehecht. Verwijder alle vreemde
bestanddelen van het sensorgedeelte.
lRaadpleeg bij het monteren van een trekhaak een deskundige reparateur, bij voorkeur
een officiële Mazda reparateur.
qSensordetectiebereik
De sensoren kunnen hindernissen opsporen binnen het volgende bereik.
Detectiebereik van voorste sensor
Detectiebereik van voorste hoeksensorDetectiebereik van achterste
sensor Detectiebereik van achterste hoeksensorBEenheid: cm
A
D
CA: Ongeveer 50
B: Ongeveer 50
C: Ongeveer 100
D: Ongeveer 150
4-182
Tijdens het rijden
Parkeersensorsysteem

Page 339 of 657

qGebruik van het parkeerhulpsensorsysteem
De schakelaar kan geactiveerd worden wanneer het contact op ON staat, de keuzehendel in
een andere stand dan achteruit (R) staat en de rijsnelheid ongeveer 10 km/h of minder is.
Wanneer de parkeersensorschakelaar wordt ingedrukt, wordt een pieptoon gegeven, wordt
de hindernisdetectieaanduiding
íop het audioscherm getoond en gaat het indikatielampje
in de schakelaar branden.
Indikatielampje
OPMERKING
Als het systeem geannuleerd wordt, zal de werking ervan niet automatisch hersteld
worden wanneer de rijsnelheid tot 10 km/h of minder is afgenomen.
Voorwaarde voor sensordetectie
Het systeem kan gebruikt worden wanneer het contact op ON staat en de
parkeerhulpsensorschakelaar ingeschakeld is.
Het systeem zal vervolgens functioneren wanneer de keuzehendel in de achteruit (R) gezet
wordt.
De sensoren kunnen hindernissen opsporen onder de volgende omstandigheden:
Sensor Conditie
Voorste sensorDe keuzehendel staat in een stand behalve achteruit (R) en de rijsnelheid is ongeveer
10 km/h of minder.
Voorste hoeksensor De rijsnelheid is ongeveer 10 km/h of minder.
Achterste sensor De keuzehendel staat in de achteruit (R).
Achterste hoeksensorDe keuzehendel staat in de achteruit (R) en de rijsnelheid is ongeveer 10 km/h of
minder.
Het systeem wordt onder de volgende omstandigheden uitgeschakeld:
lDe parkeersensorschakelaar wordt ingedrukt terwijl de parkeersensor in werking is.
lDe rijsnelheid is 10 km/h of hoger.
Tijdens het rijden
Parkeersensorsysteem
4-183íBepaalde modellen.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 next >