OPEL INSIGNIA 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 141 of 329
Verlichting139
De koplampen, achterlichten en ken‐
tekenverlichting blijven een instelbare
tijd branden wanneer u de auto ver‐
laat.
Inschakelen 1. Ontsteking uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken.
5. Bestuurdersportier sluiten.
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 119.
Persoonlijke instellingen 3 124.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 24.
Ontlaadbeveiliging accu Oplaadfunctie afgestemd opaccu
Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbaar vermogen en een opti‐ male vermogensverdeling van de dy‐ namo.Om te voorkomen dat de accu onderhet rijden leegraakt, worden de vol‐
gende systemen automatisch in twee
fasen afgebouwd en ten slotte uitge‐
schakeld:
■ Hulpverwarming
■ Achterruit- en spiegelverwarming ■ Stoelverwarming
■ Aanjager
In de tweede fase ziet u op het Driver
Information Center een bericht dat de activering van de ontlaadbeveiliging
bevestigt.
Uitschakeling van de verlichting Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.
Page 142 of 329
140KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............140
Luchtroosters ............................. 152
Onderhoud ................................. 153Klimaatregelsystemen
Airconditioning
Regeleenheid en toetsen voor de vol‐gende functies:
■ Temperatuur TEMP
■ Luchtverdeling l M K
■ Luchtdebiet Z
■ Koeling A/C
■ Luchtrecirculatie 4
■ Ontwasemen en ontdooien V
Verwarmbare achterruit Ü 3 43.
Verwarmde stoelen ß 3 55.
Geventileerde stoelen
A 3 56.
Verwarmd stuurwiel * 3 87.
Temperatuur TEMP
Draai de regeleenheid op:
rood=warmblauw=koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Page 143 of 329
Klimaatregeling141
Luchtverdeling l M K
Toets indrukken:
l=naar de voorruit en de voorste
zijruitenM=naar hoofdhoogte via de ver‐
stelbare luchtroostersK=naar de voetenruimte
Er zijn ook combinaties mogelijk.
De instelling wordt aangeduid door de
LED in de toets.
Luchtdebiet Z
Pas de luchtstroom aan door de
regeleenheid Z naar de gewenste
snelheid te draaien. J betekent ven‐
tilator uit.
Koeling A/C
Druk op de toets A/C om de koeling in
te schakelen. De activering wordt
aangeduid door de LED in de toets.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator van de klimaatregeling.
Druk nogmaals op de toets A/C om de
koeling uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) zo nodig de lucht in de
cabine. Er kan zich dan condens vor‐
men en onder de auto op de grond
druppelen.
Page 144 of 329
142Klimaatregeling
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. Ge‐
activeerde koeling kan Autostops ver‐ hinderen.
Stop-startsysteem 3 160.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■
Toets V indrukken: aanjager
schakelt automatisch over op hoger
toerental, de luchtstroom wordt op
de voorruit gericht.
■ Draaiknop voor temperatuur TEMP op hoogste stand zetten.
■
Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐
stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 160.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Schakel de koeling A/C in.
■ Druk op de knop M voor luchtver‐
deling.
■ Draaiknop voor temperatuur TEMP op laagste stand zetten.
■ Luchtdebietknop Z op hoogste
stand zetten.
■ Alle luchtroosters openen.Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met de toets
4 inschakelen. De activering wordt
aangeduid door de LED in de toets.
Selecteer luchtrecirculatie als hulp bij het koelen van het interieur of het we‐
ren van geuren van buiten of uitlaat‐
gassen. Bij het selecteren van recir‐
culatie wordt de lucht in het interieur ter verfrissing elke 10 minuten deels
geventileerd.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op toets 4 te drukken.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer
er koud lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Luchtverdeling op l: Luchtrecircula‐
tie wordt uitgeschakeld.
Page 145 of 329
Klimaatregeling143Automatisch geregelde
airconditioning In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.
Regeleenheid en toetsen voor de vol‐ gende functies:
■ Temperatuur TEMP
■ Luchtverdeling l M K
■ Luchtdebiet Z
■ Automatische modus AUTO
■ Koeling A/C
■ Luchtrecirculatie 4
■
Ontwasemen en ontdooien V
■ Systeem AAN/UIT X
Verwarmbare achterruit Ü 3 43.
Verwarmde voorstoelen ß 3 55.
Geventileerde voorstoelen A 3 56.
Verwarmd stuurwiel * 3 87.
Melding
Instellingen voor temperatuur en ven‐
tilatorsnelheid worden aangegeven
op het aircodisplay.
Elke verandering van de instellingen
verschijnt gedurende een paar se‐
conden op het Info-display.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
De instellingen van het klimaatregel‐
systeem worden opgeslagen voor de
sleutel waarmee u de auto vergren‐
delt.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Druk op AUTO, de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden auto‐
matisch geregeld. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
Page 146 of 329
144Klimaatregeling
■ Druk op A/C voor het inschakelen
van optimale koeling en ontwase‐
ming. De activering wordt aange‐
duid door de LED in de toets.
■ Stel de temperatuur in door aan re‐
geleenheid TEMP te draaien. De
gesuggereerde comfortinstelling is
22 °C.
■ Open alle luchtroosters voor opti‐ male luchtverdeling in de automati‐
sche modus.
De instelling van de ventilatorsnel‐
heidsregeling kan in het menu Per‐
soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 119.
Persoonlijke instellingen 3 124.Temperatuur selecteren TEMP
Stel de temperatuur in door de regel‐
eenheid TEMP op de gewenste
waarde te draaien.
De geselecteerde temperatuur wordt aangegeven op het aircodisplay.
Als de minimumtemperatuur Lo is in‐
gesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling A/
C wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als AC wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde
temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■
Toets V indrukken. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
■ Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
Page 147 of 329
Klimaatregeling145
■Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Om weer naar de vorige modus te gaan: toets V indrukken. Om de
automatische modus opnieuw in te
schakelen: toets AUTO indrukken.
De instelling van de automatische
achterruitverwarming kan in het menu
Persoonlijke instellingen op het Co‐
lour-Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 119.
Persoonlijke instellingen 3 124.
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐
stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 160.Handmatige instellingen
Instellingen van het klimaatregelsys‐
teem kan handmatig worden aange‐ past door de knoppen voor de lucht‐
verdeling en de regeleenheid voor de ventilatorsnelheid als volgt te gebrui‐ken. Bij het handmatig wijzigen van
de instellingen wordt de automatische
modus gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
Draai aan regeleenheid Z. U herkent
de geselecteerde aanjagersnelheid
aan het aantal segmenten op het kli‐
maatdisplay.
Als de aanjager wordt uitgeschakeld,
wordt ook de airconditioning gedeac‐
tiveerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Luchtverdeling l, M , K
Druk op de desbetreffende knop voor
de gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
l=naar de voorruit en de voorste
zijruiten.M=naar hoofdhoogte via de ver‐
stelbare luchtroosters.K=naar de voetenruimte.
Page 148 of 329
146Klimaatregeling
Er zijn ook combinaties mogelijk.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: toets AUTO indrukken.
Koeling A/C
Druk op toets A/C om koeling in te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets. Koe‐ ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde ventilator
van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op toets A/C om koe‐
ling uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) zo nodig de lucht in de
cabine. Er kan zich dan condens vor‐
men en onder de auto op de grond
druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Systeem AAN/UIT X
De koeling, ventilator en automati‐
sche modus kunnen worden uitge‐
schakeld door op de toets X te druk‐
ken. Wanneer het systeem gedeacti‐ veerd is, is de LED in de toets X uit.
Activering door indrukken van toets
X of toets voor koeling A/C of toets
voor automatische modus AUTO. De
activering wordt aangeduid door de
LED in de toets.Handmatig bediende
luchtrecirculatie 4
Luchtrecirculatiemodus met de toets
4 inschakelen. De activering wordt
aangeduid door de LED in de toets.
Selecteer luchtrecirculatie als hulp bij het koelen van het interieur of het we‐
ren van geuren van buiten of uitlaat‐
gassen. Bij het selecteren van recir‐
culatie wordt de lucht in het interieur
ter verfrissing elke 10 minuten deels
geventileerd.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op toets 4 te drukken.
Page 149 of 329
Klimaatregeling147
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan de buitenkant aandampen wanneer
er koud lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt,
moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Basisinstellingen
Sommige basisinstellingen kunnen in het menu Persoonlijke instellingen op
het Colour-Info-Display worden ge‐
wijzigd.
Selecteer de betreffende instellingen
in Instellingen , I Voertuig op het Co‐
lour-Info-Display.
Colour-Info-Display 3 119.
Persoonlijke instellingen 3 124.
Automatisch geregelde
airconditioning met twee
zones Dankzij de dubbele automatische kli‐
maatregeling kunt u de temperatuur
aan de bestuurders- en passagiers‐
kant voorin afzonderlijk regelen.In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.
Panelen en toetsen voor de volgende
functies:
■ Temperatuur RS
■ Luchtverdeling l M K
■ Luchtdebiet R ZS
■ Automatische modus AUTO
■ Koeling A/C
■ Luchtrecirculatie 4
■ Ontwasemen en ontdooien V
■ Systeem AAN/UIT X
■ Temperatuursynchronisatie met
twee zones SYNC
Verwarmbare achterruit Ü 3 43.
Verwarmde voorstoelen ß 3 55.
Geventileerde voorstoelen A 3 56.
Verwarmd stuurwiel * 3 87.
Melding
De temperatuurinstellingen worden
voor bestuurders- en passagierszijde apart op de panelen aangegeven.
Page 150 of 329
148Klimaatregeling
Elke verandering van de instellingen
verschijnt gedurende een paar se‐
conden op het Info-display.
De dubbele automatische klimaatre‐
geling (ECC) werkt alleen optimaal bij een draaiende motor.
De instellingen van het klimaatregel‐
systeem worden opgeslagen voor de
sleutel waarmee u de auto vergren‐
delt.
Automatische modus AUTOBasisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Druk op AUTO, de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden auto‐
matisch geregeld. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
■ Druk op A/C voor het inschakelen
van optimale koeling en ontwase‐
ming. De activering wordt aange‐
duid door de LED in de toets.
■ Stel de temperatuur in door R of
S aan de bestuurderszijde aan te
tippen. De gesuggereerde comfort‐ instelling is 22 °C. De temperatuur
kan voor bestuurder en passagier
apart worden ingesteld. Tip R of
S aan de passagierszijde aan om
verschillende temperatuurzones
mogelijk te maken.
■ Open alle luchtroosters voor opti‐ male luchtverdeling in de automati‐
sche modus.
De instelling van de ventilatorsnel‐
heidsregeling kan in het menu Per‐
soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display worden gewijzigd.Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig , op het Co‐
lour-Info-Display.
Colour-Info-Display 3 119.
Persoonlijke instellingen 3 124.
Temperatuur selecteren SR
Stel de gewenste temperatuur in door
R voor hogere temperaturen of S
voor lagere temperaturen aan te tip‐
pen.
De geselecteerde temperatuur wordt
aangegeven op de panelen. Via het
paneel aan bestuurderszijde kunt u
de temperaturen voor beide zijden