MAZDA MODEL MX-5 RF 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 231 of 663

4–71
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Zonder automatische verlichtingsregeling
Schakelaarstand
Contactstand ON ACC of
OFF O N ACC of
OFF O N ACC of
OFF
Koplampen Uit Uit Uit Uit Aan Uit
Dagverlichting Aan
*1 Uit Uit Uit Uit Uit
Achterlichten
Positielampen
Kentekenplaatlampen
Instrumentenpaneelverlichting Aan
*2 Uit Aan Aan Aan Aan *3
*1 Wanneer dit tijdens het rijden gaat branden.
*2 Wanneer de dagverlichting wordt ingeschakeld, gaan de positielampen, achterlichten en
kentekenplaatverlichting branden. De instrumentenpaneelverlichting gaat niet branden.
*3 Als de verlichting brandt en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn verstreken, wordt de
verlichting uitgeschakeld.


Page 232 of 663

4–72
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Met automatische verlichtingsregeling
Schakelaarstand
Contactstand ON ACC of
OFF O N ACC of
OFF O N ACC of
OFF O N ACC of
OFF
Koplampen Uit Uit
Automatisch *1 Uit Uit Uit Aan Uit
Dagverlichting Aan *2 Uit Automatisch *1 Uit Uit Uit Uit Uit
Achterlichten
Positielampen
Kentekenplaatlampen
Instrumentenpaneelverlichting Aan
*3 Uit Automatisch *1 Aan *4 /
Uit*5 Aan Aan Aan Aan *6
*1 De koplampen en overige verlichting worden automatisch ingeschakeld afhankelijk van de helderheid van de
omgeving zoals afgetast door de sensor.
*2 Wanneer dit tijdens het rijden gaat branden.
*3 Wanneer de dagverlichting wordt ingeschakeld, gaan de positielampen, achterlichten en
kentekenplaatverlichting branden. De instrumentenpaneelverlichting gaat niet branden.
*4 Wanneer de verlichting is ingeschakeld, zal deze blijven branden ook als het contact in een andere stand dan ON
wordt gezet.
Als de verlichting brandt en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn verstreken, wordt de
verlichting uitgeschakeld.
*5 Wanneer het contact in een andere stand dan ON wordt gezet, gaat ook als de verlichtingsschakelaar op
wordt gezet, de verlichting niet branden.
*6 Als de verlichting brandt en het bestuurdersportier wordt geopend of 30 sec. zijn verstreken, wordt de
verlichting uitgeschakeld.


Page 233 of 663

4–73
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Automatische verlichtingsregeling
Wanneer de koplampschakelaar in de stand
staat en het contact op ON gezet is, tast de
lichtsensor de lichtheid of donkerte van de omgeving af en schakelt deze automatisch de
koplampen, andere buitenverlichting en de instrumentenpaneelverlichting in of uit (zie
bovenstaande tabel).
OPGELET
  De lichtsensor niet afdekken door een sticker of een label op de voorruit te plakken.
Anders zal de lichtsensor niet correct functioneren.

 De lichtsensor functioneert ook als een regensensor voor de automatische
ruitenwisserregeling. Houd handen en ruitenkrabbers uit de buurt van de voorruit
wanneer de ruitenwisserhendel in de stand
staat en het contact op ON gezet is,
aangezien vingers beklemd kunnen raken of de ruitenwissers en wisserbladen
beschadigd kunnen worden wanneer de ruitenwissers automatisch in werking gesteld
worden. Als u de voorruit gaat reinigen, er op letten dat de ruitenwissers volledig zijn
uitgeschakeld — dit is vooral belangrijk bij het verwijderen van ijs en sneeuw —
wanneer het bijzonder verleidelijk is om de motor te laten draaien.


Page 234 of 663

4–74
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
  De koplampen, overige buitenverlichting en instrumentenpaneelverlichting gaan
mogelijk niet onmiddellijk uit in het geval de omgeving ineens helder verlicht wordt,
aangezien de lichtsensor bepaalt dat het avond is als de omgeving gedurende enkele
minuten continu donker is, zoals bijvoorbeeld in lange tunnels, bij ¿ les in tunnels of in
parkeergarages.
 In dit geval wordt de verlichting uitgeschakeld als de verlichtingsschakelaar naar de
stand
gedraaid wordt.
  Wanneer de koplampschakelaar in de stand staat en het contact op ACC gezet
wordt of uitgezet wordt, zullen de koplampen, de overige buitenverlichting en de
instrumentenpaneelverlichting uitgeschakeld worden.
  De instrumentenpaneelverlichting kan afgesteld worden door het draaien van de knop
in de instrumentengroep. Ook kan de dag/nachtstand veranderd worden door de knop
te draaien totdat er een pieptoon gegeven wordt. Afstellen van de helderheid van de
instrumentenpaneelverlichting: Zie Instrumentenpaneelverlichting op pagina 4-29.
  De gevoeligheid van de AUTO lampen kan gewijzigd worden door een of¿ ciële
Mazda reparateur. Zie Gebruikersinstellingen op pagina 9-10 .


Page 235 of 663

4–75
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Koplampen grootlicht-dimlicht
De koplampen schakelen over tussen
grootlicht en dimlicht door de hendel naar
voren of naar achteren te verplaatsen.
Grootlicht
Dimlicht
Wanneer het grootlicht van de
koplampen is ingeschakeld, gaat
het grootlichtindicatielampje van de
koplampen branden.
Koplamplichtsignaal
Kan worden gebruikt wanneer het contact
op ON gezet is.
Voor het geven van een lichtsignaal met de
koplampen, de hendel volledig naar u toe
trekken (de koplampschakelaar hoeft niet
ingeschakeld te zijn).
UIT
Koplamplichtsignaal
Het grootlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat tegelijkertijd
branden. Wanneer u de hendel loslaat, zal
deze naar de normale stand terugkeren.
Thuiskomstverlichting
Bij bediening van de hendel schakelt
de thuiskomstverlichting de koplampen
(dimlicht) in.
Inschakelen van de verlichting
Wanneer aan de hendel wordt getrokken
terwijl het contact op ACC of OFF staat,
wordt het dimlicht van de koplampen
ingeschakeld.
Nadat de portieren zijn gesloten en er
een bepaalde tijd is verstreken gaan de
koplampen uit.


Page 236 of 663

4–76
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
OPMERKING
  De tijd totdat de koplampen doven
nadat alle portieren gesloten zijn kan
gewijzigd worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-10 .
  Als gedurende 3 minuten na het
trekken aan de hendel geen verdere
bediening plaatsvindt, zullen de
koplampen doven.
  De koplampen doven als nogmaals
aan de hendel wordt getrokken
terwijl de koplampen branden.
Vertrekverlichting
De vertrekverlichting schakelt de
verlichting in wanneer op afstand van de
auto de ontgrendeltoets van de zender
wordt ingedrukt.
Wanneer de vertrekverlichting wordt
ingeschakeld, gaat de volgende verlichting
branden.
Dimlichten, positielampen, lampen van
achterlichten, kentekenplaatverlichting.
Inschakelen van de verlichting
Wanneer de contactschakelaar en de
koplampschakelaar in de volgende
standen staan, gaan de koplampen
branden wanneer de ontgrendeltoets op
de zender wordt ingedrukt en de auto
het zendersignaal ontvangt. Nadat er
een bepaalde tijd is verstreken gaan de
koplampen uit (30 seconden).
 


 Contactschakelaar: uit



 Koplampschakelaar: of
Vergrendeltoets
Ontgrendeltoets
OPMERKING
  De functie van de vertrekverlichting
kan in- of uitgeschakeld worden.
 Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-10 .
  Wanneer de vergrendeltoets van de
zender wordt ingedrukt en de auto
het zendersignaal ontvangt, gaan de
koplampen uit.
  Wanneer de koplampschakelaar in
een andere stand staat dan
of ,
gaan de koplampen uit.


Page 237 of 663

4–77
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
*Bepaalde modellen.
Koplamphoogteverstelling
De hoek van de lichtbundel van de
koplampen verandert naargelang het aantal
passagiers in de auto en het gewicht van
de lading in de bagageruimte.
Bij inschakeling van de koplampen wordt
de hoek van de koplampen automatisch
afgesteld.
Dagverlichting
In bepaalde landen is het vereist dat
rijdende voertuigen overdag met
ingeschakelde verlichting (dagverlichting)
rijden.
De dagverlichting gaat automatisch
branden wanneer de auto begint te rijden.
Deze worden uitgeschakeld wanneer
de handrem aangetrokken wordt of de
keuzehendel in stand P gezet wordt
(voertuig met automatische transmissie).
OPMERKING
(Behalve landen waar dit bij de wet
verboden is)
De dagverlichting kan buiten werking
gesteld worden.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-10 .
Achtermistlicht *
Het achtermistlicht kan worden gebruikt
wanneer het contact op ON staat.
Het achtermistlicht zorgt er voor dat uw
auto beter gezien wordt.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht dienen de koplampen
ingeschakeld te zijn.
Voor het inschakelen van het
achtermistlicht, de mistlichtschakelaar
naar de stand
draaien (de
mistlichtschakelaar keert automatisch naar
zijn oorspronkelijke stand terug).
Mistlichtschakelaar
Het achtermistlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat branden wanneer
het achtermistlicht is ingeschakeld.
Voor het uitschakelen van het
achtermistlicht, een van onderstaande
stappen uitvoeren:
 


 Draai de mistlichtschakelaar nogmaals
naar de stand
(de mistlichtschakelaar
keert automatisch naar zijn
oorspronkelijke stand terug).
 


 Draai de koplampschakelaar naar de
stand
.


Page 238 of 663

4–78
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Het achtermistlichtindicatielampje in de
instrumentengroep gaat uit wanneer het
achtermistlicht wordt uitgeschakeld.
OPMERKING
(Met automatische
verlichtingsregeling)
Wanneer de koplampschakelaar in de
stand
staat en de koplampen,
buitenverlichting en
instrumentenpaneelverlichting branden,
gaat het achtermistlicht branden
wanneer de achtermistlichtschakelaar
wordt aangezet.
Richtingaanwijzers en
signalen voor
rijbaanverandering
Voor gebruik van de richtingaanwijzer en
het signaal voor rijbaanverandering moet
het contact op ON staan.
Richtingaanwijzers
Beweeg de richtingaanwijzerhendel naar
beneden (voor een bocht naar links) of
naar boven (voor een bocht naar rechts)
tot aan de stopstand. Na het nemen van
de bocht worden de richtingaanwijzers
automatisch uitgeschakeld.
Als de indicator na het nemen van de
bocht blijft knipperen, dient u de hendel
met de hand in de uitgangspositie terug te
zetten.
Bocht naar rechts
Bocht naar links Verandering naar
rechter rijbaan
Verandering naar
linker rijbaanUIT


Page 239 of 663

4–79
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
De richtingaanwijzerindicators in de
instrumentengroep gaan knipperen
overeenkomstig de bediening van de
richtingaanwijzerhendel en laten zien welk
signaal in werking is.
OPMERKING
  Als een indicatielampje constant
blijft branden zonder te knipperen of
als het lampje abnormaal knippert,
bestaat de kans dat de gloeilamp
van een van de richtingaanwijzers
doorgebrand is.
  Een gebruikersfunctie is
beschikbaar voor het wijzigen
van het geluidsvolume van de
richtingaanwijzerindicator. (pagina
9-10 )
Signalen voor rijbaanverandering
Beweeg de hendel halverwege in de
richting van de rijbaanverandering —
totdat de indicator gaat knipperen— en
houd de hendel daar vast. Wanneer
u de hendel loslaat, zal deze naar de
uitgangspositie terugkeren.
Drie-knipperingen
richtingaanwijzer
Nadat de richtingaanwijzerhendel is
losgelaten knippert de richtingaanwijzer
driemaal. De werking kan geannuleerd
worden door de hendel in de
tegenovergestelde richting waarin deze
werd bediend te bewegen.
OPMERKING
De functie van de drie-knipperingen
richtingaanwijzer kan overgeschakeld
worden naar geactiveerd/niet-
geactiveerd met gebruik van de
gebruikersinstellingenfunctie.
Zie Gebruikersinstellingen op pagina
9-10 .


Page 240 of 663

4–80
Tijdens het rijden
Schakelaars en regelaars
Voorruitenwissers en
ruitensproeier
Voor gebruik van de ruitenwissers moet
het contact op ON staan.
WAARSCHUWING
Gebruik steeds gewoon water of
ruitensproeiervloeistof in het reservoir:
Gebruik van radiateur-antivries
in plaats van sproeiervloeistof is
gevaarlijk. Als dit op de voorruit
gesproeid wordt, zal de voorruit
hierdoor verontreinigd worden en uw
uitzicht belemmerd worden. Dit kan
een ongeluk tot gevolg hebben.
Gebruik uitsluitend
ruitensproeiervloeistof gemengd
met anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt:
Het gebruik van ruitensproeiervloeistof
zonder anti-vries bescherming bij
temperaturen onder het vriespunt
is gevaarlijk, aangezien dit op de
voorruit kan bevriezen en uw uitzicht
kan belemmeren waardoor een
ongeluk veroorzaakt kan worden.
Zorg er bovendien voor dat de voorruit
voldoende is opgewarmd met behulp
van de voorruitontwaseming alvorens
ruitensproeiervloeistof te sproeien.
OPMERKING
Als de voorruitenwissers tijdens koude
weersomstandigheden of sneeuwval
worden gebruikt, is het mogelijk
deze als gevolg van opeenhoping
van sneeuw op de voorruit stoppen.
Als de voorruitenwissers als gevolg
van opeenhoping van sneeuw op
de voorruit stoppen, de auto op een
veilige plaats tot stilstand brengen,
de ruitenwisserschakelaar uitzetten
en vervolgens de opeengehoopte
sneeuw verwijderen. Als de
ruitenwisserschakelaar in een andere
stand dan OFF wordt gezet, zullen
de ruitenwissers gaan werken.
Raadpleeg zo spoedig mogelijk een
deskundige reparateur, bij voorkeur
een of¿ ciële Mazda reparateur, als de
ruitenwissers niet werken terwijl de
ruitenwisserschakelaar in een andere
stand dan OFF is gezet.


Page:   < prev 1-10 ... 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 ... 670 next >