OPEL ANTARA 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 121 of 231
Klimaatregeling119
Bedieningsorganen voor:● Temperatuur bestuurderskant
● Luchtverdeling
● Luchtdebiet
● Temperatuur passagierskant voorin
AUTO:Automatische modust:Automatische luchtrecircu‐
latieV:Ontwasemen en ontdooien
Koeling A/C, Luchtrecirculatie 4
3 117.
Let op
Dek de interieurtemperatuursensor
(achter de ventilatorschakelaar) of
de zonnesensor (vóór de voorruit‐
ventilatieroosters) niet af om sys‐
teemstoringen te voorkomen.
Achterruitverwarming RÜ 3 32,
Stoelverwarming ß 3 40.
Automatische modus AUTO Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
● Druk op AUTO; de koeling A/C
wordt ingeschakeld en de lucht‐
verdeling en het luchtdebiet wor‐
den automatisch geregeld.
● Alle luchtroosters openen.
● Stel de voorkeurstemperaturen voor de bestuurders- en passa‐
gierskant voorin in met de linker en rechter draaiknop.
Let op
In Automatische modus worden alle
luchtroosters automatisch geacti‐
veerd. Daarom moeten de lucht‐
roosters altijd open zijn.
Temperatuur selecteren
Aanbevolen comfortstand is 22 °C.
Tussengelegen instellingen zijn mo‐
gelijk.
Druk op SYNC om de temperatuur
aan de passagierskant voorin auto‐
matisch aan te passen aan de tem‐
peratuur van de bestuurderskant. De
activering wordt aangeduid doordat
de led in de toets brandt.
Bij verschillen in temperatuurinstellin‐ gen tussen bestuurderskant en pas‐
sagierskant voorin dooft de LED in de
toets SYNC .
Page 122 of 231
120KlimaatregelingLet op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 128.
Handmatige instellingen
Instellingen voor de klimaatregeling
kunnen worden gewijzigd met A/C of
door de aanjagersnelheid of de lucht‐ verdeelschakelaar anders te zetten.
Wanneer u een instelling verandert,
wordt Automatische modus gedeacti‐ veerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Koeling A/C 3 117.
Luchtdebiet x
Activeer Automatische modus door
het luchtdebiet handmatig te wijzigen
of de ventilator in de stand uit x te
zetten.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Schakel de ventilator in en
druk op AUTO.
Luchtverdeling Druk op de betreffende knop voor de
gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid doordat de led in de
toets brandt.M:naar hoofdhoogte via de ver‐
stelbare luchtroostersL:naar de hoofdruimte via regel‐
bare ventilatieopeningen en
naar de voetruimtesK:naar de voetenruimtes en naar
de voorruitJ:naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de voetenruimtesV:naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de hoofdruimte via
regelbare ventilatieopeningen
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: AUTO indrukken.
Automatische luchtrecirculatie t
De automatische luchtrecirculatie
heeft een luchtkwaliteitsensor die bij
registratie van schadelijke gassen in
de omgeving automatisch wordt inge‐
schakeld.
Page 123 of 231
Klimaatregeling121Om in te schakelen t indrukken. De
activering wordt aangeduid doordat
de led in de toets brandt.
De automatische luchtrecirculatie
werkt alleen als de motor draait.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Ontwasemen en ontdooien
● Druk op V. De activering wordt
aangeduid doordat de led in de toets brandt.
● Aanjager op de gewenste snel‐ heid zetten.
Luchtrecirculatiemodus 4
wordt automatisch uitgescha‐
keld. Koeling A/C gaat werken.
● Verwarming achterruit RÜ in‐
schakelen.
Ontwasemen en ontdooien van de
ruiten uitschakelen: V opnieuw in‐
drukken, AUTO indrukken, aan de
schakelaar voor de aanjager of de
luchtverdeling draaien.
Ingeschakeld ontwasemen en ont‐
dooien kan autostops in de weg
staan. Stop/Start-systeem 3 128.
Page 124 of 231
122KlimaatregelingLuchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Wanneer de koeling A/C ingescha‐
keld is, moet er minimaal een lucht‐
rooster openstaan.
Ventilatieopeningen openen en slui‐
ten: horizontale kartelwiel linksom of
rechtsom draaien.
Luchtroosters openen als luchtver‐
deelschakelaar op M of L staat.
De luchttoevoer wordt verhoogd door
de aanjager in te schakelen.
Luchttemperatuur bij de zijluchtroos‐
ters regelen met de temperatuurscha‐ kelaar.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit, de portierruiten en in de voetenruimtesvoor en achter.
De zone onder de voorstoelen moet
vrij worden gehouden, opdat het lucht naar de voetenruimtes achter kan
stromen.
Page 125 of 231
Klimaatregeling123Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaatopeningen naar de mo‐ torruimte onder aan de voorkant van
de voorruit moeten voor voldoende
luchttoevoer vrijgehouden worden.
Bladeren, vuil of sneeuw verwijderen.
Pollenfilter
Filtering lucht
passagierscompartiment
Een partikelfilter verwijdert stof, roet,
stuifmeel en sporen uit de lucht van
de passagiersruimte.
Actief koolstoffilter Aanvullend op het partikelfilter ver‐
mindert het actieve-koolstoffilter on‐
aangename geuren.
Airconditioning regelmatig aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goedblijft werken, moet de koeling een‐
maal per week, ongeacht de weers‐
gesteldheid of het seizoen, enkele mi‐
nuten worden ingeschakeld. Bij te
lage buitentemperaturen kan de koe‐
ling niet worden ingeschakeld.Service
Om de koeling optimaal te laten wer‐
ken, is het raadzaam het klimaatre‐
gelsysteem jaarlijks te laten controle‐
ren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen ● afvoer van condensor en ver‐ damper reinigen
● prestatietest
Page 126 of 231
124Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 124
Economisch rijden ...................124
Controle over de auto ..............125
Sturen ...................................... 126
Starten en bediening .................126
Nieuwe auto inrijden ................126
Contactslotstanden ..................127
Motor starten ........................... 127
Uitrol-brandstofafsluiter ...........128
Stop/Start-systeem ..................128
Parkeren .................................. 130
Uitlaatgassen ............................. 131
Roetfilter .................................. 131
Katalysator .............................. 132
AdBlue ..................................... 133
Automatische versnellingsbak ...137
Versnellingsbakdisplay ............137
Keuzehendel ........................... 138
SPORT-modus ........................ 139
Handmatige modus .................139
Elektronische rijprogramma's ..140
Storing ..................................... 140
Stroomonderbreking ................140
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 141Rijsystemen............................... 142
All-wheel drive ......................... 142
Remmen .................................... 144
Antiblokkeersysteem ...............144
Handrem .................................. 145
Remassistentie ........................146
Hellingrem ............................... 146
Rijregelsystemen .......................147
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 147
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 148
Automatische niveauregeling ..149
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 149
Cruise control .......................... 149
Parkeerhulp ............................. 151
Brandstof ................................... 152
Brandstof voor dieselmotoren . 152
Tanken .................................... 153
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot ................................... 154
Trekhaak .................................... 154
Algemene informatie ...............154
Rijgedrag en aanhangertips ....154
Aanhanger trekken ..................155
Aanhangerstabilisatie ..............158Rijtips
Economisch rijden
Zuinige stand
De brandstofbesparingsmodus is een functie voor een optimaal brandstof‐
verbruik. Deze beïnvloedt o.a. het
motorvermogen en -koppel, het acce‐
lereren en het aangegeven schakel‐
punt.
Handgeschakelde versnellingsbak
Page 127 of 231
Rijden en bediening125Activering
Druk op s op het instrumentenpa‐
neel. De led in de knop brandt om ac‐ tivering aan te geven.Deactivering
Druk nogmaals op s; led in de
toets dooft.
Stop/Start-systeem 3 128.
Automatische versnellingsbak
Zuinige stand inschakelen, opdat de
versnellingsbak zodanig anders
schakelt dat de auto zuiniger rijdt.
Activering
Druk in de automatische modus op
s .
Controlelamp s op de instrumen‐
tengroep gaat branden 3 91.
De instellingen van bepaalde elektro‐
nische systemen worden aangepast, opdat de auto zuiniger rijdt:
● De motor reageert minder snel op bewegingen van het gaspe‐
daal.
● Het systeem schakelt eerder op en later terug.
● Bij een constante snelheid ver‐ grendelt de versnellingsbak zich‐
zelf op de motor. Zo rijdt deze
zuiniger en levert deze meer ver‐ mogen en koppel.
● Bij het vertragen wordt de brand‐
stoftoevoer sneller uitgescha‐
keld. Afsluiting brandstoftoevoer
bij overtoeren 3 128.
Zuinige stand niet inschakelen bij trekken, bijv. van een aanhanger.Deactivering
Druk nogmaals op s; controle‐
lamp s dooft op de instrumenten‐
groep.
Controle over de auto
Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en anderen. Tijdens een
Page 128 of 231
126Rijden en bedieningAutostop blijven alle systemen wer‐ken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 128.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de
pedalen leggen.
SturenVoorzichtig
Laat het stuurwiel bij een stil‐
staande auto nooit geheel ver‐
grendeld, omdat dit de stuurbe‐
krachtigingspomp kan beschadi‐
gen.
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.
Elektrische stuurbekrachtiging
Elektrische stuurbekrachtiging heeft
geen stuurbekrachtigingsvloeistof.
Het systeem is onderhoudsvrij.
Let op
Als het stuurwiel tot in de eindstand wordt gedraaid en enige tijd in deze
stand wordt vastgehouden, werkt de
stuurbekrachtiging mogelijk minder
goed. Bij gebruik gedurende langere tijd werkt de stuurbekrachtiging mo‐
gelijk minder goed. Nadat het sys‐
teem is afgekoeld moet de stuurbe‐
krachtiging weer normaal werken.
Als de stuurbekrachtiging niet meer
werkt door een systeemdefect, kunt u
nog steeds sturen maar is er wellicht
meer kracht nodig. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Controlelamp 2 3 88.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐
teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijnen wordt het dieselpartikelfilter wel‐licht vaker gereinigd. Autostop voor
het opladen van de accu is wellicht
niet mogelijk.
Dieselpartikelfilter 3 131.
Page 129 of 231
Rijden en bediening127ContactslotstandenLOCK:Ontsteking uitACC:Stuurslot opgeheven, ont‐
steking uitON:Ontsteking aan, bij diesel‐
motor: voorgloeienSTART:Starten
Stuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot endraai aan het stuurwiel totdat hetvastklikt.
9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Bedien het gaspedaal niet.
Dieselmotoren: draai de sleutel in de
stand ON voor het voorgloeien totdat
het controlelampje ! dooft 3 89.
Sleutel kort naar stand START
draaien en loslaten. Sleutel keert au‐
tomatisch terug in stand ON.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar stand LOCK .
Startpogingen niet langer dan
15 seconden laten duren. Als de mo‐
tor niet start, 10 seconden wachten
alvorens de startprocedure te herha‐
len.
Het verhoogde motortoerental wordt
automatisch verlaagd tot het normaal
stationaire toerental naarmate de mo‐ tortemperatuur stijgt. Met een gema‐tigde snelheid rijden, vooral bij koud
weer, totdat de normale motorbe‐
drijfstemperatuur is bereikt.
Tijdens een Autostop kan de motor
gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen.
Stop/Start-systeem 3 128.
Page 130 of 231
128Rijden en bedieningDe auto starten bij lage
temperaturen
Bij extreem lage temperaturen,
d.w.z. minder dan -20 °C moet de mo‐
tor wellicht zo'n 30 seconden rond‐
draaien voordat deze start.
Sleutel op stand START zetten en
vasthouden totdat de motor start. Startpogingen niet langer dan
30 seconden laten duren. Als de mo‐
tor niet start, 10 seconden wachten
alvorens de startprocedure te herha‐
len.
Nagaan of de motorolie de juiste vis‐
cositeit heeft, de juiste brandstof ge‐
bruikt is, er geen achterstallig onder‐
houd is en of de accu voldoende op‐
geladen is.
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐
schermen.Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.
Stop/Start-systeem
Het Stop/Start-systeem helpt brand‐ stof besparen en uitlaatemissies be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐
tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. voor een ver‐
keerslicht of in een file. Het start de
motor automatisch zodra u het kop‐
pelingspedaal bedient. Een accusen‐ sor zorgt ervoor dat een Autostop al‐leen wordt uitgevoerd, als de accu
voldoende opgeladen is om opnieuw
te kunnen starten.
Activering
Het Stop/Start-systeem is beschik‐
baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op s te drukken. De
uitschakeling wordt aangeduid wan‐
neer de led in de knop uitgaat.
Brandstofbesparingsmodus 3 124.
Autostop Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
● Bedien het koppelingspedaal● Zet de hendel in de neutraalstand
● Laat het koppelingspedaal los