OPEL ANTARA 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: ANTARA, Model: OPEL ANTARA 2016.5Pages: 231, PDF Size: 6.11 MB
Page 131 of 231

Rijden en bediening129De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
Een Autostop wordt aangegeven
door de naald op de AUTOSTOP-po‐
sitie in de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warming, de stuurbekrachtiging en de remprestaties onveranderd.
Afhankelijk van het koelvermogen
kan de airconditioning het Stop/Start-
systeem wel of niet hinderen.
Voorzichtig
Tijdens een Autostop kan de
stuurbekrachtiging verminderd
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het Stop/Start-systeem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
● het Stop/Start-systeem is niet handmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
● het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt
● de accu is voldoende opgeladen en in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog of te laag
● de temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bv. na hetrijden met hoge motorbelasting
● de omgevingstemperatuur is niet
te laag
● de ontdooifunctie is niet geacti‐ veerd
● de klimaatregeling verhindert geen motorstop
● het remvacuüm is voldoende
● de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief
● de auto is verreden sinds de laat‐
ste Autostop
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐
hinderen. Zie het hoofdstuk "Klimaat‐
regeling" voor meer details 3 118.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 126.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Page 132 of 231

130Rijden en bedieningHerstarten van de motor door de
bestuurder
Bedien het koppelingspedaal om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt aan‐
geduid door de naald van de statio‐
naire toerentalstand op de toerentel‐
ler.
Als de keuzehendel uit neutraal wordt
geschakeld voordat u eerst de kop‐
peling hebt ingetrapt, dan gaat con‐
trolelamp - branden.
Controlelamp - 3 92.
Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten mo‐
gelijk te maken.
Als een van de volgende omstandig‐
heden zich voordoet tijdens een Au‐
tostop, dan zal de motor automatisch
door het Stop/Start-systeem worden
herstart.
● Het Stop/Start-systeem is hand‐ matig uitgeschakeld
● de motorkap is open● de veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend
● de motortemperatuur is te laag
● het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau
● het remvacuüm is niet voldoende
● de auto reed minstens stapvoets
● de ontdooifunctie is geactiveerd
● het aircosysteem vereist het star‐
ten van de motor
● de airco werd manueel aangezet
Als een elektrische accessoire, bvb.
een draagbare CD-speler op de stek‐ kerdoos is aangesloten, merkt u mo‐
gelijk een korte terugval tijdens het
herstarten.
Parkeren9 Waarschuwing
● De auto niet op een licht ont‐
vlambare ondergrond parke‐
ren. De ondergrond kan door
de hoge temperatuur van het
uitlaatgassysteem mogelijk
vlam vatten.
● Trek altijd de elektrische hand‐ rem aan.
Schakelaar m naar u toe trek‐
ken.
De elektrische handrem is aan‐
getrokken wanneer controle‐ lamp m oplicht 3 87.
Voor de maximale kracht, bijv.
bij het parkeren met een aan‐
hanger of op een helling, trekt
u m tweemaal aan de schake‐
laar.
● Zet de motor af.
● Als de auto vlak of op een op‐ lopende helling staat, dan vóór
het verwijderen van de contact‐ sleutel de eerste versnelling in‐
schakelen of de keuzehendel in stand P zetten. Op een oplo‐
pende helling bovendien de
voorwielen van de stoeprand
wegdraaien.
Page 133 of 231

Rijden en bediening131Als de auto op een aflopende
helling staat, dan vóór het ver‐
wijderen van de contactsleutel
de achteruitversnelling inscha‐
kelen of de keuzehendel in
stand P zetten. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ramen en het zonne‐ dak.
● Draai de contactsleutel in de stand LOCK, druk de sleutel in
het contactslot en trek deze er‐ uit.
Bij auto's met automatische
versnellingsbak trapt u het rem‐ pedaal in en schakelt u naar P
voordat u de sleutel in het con‐ tactslot duwt en eruit trekt.
Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
● Vergrendel de auto door p op de
handzender in te drukken 3 21.
Activeer het alarmsysteem 3 25.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij in‐
ademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de pas‐
sagiersruimte dringen, de ruiten openen. Oorzaak van de storing
door een werkplaats laten verhel‐
pen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte bin‐
nen kunnen dringen.
Storingsindicatielamp 3 86.
Roetfilter
Het dieselpartikelfilter verwijdert
schadelijke roetdeeltjes uit de uitlaat‐
gassen. Het systeem heeft een zelf‐
reinigende functie die tijdens het rij‐
den automatisch wordt geactiveerd,
zonder dat hier een melding over ver‐
schijnt.
Het filter wordt gereinigd door achter‐ gebleven roetdeeltjes periodiek bij
een hoge temperatuur te verbranden. Dit proces vindt onder bepaalde rij‐
omstandigheden automatisch plaats
en kan meer dan 15 minuten duren.
Autostop is niet beschikbaar en het
brandstofverbruik ligt mogelijk hoger.
Enige geur- en rookontwikkeling tij‐
dens deze procedure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Page 134 of 231

132Rijden en bedieningWanneer het filter gereinigd moet
worden, maar de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, knippert controlelamp
% 3 89.
% licht op en er klinkt een geluidssig‐
naal wanneer het roetfilter vol is. Start
het reinigingsproces zo spoedig mo‐
gelijk.
% knippert wanneer het maximale
vulniveau van het filter is bereikt. Start
het reinigingsproces onmiddellijk om
schade aan de motor te voorkomen. Er klinkt om de 3 minuten een ge‐
luidssignaal totdat het systeem gerei‐ nigd is.
ReinigingsprocesBlijf rijden om het reinigingsproces te
activeren en houd het motortoerental
boven 2000 1/min. Indien nodig te‐
rugschakelen. De reiniging van het
dieselpartikelfilter wordt dan gestart.
Als daarbij controlelampje Z bij een
draaiende motor op de instrumenten‐
groep brandt, kan dit op een storing in het roetfilter duiden 3 86. Reinigen is
niet mogelijk, roep onmiddellijk de hulp van een werkplaats in.Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐ broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware be‐
lasting.
Schakel de motor niet uit totdat het
reinigingsproces voltooid is. Dit blijkt
uit het doven van controlelampje %.
Katalysator De katalysator vermindert de hoe‐
veelheid schadelijke stoffen in de uit‐
laatgassen.
Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan de genoemde
3 212 kan aanleiding geven tot
schade aan de katalysator en
elektronische onderdelen.
Onverbrande brandstof kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de
startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en de motor niet door duwen of sle‐
pen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige mo‐
torloop, beperkingen van het motor‐
vermogen of andere ongewone sto‐
ringen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Storingsindicatielamp 3 86.
Page 135 of 231

Rijden en bediening133AdBlue
Algemene informatie
Selectieve katalysatorreductie
(BlueInjection) is een methode voor
het aanzienlijk terugbrengen van het
aandeel stikstofoxide in de uitstoot
van uitlaatgassen. Dit wordt bewerk‐
stelligd door het inspuiten van een
dieseluitlaatvloeistof (DEF) in het uit‐
laatsysteem.
De naam van deze vloeistof is AdBlue Ⓡ. Het is een niet-giftige, niet-ont‐
vlambare, kleur- en geurloze vloeistof
die uit 32% ureum en 68% water be‐
staat.
Let op
AdBlue Ⓡ is een gedeponeerd han‐
delsmerk van de Verband der Auto‐
mobilindustrie e.V. (VDA).9 Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op het lak‐
werk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage tem‐ peraturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Peilwaarschuwingen
Het AdBlue-verbruik is ongeveer 0,7
liter per 1000 km en is afhankelijk van
het rijgedrag.
Als het AdBlue-peil tot onder een be‐
paalde waarde daalt, verschijnt er
een peilwaarschuwing (bijv."AdBlue-
bereik: 2400 km") op het Driver Infor‐
mation Center 3 93 in het midden van
de instrumentengroep.
Tank zo spoedig mogelijk ten minste
10 liter AdBlue bij. Zie " AdBlue
bijtanken " hieronder.
Doorrijden is zonder enige beperkin‐
gen mogelijk.
Als er binnen een bepaalde afstand
geen AdBlue wordt bijgetankt, ver‐
schijnen er afhankelijk van het hui‐
dige AdBlue-peil nog meer peilwaar‐
schuwingen op het Driver Information
Center.
Page 136 of 231

134Rijden en bedieningOp het Driver Information Center ver‐schijnen herhaaldelijke verzoeken tot
het bijtanken van AdBlue en uiteinde‐
lijk de melding dat de motor niet op‐
nieuw kan worden gestart.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐ gelegd.
Bij een AdBlue-bereik van 900 km
worden de volgende waarschuwings‐
berichten om beurten op het Driver
Information Center weergegeven:
● AdBlue laag, nu bijtanken
● Motor opnieuw starten niet
mogelijk over 900 km
Bovendien knippert controlelamp Y
continu en klinkt er een geluidssig‐
naal viermaal om de drie minuten.
Motor opnieuw starten niet mogelijk
Vóór een blokkering van het opnieuw starten van de motor verschijnen de
volgende waarschuwingsberichten
om beurten op het Driver Information
Center:
● AdBlue leeg, nu bijtanken
● Motor start niet opnieuw
Deze berichten geven aan dat de mo‐ tor na het uitschakelen van het con‐
tact niet opnieuw kan worden gestart.
Bovendien knippert controlelamp Y
continu en klinkt er een geluidssig‐
naal viermaal om de drie minuten.
Na het blokkeren van het opnieuw
starten van de motor verschijnt er een
waarschuwingsbericht (bijv. "AdBlue
bijtanken om auto te starten") op het
Driver Information Center dat het
AdBlue-peil te laag is.
Om de motor opnieuw te kunnen star‐ ten, moet u ten minste 10 liter AdBlue
bijtanken.
Waarschuwingen m.b.t. hoge
uitstoot
Als de uitstoot van uitlaatgassen tot
boven een bepaalde waarde stijgt,
worden waarschuwingen zoals de
hierboven beschreven bereikwaar‐
schuwingen weergegeven op het Dri‐ ver Information Center.
Op het Driver Information Center ver‐ schijnen verzoeken tot het controle‐
ren van het uitlaatsysteem en uitein‐
delijk de melding dat de motor niet
opnieuw kan worden gestart.
Page 137 of 231

Rijden en bediening135Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
AdBlue bijvullenVoorzichtig
Gebruik alleen AdBlue die aan de
Europese normen DIN 70 070 en
ISO 22241-1 voldoet.
Gebruik geen additieven.
Verdun AdBlue niet.
Anders kan het systeem voor se‐
lectieve katalysatorreductie be‐
schadigd raken.
Let op
Bij het bijtanken van AdBlue bij zeer
lage temperaturen wordt dit wellicht
niet door het systeem gedetecteerd.
Parkeer de auto in dat geval op een
locatie met een hogere buitentem‐
peratuur totdat de AdBlue weer
vloeibaar wordt.
Let op
Als de motor wegens een te laag AdBlue-peil niet kan worden gestart,
adviseren wij om een hoeveelheid
van ten minste 10 liter AdBlue bij te
tanken. Tank niet te weinig (bijv.
minder dan 5 liter) bij, omdat het sys‐ teem anders het bijtanken wellicht
niet detecteert.
Let op
Bij het losschroeven van de tankdop
van de vulpijp kunnen er ammoniak‐
dampen vrijkomen. Adem deze
dampen niet in, omdat ze scherp
geuren. Eventueel ingeademde
dampen zijn onschadelijk.
Zet de auto op een vlakke onder‐
grond.
De vulpijp voor AdBlue zit bij de ach‐
terbumper, aan de linkerkant van de
auto.9 Gevaar
Auto's met Stop/Start-systeem:
De motor moet uitgeschakeld en
de contactsleutel verwijderd zijn om het risico te vermijden dat het
systeem de motor automatisch op‐ nieuw start.
Inhouden 3 216.
Tankstation
9 Gevaar
Volg bij het tanken van AdBlue de
bedienings- en veiligheidsinstruc‐
ties van het tankstation.
1. Schakel de motor uit en trek de sleutel uit het contactslot.
Page 138 of 231

136Rijden en bediening2. Afdekking met geschikte schroe‐vendraaier losmaken en verwijde‐
ren.
3. Schroef de beschermdop linksom
los van de vulpijp.
4. Steek het vulpistool geheel in de vulpijp en zet het open.
5. Breng de beschermdop na het bijtanken weer aan en schroef
deze rechtsom vast.
6. Kap weer aanbrengen.
AdBlue-jerrycan Let op
Tank AdBlue alleen bij vanuit de daarvoor bedoelde jerrycans om te
voorkomen dat er teveel AdBlue
wordt bijgetankt. Bovendien stro‐
men de dampen vanuit de tank dan
in de jerrycan en komen deze niet
vrij.
Let op
Controleer vóór het bijtanken van AdBlue de houdbaarheidsdatum er‐van, omdat het maar beperkt mee‐
gaat.
1. Schakel de motor uit en trek de sleutel uit het contactslot.
2. Afdekking met geschikte schroe‐ vendraaier losmaken en verwijde‐
ren.
3. Schroef de beschermdop linksom
los van de vulpijp.
4. Bevestig de adapter (in hand‐ schoenenkastje) op de vulpijp.
5. Open de AdBlue-jerrycan.
Page 139 of 231

Rijden en bediening1376. Sluit een uiteinde van de slangaan op de jerrycan en schroef hetandere uiteinde op de vulpijpa‐
dapter.
7. Til de jerrycan op totdat deze leeg
is.
8. Schroef de slang van de vulpijpa‐ dapter.
9. Verwijder de adapter en leg deze weer in het bakje in het hand‐
schoenenkastje.
10. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
11. Kap weer aanbrengen.
Let op
Voer de AdBlue-jerrycan en -slang
volgens de lokale milieuregels af.
Let op
Blijf als het systeem niet herkent dat er AdBlue is bijgetankt continu ge‐
durende 10 minuten rijden met een
snelheid van meer dan 20 km/u.
Als de bijgetankte AdBlue herkend
is, verdwijnen de waarschuwingen m.b.t. het AdBlue-peil.Neem als de bijgetankte AdBlue na
enige tijd met draaiende motor niet
gedetecteerd is contact op met een
werkplaats.
Let op
Als er gedurende de laatste 2 jaar
minder dan 10 liter AdBlue is bijge‐
tankt, moet de resterende vloeistof
worden ververst, aangezien AdBlue
een beperkte levensduur heeft. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bij niet opvolgen ervan kan het se‐
lectieve katalysatorreductiesysteem
beschadigd raken.
Tankdop
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐ pen. De AdBlue-tank heeft een spe‐
ciale tankdop.
Storing
Als het systeem een bedrijfsstoring
detecteert, licht controlelamp Y op en
klinkt er een geluidssignaal. Onmid‐
dellijk hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
Er kan een betreffend bericht op het
Driver Information Center verschijnen
3 93.Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Versnellingsbakdisplay
Het versnellingsbakdisplay verschijnt op het Driver Information Center
3 93, in het midden van de instru‐
mentengroep.
Page 140 of 231

138Rijden en bedieningDe modus of ingeschakelde versnel‐ling verschijnt op het versnellingsbak‐ display.P:parkeerstandR:achteruitversnellingN:neutrale standD:rijstand (automatische modus)1-6:geselecteerde versnelling in
handgeschakelde modus
Keuzehendel
P:parkeerstand, de wielen zijn ge‐
blokkeerd, alleen inschakelen
wanneer de auto stilstaat en de
elektrische handrem is aange‐
trokkenR:achteruitversnelling, alleen in‐
schakelen wanneer de auto stil‐
staatN:neutrale stand of stationairD:rijstand (automatische modus
met alle versnellingen)
De keuzehendel is vergrendeld in
stand P en N en kan alleen worden
verzet wanneer u de ontsteking in‐
schakelt en het rempedaal intrapt.
Druk op de ontgrendelingsknop om
P of R in te schakelen.
Tijdens het rijden nooit naar stand P
of R schakelen.
De motor start alleen wanneer de
hendel in stand P of N staat. Vóór het
starten het rempedaal intrappen of de
elektrische handrem aantrekken.
Tijdens het schakelen geen gas ge‐
ven. Gas- en rempedaal nooit gelijk‐
tijdig bedienen.
Wanneer een versnelling is ingescha‐ keld en het rempedaal wordt losgela‐ ten, rijdt de auto langzaam weg.
Afremmen op de motor Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren; zie
Handmatige modus.
Door bij het afdalen van een helling
op de motor af te remmen in plaats
van het rempedaal in te trappen kan
de levensduur van de remmen wor‐
den verlengd.
Auto heen en weer schommelen Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is vastgereden in water, ijs, zand, mod‐
der, sneeuw of een kuil. De keuze‐
hendel herhaaldelijk tussen stand D
en R heen en weer verplaatsen terwijl
u enigszins gas geeft wanneer de ver‐
snelling is ingeschakeld. Motor niet te hoge toeren laten maken en snel op‐
trekken voorkomen.