OPEL GRANDLAND X 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 161 of 275

Rijden en bediening159Automatisch loszetten:● Na vertrek wordt de handrem automatisch uitgeschakeld.
● j dooft op de instrumenten‐
groep en er verschijnt een
melding op het display om het
loszetten te bevestigen.
Als het voertuig uitgerust is met een
automatische versnellingsbak en de
rem niet automatisch wordt losgezet,
controleer dan of de voorportieren
goed dicht zijn.Automatische bediening deactiveren 1. Start de motor.
2. Als de handrem losgezet is, trek de handrem dan aan door aan de
schakelaar m te trekken.
3. Haal uw voet van het rempedaal. 4. Druk minimaal 10 en maximaal 15
seconden op de schakelaar m.
5. Laat de schakelaar m los.
6. Houd het rempedaal ingetrapt.
7. Trek gedurende 2 seconden aan de schakelaar m.Het uitschakelen van de automati‐
sche bediening van de elektrische
handrem wordt bevestigd door o dat
brandt op de instrumentengroep
3 98. De elektrische handrem kan
alleen handmatig worden aangetrok‐ ken en losgezet.
Om de automatische bediening weer
in te schakelen moet u bovenstaande stappen herhalen.
Werkingstest
Wanneer de auto niet beweegt, kan
de elektrische handrem automatisch
worden ingeschakeld. Dit wordt
gedaan om het systeem te testen.
Storing
De storingsmodus van de elektrische
handrem wordt aangeduid door
controlelamp j en een bericht op het
Driver Information Center. Boordin‐
formatie 3 106.
Trek de elektrische handrem aan:
houd de schakelaar m meer dan
vijf seconden uitgetrokken. Als
controlelamp m brandt, is de elektri‐
sche handrem aangetrokken.Zet de elektrische handrem los: houd de schakelaar m langer dan
twee seconden ingedrukt. Als contro‐
lelamp m dooft, is de elektrische
handrem losgezet.
Controlelamp m knippert: elektrische
handrem is niet helemaal aangetrok‐
ken of losgezet. Knippert de lamp
continu, zet de elektrische handrem
dan los en probeer deze weer aan te
trekken.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.
Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het
rempedaal en een grotere weerstand bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.

Page 162 of 275

160Rijden en bedieningHellingremHet systeem voorkomt onbedoeld
bewegen bij het wegrijden op hellin‐
gen.
Wanneer u het rempedaal loslaat
nadat u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende
twee seconden ingeschakeld. Bij het
optrekken van de auto werken de
remmen automatisch niet meer.Rijregelsystemen
Elektronische stabiliteitsre‐ geling en Traction Control-systeem
De elektronische stabiliteitsregeling
verbetert indien nodig de rijstabiliteit
ongeacht de staat van het wegdek of
de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur/overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.
De elektronische stabiliteitsregeling
werkt in combinatie met het Traction
Control-systeem. Het voorkomt dat
de aangedreven wielen doorslaan.
Het Traction Control-systeem is een
onderdeel van de elektronische stabi‐
liteitsregeling.
De Traction Control verhoogt indien
nodig de stabiliteit, ongeacht het type wegdek of de grip van de banden,
door te voorkomen dat de aangedre‐
ven wielen doorslaan.Zodra de aangedreven wielen begin‐ nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
De elektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control werken na elke
motorstart zodra controlelampje b
dooft.
Wanneer de elektronische stabiliteits‐
regeling en Traction Control werken,
knippert b.

Page 163 of 275

Rijden en bediening1619Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelampje b 3 99.
Uitschakelen
De elektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control kunnen op elk gewenst moment worden uitgescha‐
keld: druk op a.
De LED in de toets a brandt.
Bij het deactiveren van de elektroni‐
sche stabiliteitsregeling en Traction
Control verschijnt er een statusbe‐
richt op het Driver Information Center.
De elektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control worden opnieuw
geactiveerd door nogmaals op de
knop a te drukken, door de rem in te
trappen of door sneller te rijden dan
50 km/u.
De LED in de toets a dooft wanneer
de elektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control weer gaan
werken.
De elektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control worden de
volgende keer dat u het contact
inschakelt opnieuw geactiveerd.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Selectieve ride controlVoorzichtig
De auto is met name geschikt voor het rijden op asfaltwegen, met af
en toe een terreinrit tussendoor.
Maar rijd niet op terrein waar uw
auto beschadigd kan raken door
obstakels, zoals onder andere
stenen, en op terrein met steile hellingen en een slechte grip.
Steek niet over door stromen.
Voorzichtig
Bij terreinritten kunt u bij plotse‐
linge bewegingen en manoeuvres
de macht over het stuur verliezen. Dit kan een botsing veroorzaken.
Daarom moeten u en uw passa‐
giers op de weg en op terrein de
veiligheidsgordels om hebben.
Selectieve ride control biedt meer
tractie in situaties met weinig grip
(sneeuw, modder en zand).

Page 164 of 275

162Rijden en bedieningHet systeem past zich aan het terreinaan door aansturen van de voorwie‐
len en bespaart daarbij het gewicht
dat normaal bij een conventionele
vierwielaandrijving hoort.
Met selectieve ride control kunt u
kiezen tussen vijf rijmodi:
● Modus ESC uit
● Standaardmodus
● Sneeuwmodus
● Moddermodus
● Zandmodus
U schakelt de diverse modi in door
aan de knop te draaien.
Er licht een LED op en er verschijnt een statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center om de gekozen modus te bevestigen.
Modus ESC uit
In deze modus werken de elektroni‐
sche stabiliteitsregeling en Traction
Control niet.
In de toets a brandt een LED.
De elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control worden vanaf 50
km/u automatisch of elke keer dat u
het contact inschakelt opnieuw geac‐
tiveerd.
Standaardmodus
Deze modus is gekalibreerd voor
weinig wielspin, op basis van de
verschillende soorten grip die bij
dagelijkse ritten aan de orde zijn.
Elke keer bij uitschakelen van het
contact, wordt het systeem automa‐
tisch teruggezet naar deze modus.

Page 165 of 275

Rijden en bediening163Sneeuwmodus
Deze modus past zich aan op de gripvan elk wiel tijdens het starten.
Bij het vooruitrijden optimaliseert het
systeem de wielspin om de beste
acceleratie op basis van de beschik‐
bare tractie te waarborgen. Aanbevo‐ len bij een dikke laag sneeuw en
steile hellingen.
Deze modus is actief tot een snelheid
van 50 km/u.
Moddermodus
Deze modus staat veel wielspin toe
voor het wiel met de minste grip bij het starten. Dit verwijdert de modder en
herstelt de tractie.
Tegelijkertijd wordt aan het wiel met
de meeste grip het meest mogelijke
koppel geleverd.
Deze modus is actief tot een snelheid
van 80 km/u.
Zandmodus
In deze modus wordt er iets gelijktij‐
dige wielspin op de twee aandrijfwie‐
len toegestaan, waardoor de auto
vooruitkomt en minder snel zal
wegzakken.
Deze modus is actief tot een snelheid van 120 km/u.
Voorzichtig
Gebruik de andere modi niet op
zand, omdat de auto vast zou
kunnen komen te zitten.

Page 166 of 275

164Rijden en bedieningSportmodus
De Sport-modus past de instellingen
van sommige autosystemen aan voor een sportievere rijstijl.
Inschakelen
Druk bij een draaiende motor op
SPORT .
De LED in de toets licht op wanneer
de Sport-modus actief is en er
verschijnt een statusbericht op het
Driver Information Center.
Uitschakelen
Druk kort op SPORT. De volgende
keer dat u het contact inschakelt,
wordt de Sport-modus gedeacti‐
veerd.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruisecontrol kan snelheden
hoger dan 40 km/u opslaan en
aanhouden. Bovendien moet bij een
handgeschakelde versnelling mini‐
maal de derde versnelling zijn inge‐
schakeld en bij een automatische

Page 167 of 275

Rijden en bediening165versnellingsbak minimaal stand D of,
in stand M, de tweede of een hogere
versnelling.
Tijdens het bergop- en bergafwaarts
rijden kan van de opgeslagen snelhe‐
den worden afgeweken.
Het systeem hanteert de ingestelde snelheid als rijsnelheid, zonder acht
te geven op de stand van het gaspe‐
daal.
U kunt de ingestelde snelheid tijdelijk
overschrijden door op het gaspedaal
te trappen.
De status en de ingestelde snelheid
staan op het Driver Information
Center.
De cruisecontrol niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Activeren in de eerste versnelling is
niet mogelijk.
Controlelamp m 3 102.Inschakelen
Druk op m op het stuurwiel: de
symbolen m en Pause verschijnen op
het Driver Information Center. Het
systeem is nog steeds niet actief.
Inschakelen
Zelf een snelheid instellen

Page 168 of 275

166Rijden en bedieningAccelereer tot de gewenste snelheid
en druk de wipschakelaar eenmaal
kort in RES/+ of SET/- . De huidige
snelheid wordt opgeslagen en
gehandhaafd. U kunt het gaspedaal
loslaten.
De ingestelde snelheid is vervolgens
aan te passen door op RES/+ te druk‐
ken om de snelheid te verhogen of op SET/- om de snelheid te verlagen. Bij
kort indrukken wijzigt u de snelheid in kleine stapjes en bij lang indrukken in
grote stappen.
De ingestelde snelheid verschijnt op
het Driver Information Center.
Snelheid van
verkeersbordherkenning overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de verkeers‐
bordherkenning een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐
teerde maximumsnelheid kan worden gebruikt als een nieuwe waarde voor
de cruise control.
Met behulp van een camera boven‐
aan de voorruit detecteert en leest dit
systeem de maximumsnelheid en de
borden einde maximumsnelheid. Het
systeem houdt ook rekening met
informatie over maximumsnelheden in de kaartgegevens van het naviga‐
tiesysteem.
De functie kan worden gedeactiveerd
of geactiveerd in het menu Persoon‐
lijke instellingen, 3 108.
Bij een actieve cruise control
verschijnt de gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid op het Driver Informa‐
tion Center en MEM licht op.
De op het Driver Information Center
weergegeven informatie hangt af van het gebruikte display.Op het Driver Information Center
verschijnt het maximumsnelheids‐
bord op het display en licht MEM
gedurende enkele seconden op.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐
gen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de cruisecontrol.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐ slagen snelheid aangehouden.
Uitschakelen
Druk op Ñ: de cruisecontrol staat in
de pauzemodus, Pause verschijnt. U
rijdt in de auto zonder cruisecontrol.
De cruisecontrol wordt gedeacti‐
veerd, maar niet uitgeschakeld. De
laatst opgeslagen snelheid blijft in het geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.

Page 169 of 275

Rijden en bediening167De cruisecontrol wordt automatisch
gedeactiveerd in de volgende geval‐ len:
● U trapt op het rempedaal.
● U trapt op het koppelingspedaal.
● De rijsnelheid is lager dan 40 km/u.
● Het Traction Control of elektroni‐ sche stabiliteitsregeling is actief.
● De keuzehendel is in N.
Opgeslagen snelheid hervatten
Druk de wipschakelaar op RES/+ bij
een snelheid van meer dan 40 km/u.
De opgeslagen snelheid wordt nu
overgenomen.
Uitschakelen
Druk op m: de cruisecontrolmodus
wordt gedeactiveerd en de cruisecon‐
trolaanduiding op het Driver Informa‐
tion Center dooft.
Bij het indrukken van ß om de snel‐
heidsbegrenzer uit te schakelen
wordt u de cruisecontrol gedeacti‐
veerd.Bij het uitschakelen van het contact
gaat een geprogrammeerde snelheid verloren.
Storing
Bij een storing in de cruisecontrol
wordt de ingestelde snelheid gewist,
waarbij de streepjes gaan knipperen.
De cruise control werkt mogelijk niet
goed, als de verkeersborden niet
voldoen aan de Weense Conventie
over verkeersborden (Wiener
Übereinkommen über Straßenver‐
kehrszeichen).
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
30 km/u.
U kunt accelereren tot de ingestelde
snelheid. Bij het afrijden van hellingen
zijn afwijkingen van de snelheidsli‐
miet mogelijk.U kunt de ingestelde snelheid tijdelijk
overschrijden door stevig op het
gaspedaal te trappen.
De actuele snelheid en de ingestelde snelheidslimiet staan op het Driver
Information Center.
Inschakelen
Druk op ß, waarna de symbolen ß
en Pause verschijnen op het Driver
Information Center. Het systeem is nog steeds niet actief.

Page 170 of 275

168Rijden en bediening
Inschakelen
Zelf een snelheid instellen
Druk de schakelaar eenmaal kort in
RES/+ of SET/- .
Na het instellen van de snelheid kunt u de gewenste maximumsnelheid
instellen door op RES/+ te drukken
om de snelheid te verhogen of op SET/- om de snelheid te verlagen. Bij
kort indrukken wijzigt u de ingestelde
snelheid in kleine stapjes en bij lang
indrukken in grote stappen. De inge‐
stelde snelheid verschijnt op het Driver Information Center.
Druk op Ñ om de snelheidsbegren‐
zer te activeren.
Snelheid van
verkeersbordherkenning overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de verkeers‐
bordherkenning een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐ teerde maximumsnelheid kan worden gebruikt als een nieuwe waarde voor
de snelheidsbegrenzer.
Met behulp van een camera boven‐
aan de voorruit detecteert en leest dit
systeem de maximumsnelheid en de
borden einde maximumsnelheid. Het
systeem houdt ook rekening met
informatie over maximumsnelheden in de kaartgegevens van het naviga‐
tiesysteem.
De functie kan worden gedeactiveerd
of geactiveerd in het menu Persoon‐
lijke instellingen, 3 108.
Bij een actieve snelheidsbegrenzer
verschijnt de gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid op het Driver Informa‐
tion Center en MEM licht op.
De op het Driver Information Center
weergegeven informatie hangt af van het gebruikte display.

Page:   < prev 1-10 ... 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 ... 280 next >