OPEL INSIGNIA 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 171 of 329
Rijden en bediening169
De ingeschakelde versnelling ver‐
schijnt op de instrumentengroep.
Tijdelijke handgeschakelde modus in
rijstand D
De handgeschakelde modus met
peddels is ook mogelijk in de automa‐ tische modus D. Na het schakelen
met de hand schakelt de transmissie
na een bepaalde tijd over op de auto‐
matische modus D.
Handgeschakelde modus onderbre‐
ken:
■ druk < gedurende 1 seconde op de
peddel, of
■ zet de keuzehendel naar links in de
handgeschakelde modus en terug
naar de stand D.
Als de auto stilstaat en de motor sta‐
tionair draait, blijft de transmissie in
de tijdelijke handgeschakelde modus.
Het systeem schakelt over op de au‐
tomatisch modus wanneer het gas‐
pedaal gedurende een bepaalde tijd
wordt ingetrapt en er niet met de
stuurwielpeddels wordt geschakeld.Algemeen
Wordt bij een te lage snelheid een ho‐
gere versnelling geselecteerd of een
lagere versnelling bij een te hoge
snelheid, dan schakelt de auto niet.
Hierdoor kan er een melding verschij‐ nen op het Driver Information Center.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch
opgeschakeld naar een hogere ver‐ snelling.
Elektronische
rijprogramma's ■ Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator naeen koude start snel op tempera‐
tuur door het motortoerental te ver‐ hogen.
■ De automatische neutraalschake‐ ling schakelt vanzelf de neutraal‐
stand in wanneer de auto wordt stil‐ gezet met een ingeschakelde ver‐
snelling en de rem wordt ingetrapt.■ Bij een ingeschakelde SPORT-
modus vindt het schakelen bij ho‐
gere toerentallen plaats (behalve
wanneer cruise control is ingescha‐
keld). SPORT-modus 3 177.
■ Speciale programma's passen bij klimmen en dalen de schakelmo‐
menten automatisch aan.
■ Bij het wegrijden op besneeuwde of
beijzelde of andere gladde onder‐
gronden selecteert de elektroni‐
sche transmissieregeling automa‐
tisch een hogere versnelling.
Kickdown Bij het geheel intrappen van het gas‐
pedaal in de automatische modus
schakelt de transmissie afhankelijk
van het motortoerental over op een
lagere versnelling.
Oververhittingbeveiliging
Wanneer de transmissie oververhit
door hoge buitentemperaturen of een sportieve rijstijl, worden het koppel en
de maximale snelheid van de auto tij‐
delijk beperkt.
Page 172 of 329
170Rijden en bedieningStoring
In geval van een storing verschijnt er
boordinformatie op het Driver Infor‐
mation Center. Boordinformatie
3 123.
De versnellingsbak schakelt niet lan‐
ger automatisch. Verder rijden is mo‐ gelijk door handmatig te schakelen.
Alleen de hoogste versnelling is be‐
schikbaar. In de handgeschakelde
modus kan, afhankelijk van de sto‐
ring, ook de 2e versnelling beschik‐
baar zijn. Schakel alleen als de auto stilstaat.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking kan de keuzehendel niet uit stand P worden
gehaald. U kunt de contactsleutel niet uit de contactschakelaar verwijderen.
Bij een lege accu hulpstartkabels ge‐
bruiken 3 266.
Is de accu niet de oorzaak van de sto‐
ring, ontgrendel dan de keuzehendel.1. Trek de handrem aan.
2. Maak de kap van de keuzehendel
aan de achterkant van de midden‐
console los, klap deze omhoog en draai deze naar links.
3. Steek een schroevendraaier zo diep mogelijk in de opening en zetde keuzehendel uit de stand P of
N . Wanneer u weer P of N inscha‐
kelt, wordt de keuzehendel op‐
nieuw in deze stand vergrendeld.
Oorzaak van de stroomonderbre‐
king door een werkplaats laten
verhelpen.
4. Breng de kap van de keuzehendel
weer op de middenconsole aan.
Page 173 of 329
Rijden en bediening171Handgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruitversnelling in te scha‐ kelen terwijl de auto stilstaat, drukt u
op de ontgrendelknop op de keuze‐
hendel en schakelt u de versnelling
in.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de neu‐
trale stand laten opkomen, koppeling
weer intrappen en nogmaals schake‐
len.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Rijsystemen
All-wheel drive Het All-Wheel Drive-systeem verbe‐
tert het rijgedrag en de stabiliteit. Het
helpt de auto optimaal bestuurbaar te houden, ongeacht de ondergrond.
Het systeem is altijd actief en kan niet
worden gedeactiveerd.
Het koppel wordt traploos tussen de
wielen van de voor- en achteras ver‐ deeld, afhankelijk van de rijomstan‐digheden. Bovendien wordt het kop‐
pel tussen de achterwielen verdeeld
in functie van de oppervlakte
Om het systeem optimaal te laten
werken, mogen de banden rondom
geen verschil in slijtage vertonen.
Wanneer u een service-melding in
het Driver Information Center ziet,
kan de werking van het systeem be‐
perkt zijn (of in sommige gevallen ge‐
heel zijn uitgeschakeld, d.w.z. er
wordt overgeschakeld op voorwiel‐
aandrijving). De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Auto slepen 3 268.
Page 174 of 329
172Rijden en bedieningRemmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt. Hiervooris aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de
reis te vervolgen, de hulp van een werkplaats inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 108.
Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 109.
Adaptief remlicht
Bij het met volle kracht remmen knip‐ peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.
Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Page 175 of 329
Rijden en bediening173HandremHandbediende handrem
Handrem altijd zonder indrukken van
de ontgrendelingsknop stevig aan‐
trekken, op op- of aflopende hellingen
altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de ont‐
grendelingsknop indrukken en de
hendel helemaal omlaagzetten.
Om minder kracht te hoeven uitoefe‐
nen bij het aantrekken van de hand‐
rem, tegelijkertijd het rempedaal in‐
trappen.
Controlelamp R 3 108.
Elektrische handrem
Aantrekken tijdens stilstand
Trek ongeveer één seconde aan
schakelaar m, de elektrische hand‐
rem werkt automatisch op de juiste
kracht. Voor de maximale kracht,
bijv. bij het parkeren met een aanhan‐
ger of op een helling, trekt u tweemaal aan de schakelaar m.
De elektrische handrem is aangetrok‐
ken wanneer controlelamp m oplicht
3 109.
U kunt de elektrische handrem altijd
activeren, zelfs wanneer de ontste‐
king is uitgeschakeld.
Gebruik de elektrische handrem niet
te vaak met een stilstaande motor,
om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt.
Controleer de elektrische handrem‐
status voordat u de auto verlaat. Con‐
trolelamp m 3 109.
Loszetten
Ontsteking inschakelen. Houd het
rempedaal ingetrapt en druk daarna
op de schakelaar m.
Wegrijfunctie
Wanneer u de koppeling intrapt
(handschakeling) of een rijstand in‐
schakelt (automaat) en vervolgens
het gaspedaal intrapt, wordt de elek‐
trische handrem automatisch losge‐
zet. Dit is niet mogelijk als u tegelij‐
kertijd aan de schakelaar trekt.
Deze functie helpt u ook bij het weg‐
rijden tegen een helling.
Door hard wegrijden gaan de slijtde‐
len eventueel minder lang mee.
Page 176 of 329
174Rijden en bediening
Dynamisch remmen onder het rijdenWanneer u onder het rijden aan de
schakelaar m blijft trekken, zal de
elektrische handrem de auto vertra‐
gen, maar niet tot stilstand brengen.
Zodra u de schakelaar m loslaat,
stopt het dynamisch remmen.
Automatisch inschakelen
Als de auto is uitgerust met automa‐
tische versnellingsbak en adaptieve
cruise control actief is, wordt de elek‐
trische handrem automatisch inge‐
schakeld wanneer de auto gedurende meer dan 2 minuten door het systeem wordt gestopt.
Na vertrek wordt de handrem auto‐
matisch uitgeschakeld.
Werkingstest
Wanneer de auto niet beweegt, kan
de elektrische handrem automatisch
worden ingeschakeld. Dit wordt ge‐
daan om het systeem te testen.Storing
De storingsmodus van de elektrische
handrem wordt aangeduid door con‐
trolelamp j en een bericht op het Dri‐
ver Information Center. Boordinfor‐
matie 3 123.
Trek de elektrische handrem aan:
houd de schakelaar m meer dan
5 seconden uitgetrokken. Als contro‐ lelamp m brandt, is de elektrische
handrem aangetrokken.
Zet de elektrische handrem los: houd de schakelaar m meer dan
2 seconden ingedrukt. Als controle‐
lamp m dooft, is de elektrische hand‐
rem losgezet.
Controlelamp m knippert: elektrische
handrem is niet helemaal aangetrok‐
ken of losgezet. Knippert de lamp
continu, zet de elektrische handrem
dan los en probeer deze weer aan te
trekken.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem au‐
tomatisch met maximale kracht.Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het rempedaal en een grotere weerstand
bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
HellingremHet systeem helpt ongewilde bewe‐
ging te voorkomen wanneer u vanop
een helling vertrekt.
Wanneer u de voetrem loslaat nadat
u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog gedurende twee seconden
ingeschakeld. Bij het optrekken van
de auto worden de remmen automa‐
tisch losgezet.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.
Stop-startsysteem 3 162.
Page 177 of 329
Rijden en bediening175RijregelsystemenTraction Control
De Traction Control (TC) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐ teitsregeling.
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek aanmerkelijk verbeterd.
TC is bedrijfsklaar zodra de controle‐
lamp b dooft.Wanneer TC werkt, knippert b.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 111.
Deactivering
Het is mogelijk de TC uit te schakelen wanneer de aandrijfwielen moeten
kunnen doorslaan:
druk kort op de toets b om TC te
deactiveren, k licht op. De deactive‐
ring verschijnt als een bericht op het
Driver Information Center.
De controlelamp k brandt.
U kunt de TC weer activeren door nogmaals op de toets b te drukken.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐ veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Elektronische stabiliteits‐regeling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐ stabiliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Ook voorkomt deze het doorslaan
Page 178 of 329
176Rijden en bediening
van de wielen. ESC werkt in combi‐
natie met het Traction Control-
systeem (TC) 3 175.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
ESC is bedrijfsklaar zodra de contro‐
lelamp b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert contro‐
lelampje b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 111.
Deactivering
Voor een sportiever gedrag kunnen
ESC en TC afzonderlijk worden ge‐
deactiveerd:
■ knop b kort indrukken: alleen Trac‐
tion Control-systeem is inactief, ESC blijft actief, k licht op
■ knop b gedurende min.
5 seconden ingedrukt houden: TC
en ESC worden gedeactiveerd, k
en n lichten op.
Ook verschijnt de geselecteerde mo‐
dus als statusbericht op het Driver In‐
formation Center.
Als de auto na het deactiveren van
ESP de drempelwaarde overschrijdt, activeert het systeem ESP opnieuwvoor de duur van de overschrijding
wanneer het rempedaal één keer
wordt ingetrapt.
Page 179 of 329
Rijden en bediening177
U kunt de ESC weer activeren door
nogmaals op de toets b te drukken.
Wanneer de TC voorheen was uitge‐ schakeld, worden zowel TC als ESC
opnieuw geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Interactief rijsysteem
Flex Ride Het Flex Ride-systeem laat u uit drie
rijmodi kiezen:
■ SPORT-modus: druk op de toets SPORT , de LED brandt.
■ TOUR-modus: druk op de toets TOUR , de LED brandt.
■ NORMAL-modus: toets SPORT of
TOUR zijn niet ingedrukt, er brandt
geen LED.
U deactiveert de SPORT- en TOUR-
modus door de bijbehorende toets
nogmaals in te drukken.In elke rijmodus maakt Flex Ride een
netwerkverbinding met de volgende systemen:
■ Elektronische dempingsregeling (CDC).
■ Gaspedaalbediening.
■ Stuurinrichting.
■ All-Wheel Drive.
■ Elektronische stabiliteitsregeling (ESC).
■ Antiblokkeersysteem (ABS) met cornering brake control (CBC)
(remcontrole in de bochten).
■ Automatische versnellingsbak.SPORT-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een sportie‐
vere rijstijl:
■ De schokdempers worden stijver om een beter contact met het weg‐
dek te houden.
■ De motor reageert sneller op bewe‐
gingen van het gaspedaal.
■ De stuurbekrachtiging is vermin‐ derd.
■ De All-Wheel Drive laat meer mo‐ torkoppel naar de achteras gaan.
Page 180 of 329
178Rijden en bediening
■ De automatische versnellingsbakschakelt later.
■ Als de SPORT-modus is geacti‐ veerd, wordt de witte verlichting
van de hoofdtellers rood.
TOUR-modus
De instellingen van deze systemen
worden afgestemd op een comforta‐
bele rijstijl:
■ De schokdempers worden zachter.
■ Het gaspedaal reageert volgens de
standaardinstellingen.
■ De stuurbekrachtiging staat in de standaardmodus.
■ De All-Wheel Drive laat het meeste
motorkoppel naar de vooras gaan.
■ De automatische versnellingsbak schakelt volgens de comfortmodus.
■ De verlichting van de hoofdtellers is
wit.
NORMALE modus
Alle instellingen van de systemen
staan op de standaardwaarden.
Drive Mode Control
Nadat u handmatig de rijmodus
SPORT, TOUR of NORMAL hebt ge‐
selecteerd, detecteert en analyseert
de Drive Mode Control (DMC) continu
het daadwerkelijke rijgedrag, de re‐
acties van de bestuurder en de ac‐
tieve dynamische staat van de auto.
De DMC-regeleenheid zal zo nodig
automatisch de instellingen van de
geselecteerde rijmodus veranderen,
of in geval van sterke variaties de rij‐
modus veranderen zolang deze va‐
riaties duren.
Hebt u bijvoorbeeld de NORMAL mo‐
dus geselecteerd, maar detecteert de DMC een sportief rijgedrag, dan ver‐
andert de DMC diverse instellingenvan de normale modus in sportieve
instellingen. Wanneer u erg sportief
rijdt, selecteert de DMC de SPORT-
modus.
Hebt u bijvoorbeeld ook de TOUR-
modus geselecteerd terwijl u op een
bochtige weg rijdt en plotseling hard
moet remmen, dan detecteert de
DMC de dynamische staat van de
auto en worden de instellingen van de wielophanging in de SPORT-modus
gezet om de auto te stabiliseren.
Wanneer het rijgedrag of de dynami‐
sche toestand van de auto weer als
voorheen worden, verandert de DMC
de instellingen in de rijmodus die u
oorspronkelijk had geselecteerd.
Persoonlijke instellingen in de
SPORT-modus
U kunt de functies van de SPORT-
modus selecteren wanneer u op de
SPORT -knop drukt.
Selecteer de betreffende instellingen
in Instellingen , I Sportmodus op het
Colour-Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.