OPEL AMPERA E 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 101 of 279
Instrumenten en bedieningsorganen99SOS knop
Druk op [ om een noodoproep te
plaatsen naar een speciaal opgeleide
adviseur.
Status-LED
Groen: Het systeem is gereed met
geactiveerd doorgeven van de voer‐
tuiglocatie.
Groen knipperend: Het systeem is
bezig met een oproep.
Rood: Er is een probleem opgetre‐
den.
Uit: Het systeem is gereed met
gedeactiveerd doorgeven van de
voertuiglocatie of het systeem staat in
de stand-bymodus.
Rood/groen knipperend gedurende
een korte periode: Het doorgeven van
de voertuiglocatie is gedeactiveerd.
OnStar-services
Algemene services
Druk als u informatie nodig hebt, bijv. openingstijden, markante punten en
bestemmingen of als u hulp nodig
hebt bij bijv. pech onderweg, eenlekke band of een lage auto-accu‐
spanning op Z om contact met een
adviseur te leggen.
Noodhulpdiensten
Druk in een noodsituatie op [ om een
adviseur te spreken. De adviseur
neemt vervolgens contact op met de
(nood)hulpdiensten en stuurt ze naar
uw locatie.
Bij een ongeval waarbij de airbags of
gordelspanners zijn geactiveerd,
wordt er een automatische noodhulp‐
oproep geplaatst. De adviseur wordt
onmiddellijk met uw auto verbonden
en gaat na of er hulp nodig is.
Let op
Een noodoproep doen is wellicht
niet mogelijk in gebieden met onvol‐ doende netwerkdekking of als
gevolg van schade aan hardware
tijdens een ongeluk.
Wi-Fi Hotspot
De Wi-Fi Hotspot van de auto biedt
verbinding met het internet met een
maximale snelheid van 4G / LTE.Let op
De functionaliteit voor Wi-Fi
hotspots is niet voor alle markten
verkrijgbaar.
Er kunnen maximaal zeven toestellen
worden aangesloten.
Een mobiel toestel met de Wi-Fi
Hotspot verbinden:
1. Druk op j en selecteer Wi-Fi-
instellingen in het info-display. De
getoonde instellingen omvatten
de naam van de Wi-Fi Hotspot
(SSID), het wachtwoord en het
verbindingstype.
2. Start een Wi-Fi-netwerkzoekop‐ dracht via uw mobiele apparaat.
3. Selecteer de hotspot van uw auto
(SSID) wanneer deze wordt
aangegeven.
4. Voer uw wachtwoord in, wanneer u daarom wordt gevraagd.
Page 102 of 279
100Instrumenten en bedieningsorganenLet op
Druk op Z en spreek met een advi‐
seur of log in bij uw account als u de SSID of het wachtwoord wilt wijzi‐
gen.
U kunt de functie Wi-Fi Hotspot
uitschakelen door op Z te drukken en
een adviseur te spreken.
Smartphone-app
Met de myOpel smartphone app kunt
u bepaalde autofuncties extern bedie‐ nen.
De volgende functies zijn beschik‐
baar:
● Auto vergrendelen of ontgrende‐ len.
● Claxonneren of lichten laten knip‐
peren.
● Schakel de parkeerverwarming in.
● Controleer de informatie over de auto-accu.
● Controleer de bandenspanning (alleen bij bandenspanningscon‐
trolesysteem).● Stuur de navigatiebestemming naar de auto of gebruik deze metde navigatie-applicatie via de
telefoon.
● Auto op een map lokaliseren.
● Wi-Fi-instellingen beheren.
Download voor het bedienen van
deze functie de app van App Store ®
of Google Play™ Store.
Afstandsbediening
U kunt, indien gewenst, iedere wille‐
keurige telefoon gebruiken om een
adviseur te bellen. Deze kan dan
vanaf zijn locatie specifieke autofunc‐
ties aansturen. U vindt het betref‐
fende OnStar-telefoonnummer op de
landspecifieke website.
De volgende functies zijn beschik‐
baar:
● Auto vergrendelen of ontgrende‐ len.
● Informatie over de voertuigloca‐ tie doorgeven.
● Claxonneren of lichten laten knip‐
peren.Hulp bij gestolen voertuig
Geef als de auto gestolen is de dief‐
stal door aan de autoriteiten en vraag hulp van de OnStar-service Hulp bij
gestolen voertuig. Neem telefonisch
contact op met een adviseur. U vindt
het betreffende OnStar-telefoonnum‐
mer op de landspecifieke website.
OnStar kan u helpen bij het zoeken
naar en bergen van de auto.Diefstalalarm
Als het diefstalalarmsysteem is geac‐
tiveerd, wordt er een bericht naar
OnStar gestuurd. U ontvangt hierover
een sms of e-mail.Startblokkering
OnStar kan met externe signalen het
starten van de auto blokkeren
wanneer het contact is afgezet.
Diagnose op aanvraag
U kunt te allen tijde, bijvoorbeeld als
de auto boordinformatie laat zien, op
Z te drukken om contact op te nemen
met een adviseur. U kunt hem vragen
een realtime diagnose uit te voeren
om de oorzaak van het probleem na
Page 103 of 279
Instrumenten en bedieningsorganen101te gaan. Afhankelijk van de resultaten
biedt de adviseur meer ondersteu‐
ning.
Diagnoserapport
De auto stuurt automatisch diagnose‐ gegevens naar OnStar. U en uw
garage ontvangen maandelijks per e- mail een rapport.
Let op
De werkplaatsmeldingsfunctie kan
in uw account worden uitgescha‐
keld.
Het rapport bevat de status van de
belangrijkste besturingssystemen
van de auto, zoals aandrijvingssys‐
teem, transmissie, airbags, ABS, en
andere grote systemen. Ook bevat
het informatie over mogelijke onder‐
houdspunten en de bandenspanning
(alleen als er een bandenspannings‐
controlesysteem is).
U kunt meer details opvragen door op
de link in de e-mail te klikken en u bij
uw account aan te melden.Bestemming downloaden
Een gewenste bestemming kan
rechtstreeks naar het navigatiesys‐
teem worden gedownload.
Druk op Z om een adviseur te bellen
en beschrijf de bestemming of het
markante punt.
De adviseur kan elk adres en elke
nuttige plaats opzoeken en deze naar het ingebouwde navigatiesysteem
verzenden.
OnStar-instellingen
OnStar-PIN
U hebt een viercijferige PIN nodig
voor toegang tot alle OnStar-servi‐
ces. U moet een eigen PIN invoeren
wanneer u voor de eerste keer met
een adviseur belt.
Druk op Z om een adviseur te bellen
en de PIN te veranderen.
Accountgegevens
Een OnStar-abonnee heeft een
account waar alle gegevens in zijn
opgeslagen. Druk op Z en spreekmet een adviseur of log in bij uw
account als u accountinformatie wilt
veranderen.
Als de OnStar-service voor een
andere auto moet worden gebruikt,
druk dan op Z en vraag of de account
op de nieuwe auto kan worden over‐
gedragen.
Let op
Informeer OnStar onmiddellijk over
de wijzigingen als de auto wordt
afgevoerd, verkocht of anderszins
overgedragen en beëindig de
OnStar-service voor deze auto.
Voertuiglocatie
De voertuiglocatie wordt aan OnStar
doorgegeven wanneer er een service wordt verzocht of getriggerd. Eenbericht op het info-display geeft door
dat deze informatie is verzonden.
Als u het doorgeven van de voertuig‐
locatie wilt activeren of deactiveren,
drukt u op j tot u een audiobericht
hoort.
Het deactiveren wordt aangegeven
door het controlelampje dat korte tijd
rood of groen knippert en iedere keer
wanneer de auto wordt gestart.
Page 104 of 279
102Instrumenten en bedieningsorganenLet op
Als het verzenden van de voertuig‐
locatie wordt gedeactiveerd, zijn
sommige diensten niet meer
beschikbaar.
Let op
OnStar wordt in een noodsituatie
altijd geïnformeerd over de voertuig‐
locatie.
Ga naar het document met het priva‐
cybeleid in uw account.
Software-updates
OnStar kan op afstand software-
updates uitvoeren, zonder dat zij u
daarover van tevoren inlichten of om
uw toestemming vragen. Deze upda‐
tes verbeteren of behouden de veilig‐ heid en beveiliging of de werking vanuw voertuig.
Deze updates kunnen betrekking
hebben op privacykwesties. Ga naar
het document met het privacybeleid
in uw account.
Page 105 of 279
Verlichting103VerlichtingRijverlichting.............................. 103
Lichtschakelaar .......................103
Automatische verlichting .........104
Grootlicht ................................. 104
Grootlichtassistentie ................104
Lichtsignaal ............................. 105
Koplampverstelling ..................106
Dagrijlicht ................................. 106
Alarmknipperlichten .................106
Richtingaanwijzers ..................106
Mistachterlicht ......................... 107
Parkeerlichten ......................... 107
Achteruitrijlichten .....................107
Beslagen lampglazen ..............107
Binnenverlichting .......................108
Regelbare instrumentenverlich‐ ting .......................................... 108
Leeslampen ............................. 108
Verlichting zonneklep ..............108
Verlichtingsfuncties ....................109
Instapverlichting ......................109
Uitstapverlichting .....................109
Ontlaadbeveiliging accu ..........109Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting
schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en
koplamp8:zijmarkeringslichten9:dimlicht of grootlicht
Controlelampje 8 3 84.
Lichtschakelaar met stand m
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting
schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en
koplampm:activering of deactivering
van de automatische
verlichting.8:zijmarkeringslichten9:dimlicht of grootlicht
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht / groot licht en de zijmar‐
keringslichten.
Page 106 of 279
104VerlichtingAutomatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de auto is inge‐
schakeld, wordt er afhankelijk van het omgevingslicht automatisch gewis‐
seld tussen dagrijlicht en automati‐
sche verlichting.
Dagrijlicht 3 106.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Ook worden de koplampen, de
parkeerlichten en andere rijverlichting
ingeschakeld als de voorruitwissers
zijn geactiveerd. De overgangstijd
voor het gaan branden van de lichten
wisselt met de snelheid van de ruiten‐
wissers. Wanneer de ruitenwissers
niet werken, gaat deze verlichting uit. Zet de knop van de rijverlichting op
m of 8 om deze functie te deactive‐
ren.
Let op
Dek de lichtsensor niet af, om te
voorkomen dat de AUTO-modus niet goed werkt.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen ingeschakeld.Grootlicht
Duw tegen de hendel om van dimlicht
op groot licht over te schakelen.
Trek aan de hendel om het groot licht uit te schakelen.
Grootlichtassistentie Met deze functie kan het grootlicht bij
het rijden in het donker als hoofdver‐
lichting werken.
De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. Het grootlicht
kan worden getriggerd of uitgescha‐
keld op basis van de verkeerssituatie.
Page 107 of 279
Verlichting105Dit geeft de beste lichtverdeling
zonder dat andere weggebruikers
worden verblind. De grootlichtassis‐
tentie blijft geactiveerd en schakelt het grootlicht aan en uit afhankelijk
van de situatie. De laatste instelling
van de grootlichtassistentie blijft
gehandhaafd nadat de auto weer is
ingeschakeld.
Inschakelen
Activeer de grootlichtassistentie door
een keer op f te drukken. Het groot‐
licht wordt automatisch ingeschakeld
bij een snelheid boven 50 km/u. Het
grootlicht wordt uitgeschakeld bij een snelheid onder 35 km/u, maar de
grootlichtassistentie blijft geacti‐
veerd.
Het groene controlelampje f brandt
ononderbroken wanneer de groot‐
lichtassistentie actief is; het blauwe
lampje 7 brandt bij ingeschakeld
grootlicht.
Controlelampje f 3 84, 7 3 84.
Als u een keer tegen de richtingaan‐ wijzerhendel duwt, wordt het groot‐
licht handmatig en zonder grootlicht‐
assistentie ingeschakeld.De grootlichtassistentie schakelt
automatisch op dimlicht over
wanneer:
● In stadsverkeer wordt gereden.
● De achteruitparkeerfunctie actief is.
● Het mistachterlicht is ingescha‐ keld.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.
Uitschakelen
Als de grootlichtassistentie actief is en het grootlicht is ingeschakeld,
schakelt u de grootlichtassistentie uit
door eenmaal op f of eenmaal aan
de richtingaanwijzerhendel te trek‐
ken.
Als de grootlichtassistentie actief en
het grootlicht uitgeschakeld is, scha‐
kelt u de grootlichtassistentie uit door eenmaal op f te drukken.
Ook als u twee keer tegen de rich‐ tingaanwijzerhendel duwt om het
grootlicht handmatig te activeren,
wordt de grootlichtassistentie
gedeactiveerd.Lichtsignaal in combinatie met
grootlichtassistentie
Als u een lichtsignaal geeft door een
keer aan de richtingaanwijzerhendel
te trekken, wordt de grootlichtassis‐
tentie niet gedeactiveerd wanneer het
grootlicht uit is.
Als u een lichtsignaal geeft door een
keer aan de richtingaanwijzerhendel te trekken, wordt de grootlichtassis‐
tentie gedeactiveerd wanneer het
grootlicht aan is.
Storing in koplampsysteem Wanneer het systeem een storing in
het koplampsysteem opmerkt, selec‐
teert het een voorkeuze-instelling om
te voorkomen dat tegenliggers
worden verblind. U ziet een waar‐
schuwing op het Driver Information
Center.
Lichtsignaal Lichtsignaal activeren door de hendelnaar u toe te trekken.
Als u aan de hendel trekt, schakelt u
het groot licht uit.
Page 108 of 279
106VerlichtingKoplampverstellingHandmatige koplampverstelling
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en
bagage in de bagageruimteDagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Als het dagrijlicht werkt, worden de
achterlichten en de stadslichten
uitgeschakeld.
Vergeet niet het dimlicht in te scha‐
kelen wanneer dat nodig is.
Alarmknipperlichten Om in te schakelen ¨ indrukken.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld wanneer de
airbags bij een ongeval in werking
treden.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Bij het bewegen van de hendel voelt
u een weerstandspunt.
Constant knipperen wordt geacti‐ veerd wanneer de hendel voor bij het weerstandspunt wordt geduwd. Dit
wordt uitgeschakeld wanneer het
stuurwiel in de tegenovergestelde
richting wordt gedraaid of handmatig
terug naar de neutrale stand.
Page 109 of 279
Verlichting107Activeer tijdelijk knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
te houden. De knipperlichten knippe‐
ren tot de hendel wordt losgelaten.
U kunt de lichten drie keer laten knip‐
peren door kort tegen de hendel te
tikken zonder voorbij het weerstands‐
punt te gaan.
Mistachterlicht
Om in te schakelen ø indrukken.
Elke keer bij het starten van de auto
wordt het mistachterlicht automatisch
op uit gezet. Het mistachterlicht werkt alleen als de koplampen en de zijmar‐keringslichten aan zijn.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Schakel de auto uit.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
De parkeerlichten blijven branden tot
de auto wordt ingeschakeld of totdat
de hendel van de richtingaanwijzers
weer naar de oorspronkelijke stand
gaat.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer de auto is ingeschakeld en
de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit
te versnellen de verlichting inschake‐ len.
Page 110 of 279
108VerlichtingBinnenverlichtingRegelbare instrumenten‐ verlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen.
● instrumentenverlichting
● Info-display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwieltje A totdat de
gewenste lichtsterkte is bereikt.
Binnenverlichting
De interieurverlichting wordt bij het in- en uitstappen vanzelf ingeschakelden dooft met enige vertraging.
Interieurverlichting voorin
Activeren door de volgende toetsen in
te drukken:
w:automatisch in- en
uitschakelendruk op d:aandruk op K:uitLeeslampen
Deze worden bediend door de knop‐
pen aan de voorkant in te drukken.
Verlichting zonneklep Brandt wanneer u het klepje opent.