OPEL ASTRA K 2019.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 211 of 327

Rijden en bediening209Uitschakelen
Druk op de parkeerhulptoets r om
deze functie te deactiveren. De led in de toets dooft.
Storing
In geval van een storing of als het
systeem tijdelijk niet goed werkt,
bijv. vanwege veel geluid buiten of
andere storende factoren, knippert de
led in de toets gedurende
drie seconden alvorens deze dooft.
Er verschijnt een bericht in het Driver
Information Center.
Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto.
Deze informeert en waarschuwt de
bestuurder met geluidssignalen en een aanduiding op het display.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter,
elk met een andere geluidsfrequentie.Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Inschakelen
Het systeem wordt automatisch inge‐
schakeld bij een snelheid tot
11 km/u.

Page 212 of 327

210Rijden en bediening
Een brandende led in de parkeerhulp‐
toets r geeft aan dat het systeem
klaar voor gebruik is.
Als r binnen een ontstekingscyclus
wordt uitgeschakeld, wordt de
parkeerhulp gedeactiveerd. Als de
snelheid eerder meer dan 25 km/u
was, wordt de parkeerhulp opnieuw
geactiveerd wanneer de snelheid tot
onder 11 km/u daalt.
Bij deactivering van het systeem
dooft het led-lampje in de knop en
verschijnt een bericht op het Driver
Information Center.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met waarschuwingstonen voor
mogelijk gevaarlijke obstakels voor
de auto die dichterbij zijn dan 80 cm en tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter de auto die dichterbij zijn
dan 50 cm terwijl er een vooruitver‐
snelling is ingeschakeld, of tot
1,5 meter als de achteruitversnelling
is geselecteerd.
Afhankelijk van de kant waar de auto dichter bij een obstakel is, hoort u aan
de desbetreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat
obstakel afneemt. Is de afstand
minder dan ongeveer 30 cm, dan
klinkt er een continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter en voor de auto weergegeven
door veranderende afstandslijnen op
het Driver Information Center 3 118
of, afhankelijk van de versie, op het
Info-Display 3 125.
De afstandsmelding kan worden
geblokkeerd door boordinformatie
met een hogere prioriteit. Zodra het
bericht is bevestigd, wordt de afstand weer aangegeven.
Uitschakelen
Bij een snelheid hoger dan 11 km/u
wordt het systeem automatisch
gedeactiveerd.
Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door het indrukken van de
parkeerhulptoets r.
Bij handmatige deactivering van het
systeem dooft het led-lampje in de
knop en verschijnt een bericht op het
Driver Information Center.

Page 213 of 327

Rijden en bediening211Na een handmatige deactivering
wordt de parkeerhulp voor/achter
weer geactiveerd als r wordt inge‐
drukt of als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Het complete systeem is handmatig
uit te schakelen in het menu Persoon‐
lijke instellingen op het Info-Display. Het blijft gedeactiveerd voor de duur
van de contactcyclus of tot het
opnieuw wordt geactiveerd in het
menu Persoonlijke instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 129.
Storing
In geval van een storing of als het
systeem tijdelijk niet goed werkt,
bijv. vanwege veel geluid buiten of
andere storende factoren, verschijnt
er een bericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Boordinformatie 3 127.Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
bij het passeren of de parkeerplek
groot genoeg is, berekent het traject
en stuurt de auto automatisch in een
parallel of haaks gelegen parkeer‐
plek.
Instructies verschijnen op het Driver
Information Center 3 118 of, afhan‐
kelijk van de versie, op het Info-
Display 3 125, ondersteund door
geluidssignalen.
De bestuurder hoeft alleen op te trek‐ ken, te remmen en te schakelen, het
sturen gebeurt automatisch.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor/
achter. Beide systemen gebruiken
dezelfde sensoren in de voor- en
achterbumper.
Het systeem heeft zes ultrasoon
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Geavanceerde parkeerhulp activeren
De geavanceerde parkeerhulp kan
alleen bij vooruit rijden worden geac‐
tiveerd.

Page 214 of 327

212Rijden en bediening
Bij het zoeken naar een parkeerplek
is het systeem door kort indrukken
van ( klaar voor gebruik.
In de parkeerhulpmodus herkent en
memoreert het systeem fileparkeer‐
plekken van 10 m en insteekplekken
van 6 m.
Het systeem kan alleen worden geac‐
tiveerd en een parkeerplek zoeken bij snelheden tot 30 km/u.
De maximaal toegestane parallelle
afstand tussen de auto en een rij
geparkeerde auto's is 1,8 m voor parallel inparkeren en 2,5 m voor
haaks inparkeren.
WerkingZoekmodus voor parkeerplekken,
weergave in het Driver Information
Center
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek op het Driver Information Center door lang op de toets ( te
drukken.
Het systeem is geconfigureerd om
standaard naar parkeerplekken aan
de passagierskant te zoeken. Om
parkeerplekken aan de bestuurders‐
zijde te vinden, schakelt u de richting‐ aanwijzers aan de bestuurderszijdein.
Als er een plek is gevonden, wordt dit op het Driver Information Center
getoond en klinkt er een geluidssig‐
naal.

Page 215 of 327

Rijden en bediening213Weergave op het Info-Display
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek door op het desbetref‐
fende pictogram op het Info-Display
te tikken.
Selecteer de kant waarop de parkeer‐
plek ligt door op het desbetreffende
pictogram op het display te tikken.
Wanneer er een plek is gevonden,
wordt dit op het Colour-Info-Display getoond en klinkt er een geluidssig‐naal.
Als u niet stopt wanneer het systeem
een parkeerplek heeft voorgesteld,
zoekt het systeem naar een andere
geschikte plek.
Inparkeermodus
De door het systeem gemelde
beschikbare parkeerplek wordt geac‐ cepteerd als de bestuurder bij parallel
gelegen parkeerplekken binnen tien
meter of bij haaks gelegen parkeer‐
plekken binnen zes meter na hetbericht om de auto te stoppen stopt.
Het systeem berekent het optimale
pad om in te parkeren.
Een korte trilling in het stuurwiel na
het inschakelen van de achteruitver‐
snelling geeft aan dat het systeem de
besturing overneemt. Daarna wordt
de auto automatisch ingeparkeerd
met gedetailleerde instructies aan de
bestuurder voor remmen, optrekken
en schakelen. De bestuurder moet de handen van het stuurwiel houden.
Let altijd goed op de geluiden van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid geeft aan dat de
afstand tot een obstakel minder dan
ongeveer 30 cm is.
Als de bestuurder om ongeacht welke
reden toch zelf moet sturen, houd het
stuurwiel dan alleen aan de buiten‐
rand vast. In dat geval werkt de auto‐ matische besturing niet meer.

Page 216 of 327

214Rijden en bedieningDisplayweergave
De instructies op het display tonen:
● Algemene tips en waarschu‐ wingsberichten.
● Een hint wanneer u sneller dan 30 km/u rijdt in de zoekmodus
voor een parkeerplek.
● Het verzoek om te stoppen wanneer een parkeerplek is
gevonden.
● De richting waarin u rijdt om in te
parkeren.
● Het verzoek tot inschakelen van de achteruit- of eerste versnel‐ling.
● Het verzoek tot stoppen of tot langzaam rijden.
● Voor sommige instructies verschijnt er een voortgangsbalk
op het Driver Information Center.
● Het goed inparkeren, aangege‐ ven door een pop-upsymbool en
een geluidssignaal.
● Het annuleren van een inpar‐ keermanoeuvre.Weergaveprioriteit
De informatie van de geavanceerde
parkeerhulp op het Driver Information
Center kan worden belemmerd door
boordinformatie met een hogere prio‐ riteit. Na bevestiging van het bericht
via SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel of 9 op het stuurwiel, verschij‐
nen de instructies van de geavan‐
ceerde parkeerhulp weer en kunt u
het inparkeren voortzetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd:
● door ( kort in te drukken
● nadat het inparkeren is gelukt
● tijdens het zoeken naar een parkeerplek sneller dan 30 km/u
te rijden
● tijdens het inparkeren sneller dan
8 km/u te rijden
● de constatering dat de bestuur‐ der het stuurwiel aanraakt
● te veel te schakelen: acht cycli bij
parallel inparkeren of vijf cycli bij haaks inparkeren
● wanneer u het contact uitschakeltWanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het zichzelf deactiveert
tijdens het inparkeren, dan verschijnt
er een bericht op het display. Ook
klinkt er een geluidssignaal.
Storing
Er verschijnt een bericht wanneer:
● Het systeem een storing vertoont.
● De bestuurder de parkeerma‐ noeuvre niet goed heeft afge‐
maakt.
● Het systeem is buiten werking. ● Een van de bovenstaande rede‐ nen voor deactiveren van toepas‐sing is.
Als het systeem tijdens parkeerin‐
structies een object detecteert,
verschijnt er een bericht om de auto
te stoppen. Door het verwijderen van
het object wordt het inparkeren
hervat. Wordt het niet verwijderd, dan
wordt het systeem gedeactiveerd.
Druk lang op ( om het systeem naar
een nieuwe parkeerplek te laten
zoeken.

Page 217 of 327

Rijden en bediening215Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet
verbogen en geen speling ten
opzichte van de bumper links of
rechts) en dat de sensoren goed op
hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp
reageert eventueel niet op verande‐
ringen in de beschikbare parkeer‐
plek nadat u met het inparkeren bent
begonnen. Het systeem kan een
ingang, een oprit, een binnenplaats
of zelfs een kruising als een parkeer‐ plek herkennen. Na het inschakelen van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen lage
stoepranden en onregelmatigheden
in het wegdek, bijv. op bouwterrei‐
nen. De bestuurder neemt de
verantwoordelijkheid op zich.
Let op
Na productie moet het systeem
worden gekalibreerd. Voor optimale
begeleiding tijdens het parkeren is
een rijafstand van ten minste 10 km ,
inclusief een aantal bochten, nodig.
Dodehoeksysteem Het dodehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
specifieke dodehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.

Page 218 of 327

216Rijden en bedieningHet systeem geeft een visueel alarmvisueel in elke buitenspiegel bij het
detecteren die in de binnen- en
buitenspiegels mogelijk niet zichtbaar
zijn.
Het dodehoeksysteem maakt gebruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het dodehoeksysteem ontslaat de
bestuurder niet van zijn/haar plichtom zelf te kijken.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de dode hoeken bevinden, en die moge‐lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzers.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de dodehoekzone een voertuig detecteert, licht er zowel bij auto's die
worden ingehaald of die u inhalen,
een geel waarschuwingssymbool B
in de desbetreffende buitenspiegel
op. Als u vervolgens de richtingaan‐
wijzers gebruikt, gaat het waarschu‐
wingssymbool B geel knipperen om
u te waarschuwen voor het wisselen
van rijstrook.
Let op
Als de inhalende auto minstens
10 km/u sneller rijdt dan de inge‐
haalde auto, licht het waarschu‐
wingssymbool B in de betreffende
buitenspiegel wellicht niet op.Het dodehoeksysteem werkt bij snel‐
heden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij snelheden hoger dan 140 km/u wordt
het systeem inactief, aangegeven
door de verlichte waarschuwings‐
symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd, verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als vervolgens een auto wordt
waargenomen in de dode hoek,
worden de waarschuwingssymbolen
B zoals gewoonlijk verlicht aan de
desbetreffende zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐ tiveren op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 129.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.

Page 219 of 327

Rijden en bediening217Detectiezones
De detectiezones beginnen bij de
achterbumper en strekken zich tot op ongeveer 3 m naar achteren en naar
de zijkanten uit. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 m en 2 m hoog, vanaf
de grond.
Het systeem is gedeactiveerd als de
auto een aanhangwagen trekt of als
er een fietsendrager is geplaatst.
Het dodehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen, zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.
Storing
Het kan soms voorkomen dat het
systeem geen signaal afgeeft, bij
natte weersomstandigheden zal dit
vaker optreden.
Het dodehoeksysteem werkt niet als
de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige
regenval.Instructies voor reinigen 3 285.
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, lichten
de symbolen in de spiegels perma‐
nent op en verschijnt er een bericht in het Driver Information Center. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Achteruitkijkcamera De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het
gebied achter de auto.
Het camerabeeld verschijnt op het Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
parkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Gebruik niet alleen de achteruit‐ kijkcamera om achteruit te rijden
of te parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐matisch ingeschakeld als de auto in de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Werking
Bij de 5-deurs hatchback is de
camera gemonteerd tussen de lamp‐
jes van de kentekenverlichting.

Page 220 of 327

218Rijden en bedieningBij de Sports Tourer is de cameraonder de sierlijst van de achterklepgemonteerd.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Hulplijnen
Dynamische hulplijnen zijn horizon‐
tale lijnen met een onderlinge afstand van een meter die op de afbeelding
zijn geprojecteerd om de afstand tot
de getoonde objecten te kunnen
bepalen.
De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste
regel van het Info-Display met de
waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer een bepaalde voorwaartse
snelheid wordt overschreden of als
de achteruitversnelling gedurende
ca. 15 seconden niet is ingeschakeld.
Deactivering van hulplijnen en
waarschuwingssymbolen
7'' Colour-Info-Display: U kunt de acti‐
vering of deactivering van de visuele
hulplijnen en waarschuwingssymbo‐
len veranderen via de aanraaktoet‐
sen in het onderste deel van het
display.

Page:   < prev 1-10 ... 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 ... 330 next >