sensor MAZDA MODEL MX-5 2015 Handleiding (in Dutch)

Page 129 of 615

3–51
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
*Bepaalde modellen.
Buiten werking stellen
Het systeem wordt buiten werking
gesteld wanneer het contact met behulp
van de correcte geprogrammeerde
sleutel op ON gezet wordt. Het
beveiligingssysteemindikatielampje gaat
gedurende ongeveer 3 seconden branden
en gaat dan uit. Als de motor niet met de
correcte sleutel gestart kan worden en
het beveiligingssysteemindikatielampje
blijft branden of knipperen, het volgende
proberen:
Zorg er voor dat de sleutel zich binnen het
werkingsbereik voor signaaloverdracht
bevindt. Zet het contact uit en start
vervolgens de motor opnieuw. Neem
contact op met een offi ciële Mazda
reparateur indien de motor na 3 pogingen
of meer niet start.
OPMERKING
  Indien het
beveiligingssysteemindikatielampje
tijdens het rijden voortdurend blijft
knipperen, de motor niet stopzetten.
Ga naar een offi ciële Mazda
reparateur en laat het lampje daar
controleren. Als u de motor stop zet
terwijl het indikatielampje knippert,
zult u de motor niet opnieuw kunnen
starten.
  Aangezien bij reparatie van het start-
blokkeersysteem de elektronische
codes opnieuw ingesteld worden, zijn
de sleutels nodig. Breng alle sleutels
naar een offi ciële Mazda reparateur
zodat deze geprogrammeerd kunnen
worden.
Anti-diefstal
beveiligingssysteem
*
Als het anti-diefstal beveiligingssysteem
bespeurt dat iemand op een onjuiste
wijze toegang probeert te krijgen tot de
auto of als de inbraaksensor beweging
binnen in de auto bespeurt, hetgeen tot
gevolg kan hebben dat de auto (met
inbraaksensor) of de inhoud er van wordt
gestolen, waarschuwt een alarm de
omgeving voor een abnormale situatie
door het laten klinken van de sirene/
claxon en het laten knipperen van de
waarschuwingsknipperlichten.
Het systeem zal niet functioneren als
dit niet op de juiste wijze in staat van
paraatheid is gebracht. Wanneer u de auto
verlaat, dient u de procedure van het in
staat van paraatheid brengen dus correct te
volgen.
Inbraaksensor
*
De inbraaksensor maakt gebruik van
ultrasonische golven voor het bespeuren
van beweging binnen in de auto en laat
in het geval van inbraak in de auto een
waarschuwingsalarm afgaan.
De inbraaksensor bespeurt bepaalde
vormen van beweging binnen in de
auto, echter deze kan ook reageren op
gebeurtenissen buiten de auto, zoals
bijvoorbeeld trillingen, harde geluiden,
wind en luchtstromen.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 130 of 615

3–52
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
OPGELET
Let op de volgende punten om de
inbraaksensor normaal te kunnen laten
functioneren:
 
 Hang geen kleding of voorwerpen op
aan een hoofdsteun.
  Plaats de zonnekleppen in hun
oorspronkelijke posities terug.
  De inbraaksensor niet afschermen
door deze af te dekken of er
voorwerpen voor te hangen.
  Laat de inbraaksensor niet vuil
worden en deze niet met een
vloeistof afvegen.
  De inbraaksensor of het
inbraaksensorsierstuk niet
blootstellen aan schokken of stoten.
  Breng geen zittingen of zittinghoezen
aan die geen originele Mazda
producten zijn.
  Om afscherming van de
inbraaksensor te voorkomen, geen
voorwerpen of lading hoger dan de
hoofdsteunen in de buurt van de
inbraaksensor plaatsen.

Inbraaksensor en
inbraaksensorsierstuk
Werking
Gevallen waarbij de claxon/sirene wordt
ingeschakeld
De sirene/claxon wordt met
tussenpozen ingeschakeld en de
waarschuwingsknipperlichten zullen
gedurende ongeveer 30 seconden
knipperen wanneer het systeem door een
van onderstaande oorzaken in werking
wordt gesteld:
 


 Ontgrendelen van een portier met een
binnenvergrendelknop.
 


 Open forceren van een portier, de
motorkap of het kofferdeksel.
 


 Wanneer de motorkap met behulp van
de motorkapontgrendelhendel wordt
geopend.
 


 Het contact op ON zetten zonder de
startdrukknop te gebruiken.
 


(Met inbraaksensor)
 De inbraaksensor registreert een
beweging in de auto.
Het systeem zal opnieuw in werking
gesteld worden (in totaal 10 keer) als een
van de hierboven aangegeven condities
blijft voortbestaan.
 


(Met inbraaksensor)
 Losmaken van de accuverbinding (de
waarschuwingsknipperlichten knipperen
niet).
Het systeem zal ongeveer 10 maal in
werking gesteld worden.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 131 of 615

3–53
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
OPMERKING
  Het kofferdeksel kan niet worden
geopend terwijl het anti-diefstal
beveiligingssysteem is ingeschakeld.
  Als de accu uitgeput raakt terwijl het
anti-diefstal beveiligingssysteem in
staat van paraatheid is, zal de sirene
geactiveerd worden en zullen de
waarschuwingsknipperlichten gaan
knipperen wanneer de accu geladen
of vervangen wordt.
In staat van paraatheid brengen
van het systeem
1. De ruiten en het vouwdak goed sluiten.
OPMERKING
(Met inbraaksensor)
De functie van de inbraaksensor kan
alleen in staat van paraatheid worden
gebracht wanneer het vouwdak gesloten
is.
Ook als een raam is open blijven staan,
kan het systeem in staat van paraatheid
gebracht worden, echter zelfs het
gedeeltelijk open laten staan van de
ramen kan een uitnodiging zijn tot
diefstal, en wind die in de auto blaast
zou het alarm kunnen activeren.
De functie van de inbraaksensor kan ook
geannuleerd worden.
Zie Annuleren van de inbraaksensor
(Met inbraaksensor) op pagina 3-54 .
2. Zet het contact op OFF.
3. Zorg er voor dat de motorkap,
het vouwdak, de portieren en het
kofferdeksel gesloten zijn. 4. Druk op de vergrendeltoets op
de zender of vergrendel het
bestuurdersportier vanaf de buitenzijde
met de hulpsleutel.
De waarschuwingsknipperlichten
zullen eenmaal knipperen.
(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
Druk op een verzoekschakelaar.
Het veiligheidsindikatielampje in het
instrumentenpaneel gaat gedurende
20 seconden tweemaal per seconde
knipperen.
5. Na 20 seconden is het systeem volledig
in staat van paraatheid.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 132 of 615

3–54
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
OPMERKING
  Het anti-diefstal beveiligingssysteem
kan ook in staat van paraatheid
gebracht worden door het
activeren van de automatische
hervergrendelfunctie terwijl alle
portieren, het kofferdeksel en de
motorkap gesloten zijn.
 Zie Zender op pagina 3-5 .   Het systeem wordt buiten werking
gesteld wanneer binnen 20
seconden na het indrukken van de
vergrendeltoets een van de volgende
handelingen wordt uitgevoerd:
 


 Ontgrendelen van een van de
portieren
 


 Openen van een van de portieren.



 Openen van de motorkap.



 Wanneer het contact op ON wordt
gezet.
  Voor het opnieuw in staat van
paraatheid brengen van het systeem,
de procedure voor het in staat
van paraatheid brengen nogmaals
uitvoeren.
  Wanneer de portieren vergrendeld
worden door het indrukken van de
vergrendeltoets op de zender of het
gebruik van de hulpsleutel terwijl
het anti-diefstal beveiligingssysteem
in staat van paraatheid is, zullen
de waarschuwingsknipperlichten
eenmaal knipperen om aan te
geven dat het systeem in staat van
paraatheid is.
Annuleren van de inbraaksensor
(Met inbraaksensor)
Als het anti-diefstal beveiligingssysteem
in staat van paraatheid gebracht is wanneer
er sprake is van een van onderstaande
omstandigheden, de inbraaksensor
annuleren om te voorkomen dat het alarm
onnodig geactiveerd wordt.
(Inbraaksensor)
 


 Wanneer de auto wordt achtergelaten
terwijl er zich een beweegbaar object,
passagiers of huisdieren in bevinden.
 


 Wanneer u een voorwerp in de auto
achterlaat dat heen en weer kan rollen,
zoals bijvoorbeeld wanneer de auto
bij transport op een schuin afl opende,
onstabiele ondergrond geplaatst wordt.
 


 Wanneer kleine voorwerpen/accessoires
in de auto zijn opgehangen, of andere
voorwerpen zijn aangebracht die
gemakkelijk binnen in de auto kunnen
bewegen.
 


 Bij het parkeren op een plaats waar
zich sterke trillingen of harde geluiden
voordoen.
 


 Bij het gebruik van een hogedruk of
automatische autowasinstallatie.
 


 Wanneer voortdurend schokken
en trillingen van hagel of donder
en bliksem op de auto worden
overgebracht.
 


 Portieren vergrendeld worden terwijl
een raam is open blijven staan.
 


 Een extra verwarming of apparaat dat
luchtstromen en trillingen produceert
in gebruik is, terwijl het anti-diefstal
beveiligingssysteem in staat van
paraatheid gebracht is.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 133 of 615

3–55
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
OPMERKING
Als een portier of het kofferdeksel
gedurende 30 seconden gesloten
blijft, zullen beide portieren en het
kofferdeksel automatisch opnieuw
vergrendeld worden en zal het anti-
diefstalbeveiligingssysteem in staat van
paraatheid gebracht worden ook als
een ruit of het vouwdak is open blijven
staan.
Voor het annuleren van de inbraaksensor,
de toets op de zender binnen 20 seconden
na het indrukken van de vergrendeltoets
indrukken.
De waarschuwingsknipperlichten zullen
driemaal knipperen.
OPMERKING
  Voor het opnieuw activeren van
de inbraaksensor, het anti-diefstal
beveiligingssysteem uitschakelen en
dit vervolgens opnieuw in staat van
paraatheid brengen.
  De inbraaksensor is in werking
wanneer het anti-diefstal
beveiligingssysteem in staat van
paraatheid is gebracht. Voor het
annuleren van de inbraaksensor,
op de annuleertoets van de
inbraaksensor drukken wanneer het
anti-diefstal beveiligingssysteem in
staat van paraatheid is gebracht.
Uitschakelen van een in staat van
paraatheid gebracht systeem
Een systeem dat in staat van paraatheid
is gebracht kan uitgeschakeld worden
met gebruik van een van onderstaande
methodes:
 


 De ontgrendeltoets op de zender
ingedrukt wordt.
 


 Starten van de motor met de
startdrukknop.
 


(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
 

 
 Indrukken van een verzoekschakelaar
op de portieren.
De waarschuwingsknipperlichten zullen
tweemaal knipperen.
OPMERKING
Wanneer de portieren ontgrendeld
worden door het indrukken van de
ontgrendeltoets op de zender terwijl
het anti-diefstalbeveiligingssysteem
uitgeschakeld is, zullen de
waarschuwingsknipperlichten tweemaal
knipperen om aan te geven dat het
systeem uitgeschakeld is.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 145 of 615

4–1*Bepaalde modellen.4–1
4Tijdens het rijden
Informatie betreffende veilig rijden en stoppen
Motor start/stop................................... 4-4
Contactschakelaar .......................... 4-4
Starten van de motor ...................... 4-6
Stopzetten van de motor ............... 4-12
i-stop
* ........................................... 4-13
Instrumentengroep en display ......... 4-24
Meters en tellers ........................... 4-24
Waarschuwings/
indikatielampjes ........................... 4-33
Transmissie ........................................ 4-39
Bediening van de handgeschakelde
versnellingsbak ............................ 4-39
Bedieningsorganen van de
automatische transmissie ............. 4-43
Schakelaars en regelaars .................. 4-57
Lichtschakelaar ............................ 4-57
Achtermistlicht
*............................ 4-64
Richtingaanwijzers en signalen voor
rijbaanverandering ....................... 4-65
Voorruitenwissers en
ruitensproeier ............................... 4-66
Koplampsproeier
* ......................... 4-71
Achterruitverwarming ................. 4-72
Claxon .......................................... 4-73
Waarschuwingsknipperlichten ..... 4-74
Remmen ............................................. 4-75
Remsysteem ................................. 4-75
Noodstopsignaalsysteem .............. 4-78
Hellingwegrijsysteem (HLA) ....... 4-79 ABS/TCS/DSC ................................... 4-81
Anti-blokkeer remsysteem
(ABS) ........................................... 4-81
Anti-wielspin regeling (TCS) ...... 4-82
Dynamische stabiliteitsregeling
(DSC) ........................................... 4-83
i-ELOOP ............................................ 4-86
i-ELOOP
* ..................................... 4-86
Brandstofverbruikmonitor ............... 4-89
Brandstofverbruikmonitor
* .......... 4-89
Drive-selectie ..................................... 4-93
Drive-selectie
* .............................. 4-93
Stuurbekrachtiging ........................... 4-95
Stuurbekrachtiging ....................... 4-95
i-ACTIVSENSE................................. 4-96
i-ACTIVSENSE
*.......................... 4-96
Aanpasbaar voorverlichtingssysteem
(AFS)
* .......................................... 4-98
Koplampregelsysteem (HBC)* ..... 4-99
Rijstrookafwijkingwaarschuwingssysteem
(LDWS)* ...................................... 4-102
Dodehoekmonitorsysteem
(BSM)
* ....................................... 4-108
Achteruitrijwaarschuwingssysteem
(RCTA)
* ..................................... 4-116
Afstelbare snelheidsbegrenzer* ... 4-120
Vooruitrijcamera (FSC)* ............. 4-126
Radarsensoren (Achter)* ............ 4-129
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 146 of 615

4–2*Bepaalde modellen.
Kruissnelheidsregelaar ................... 4-131
Kruissnelheidsregelaar* .............. 4-131
Bandenspanningcontrolesysteem ... 4-137
Bandenspanningcontrolesysteem
(Voertuig met conventionele
banden)
*...................................... 4-137
Bandenspanningcontrolesysteem
(Voertuig met runfl at banden)
* ... 4-142
Parkeersensorsysteem ..................... 4-147
Parkeersensorsysteem
* ............... 4-147
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 182 of 615

4–38
Tijdens het rijden
Instrumentengroep en display
*Bepaalde modellen.
Moersleutelindikatielampje *
Wanneer het contact op ON wordt gezet,
gaat het moersleutelindikatielampje
branden en vervolgens na enkele seconden
uit.
Het moersleutelindikatielampje
gaat branden wanneer het tijd is
voor een vooringestelde periodieke
onderhoudsbeurt. Controleer de gegevens
en voer het onderhoud uit.
Zie Onderhoudsmonitor op pagina 6-12 .
Indikatielampje voor lage
motorkoelvloeistoftemperatuur
(Blauw)
Het lampje brandt continu wanneer de
motorkoelvloeistoftemperatuur laag is en
gaat uit nadat de motor warmgedraaid is.
Als het indikatielampje voor lage
motorkoelvloeistoftemperatuur blijft
branden nadat de motor voldoende is
opgewarmd, bestaat de kans dat de
temperatuursensor defect is. Raadpleeg
een deskundige reparateur, bij voorkeur
een offi ciële Mazda reparateur.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 185 of 615

4–41
Tijdens het rijden
Transmissie
OPMERKING
 (Met i-stop functie) Als de motor als gevolg van afslaan
is gestopt, kan deze opnieuw worden
gestart door het koppelingspedaal in
te trappen binnen 3 seconden nadat
de motor is gestopt.
 De motor kan onder de volgende
omstandigheden ook als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt
niet opnieuw worden gestart:
 


 Het bestuurdersportier geopend is.



 De veiligheidsgordel van de
bestuurder is niet vastgemaakt.
 


 Na het afslaan van de motor is het
koppelingspedaal niet volledig
losgelaten.
 


 Het koppelingspedaal wordt
ingetrapt terwijl de motor niet
volledig is stopgezet.
 
(Met parkeersensorsysteem) Wanneer het contact op ON staat
en de versnellingshendel in de
stand R wordt gezet, wordt het
parkeersensorsysteem geactiveerd en
klinkt er een zoemtoon.
 Zie Parkeersensorsysteem op pagina
4-147 .
Schakelstand-indikatielampje
Het schakelstand-indikatielampje dient
als hulp voor vermindering van het
brandstofverbruik en het verkrijgen van
betere rijprestaties. Deze toont de gekozen
schakelstand in de instrumentengroep
en raadt tevens de bestuurder aan over
te schakelen naar de schakelstand
die het beste past bij de huidige
rijomstandigheden.
Geselecteerde
schakelstandGeschikte
schakelstand
Aanduiding Conditie
Nummer De geselecteerde schakelstand
wordt getoond.
en nummer Opschakelen of terugschakelen
naar de aangegeven schakelstand
wordt aanbevolen.
OPGELET
Vertrouw niet enkel op de opschakel/
terugschakel-aanbevelingen van
de indikaties. Het is mogelijk dat
bij werkelijke rijomstandigheden
anders geschakeld moet worden
dan de indikatielampjes aangeven.
Om het risico van ongevallen te
voorkomen, dient de bestuurder
alvorens te schakelen de weg- en
verkeersomstandigheden correct te
beoordelen.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page 189 of 615

4–45
Tijdens het rijden
Transmissie
R (achteruit)
In stand R kan er met de auto uitsluitend
achteruit gereden worden. Breng de auto
altijd eerst volledig tot stilstand, alvorens
naar of vanuit stand R (achteruit) over te
schakelen, behalve onder buitengewone
omstandigheden zoals beschreven onder
“Op eigen kracht lostrekken van de auto”
(pagina 3-60 ).
OPMERKING
(Met parkeersensorsysteem)
Wanneer het contact op ON staat en
de keuzehendel in de stand R wordt
gezet, wordt het parkeersensorsysteem
geactiveerd en klinkt er een zoemtoon.
Zie Parkeersensorsysteem op pagina
4-147 .
N (neutraal)
De wielen en de transmissie zijn in deze
stand niet geblokkeerd. Als de handrem
of de voetrem niet wordt gebruikt, kan
de auto zelfs op een geringe helling
gemakkelijk gaan rollen.
WAARSCHUWING
Nooit vanuit N of P naar een van de
versnellingen overschakelen wanneer
het motortoerental hoger is dan
stationair:
Het overschakelen vanuit N of P naar
een van de versnellingen is gevaarlijk
wanneer het motortoerental hoger is
dan stationair. Indien dit gedaan wordt,
kan de auto plotseling in beweging
komen, hetgeen tot een ongeluk of
ernstig letsel kan leiden.
Tijdens het rijden niet overschakelen
naar N:
Het overschakelen naar N tijdens
het rijden is gevaarlijk. Bij het
verminderen van snelheid kan niet op
de motor worden afgeremd, hetgeen tot
een ongeluk of ernstig letsel kan leiden.
OPGELET
Tijdens het rijden niet overschakelen
naar N. Dit kan beschadiging van de
transmissie veroorzaken.
OPMERKING
Trek de handrem aan of trap het
rempedaal in alvorens de keuzehendel
vanuit N te verplaatsen om te
voorkomen dat de auto onverwachts in
beweging komt.
.9@&7%/&@&EJUJPOJOEC

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 ... 70 next >