OPEL INSIGNIA 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 271 of 339

Verzorging van de auto269Bij het monteren moet u de naafdop
met de lippen recht voor de uitsparin‐
gen houden.
Sneeuwkettingen
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op de vooras.
Gebruik altijd kettingen met fijne
schakels waardoor het loopvlak en de binnenkanten (inclusief kettingslot)
met niet meer dan 10 mm toenemen.
9Waarschuwing
Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
5-deurs hatchback, 4-deurs sedan,
Sports Tourer
Sneeuwkettingen zijn uitsluitend toe‐
gestaan op banden met de maten
205/60 R16, 215/60 R16,
225/55 R17, 225/45 R18,
225/50 R17 en 235/45 R18.
Country Tourer
Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
staan op bandenmaat 235/45 R18.
Compact reservewiel
Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet toe‐
gestaan.
Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van de loop‐
vlakken van de banden kunnen met
de bandenreparatieset worden ver‐
holpen.
Vreemde voorwerpen niet uit de ban‐
den verwijderen.
Beschadigingen die groter zijn dan
4 mm of die in de bandwang zitten,
kunnen niet met de bandenreparatie‐ set worden verholpen.9 Waarschuwing
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Stuur- en rijgedrag worden moge‐ lijk beïnvloed.
Bij bandenpech:
Handrem aantrekken, eerste versnel‐ ling, achteruitversnelling of P inscha‐
kelen.

Page 272 of 339

270Verzorging van de autoDe bandenreparatieset zit in een op‐
bergvak onder de vloerafdekplaat van de bagageruimte.
1. Haal de bandenreparatieset uit het opbergvak.
2. Verwijder de compressor.
3. Verwijder de aansluitkabel en de luchtslang uit de opbergvakken
aan de onderkant van de com‐
pressor.
4. Schroef de compressorluchtslang
op de koppeling van de fles af‐
dichtmiddel.
5. Zet de fles afdichtmiddel in de houder op de compressor.
Plaats de compressor dichtbij de band, zodanig dat de fles afdicht‐
middel rechtop staat.6. Ventieldop van defecte band los‐ schroeven.
7. Schroef de vulslang op het ven‐ tiel.
8. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
9. Steek de compressorstekker in de
12V stekkerdoos of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de mo‐
tor te laten draaien.

Page 273 of 339

Verzorging van de auto271
10.Zet de wipschakelaar van de com‐
pressor op I. De band wordt nu
met afdichtmiddel gevuld.
11. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
Daarna begint de druk te dalen.
12. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
13. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 minuten wor‐
den bereikt. Bandenspanning
3 304 . Schakel de compressor uit
wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen
10 minuten bereikt, dan de ban‐
denreparatieset verwijderen. De
auto één wielomwenteling ver‐
plaatsen. De bandenreparatieset
weer aansluiten en het vulproces
10 minuten lang voortzetten.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning dan nog niet bereikt,
dan is de band te ernstig bescha‐
digd. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Laat eventueel de te hoge ban‐
denspanning af via de knop boven
op de manometer.
De compressor niet langer dan
10 minuten laten werken.
14. Maak de bandenreparatieset los. Borglipje op houder indrukken omfles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. Bandenvulslang
op de vrije aansluiting van fles met
afdichtmiddel schroeven. Hier‐
door wordt voorkomen dat er af‐
dichtmiddel uit de fles stroomt.
Bandenreparatieset in de baga‐
geruimte opbergen.
15. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
16. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
17. De rit onmiddellijk voortzetten, zo‐
dat het afdichtmiddel zich gelijk‐
matig in de band kan verspreiden. Na ca. 10 km rijden (uiterlijk na
10 minuten) stoppen en de ban‐
denspanning controleren. Hier‐
voor de luchtslang van de com‐
pressor rechtstreeks op bandven‐
tiel en compressor schroeven.

Page 274 of 339

272Verzorging van de auto
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen tot‐ dat de bandenspanning niet meer
afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer ge‐ bruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
18. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Let op
De rijeigenschappen van de her‐
stelde band worden sterk beïnvloed,
daarom deze band laten vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐
hitting van de compressor, deze mi‐
nimaal 30 minuten lang uitschake‐ len.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. –30 °C te gebruiken.
De aanwezige hulpstukken kunnen voor het oppompen van ballen,luchtbedden en opblaasboten e.d.
worden gebruikt. Deze zitten aan de
onderkant van de compressor. Om
deze te verwijderen, schroeft u de
compressorluchtslang erop en trekt
u de adapter eruit.Wiel verwisselen
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 269.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Handrem aantrekken, eerste ver‐
snelling, achteruitversnelling of
P inschakelen.
● Reservewiel verwijderen 3 275.
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
tijd vervangen.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van ban‐
denpech en niet voor de jaarlijkse montage van winter- of zomer‐
banden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik) on‐
der de krik leggen.

Page 275 of 339

Verzorging van de auto273● Haal vóór het opkrikken van deauto altijd eventuele zware ob‐
jecten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren be‐vinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielmoeren en schroefdraad met een schone
doek voordat u het wiel monteert.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
1. Wielmoerdoppen met een schroe‐
vendraaier loswippen en verwij‐
deren.
Stalen velgen met dop: Wieldop
verwijderen.
Lichtmetalen velgen: Wielmoer‐
doppen met een schroeven‐
draaier loswippen en verwijderen. Ter bescherming een zachte doek
tussen de schroevendraaier en delichtmetalen velg aanbrengen.
2. Klap de wielsleutel uit, zet deze stevig op de wielmoer en draai
elke moer een halve slag los.
De wielen kunnen met wielborg‐
moeren beschermd zijn. Zet voor
het losdraaien van deze speci‐
fieke moeren eerst de adapter
voor de wielborgmoeren op de
moerkop voordat u de wielsleutel
erop zet. De adapter ligt in het
handschoenenkastje.
3. Bij sommige uitvoeringen is het kriksteunpunt afgedekt. Trek dit
zijwaarts weg.

Page 276 of 339

274Verzorging van de auto4.Zorg ervoor dat de krik op de juiste
manier onder het dichtstbijzijnde
kriksteunpunt staat.
5. Zet de krik op de vereiste hoogte.
Zet deze zodanig onder het hef‐
punt dat deze niet kan losschie‐
ten.
Bevestig de wielsleutel en draai
met de krik recht onder het krik‐
steunpunt aan de wielsleutel tot‐
dat het wiel van de grond komt.
6. Draai de wielmoeren los.
7. Wiel verwisselen. Reservewiel 3 275.
8. Draai de wielmoeren erop.
9. Auto laten zakken.
10. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit
en de wielmoeren kruislings aan‐
halen. Het aanhaalmoment be‐
draagt 150 Nm.
11. Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat de ventielopening
over het bandventiel valt.
Wielmoerdoppen aanbrengen.
12. Afdekking kriksteunpunt terug‐ plaatsen.
13. Berg het vervangen wiel 3 275,
het autogereedschap 3 263 en de
adapter voor het vergrendelen
van de wielborgmoeren 3 72 op
en zet ze vast.
14. Bandenspanning en het aanhaal‐ koppel van de wielmoeren van het
gemonteerde wiel zo spoedig mo‐ gelijk controleren.
Defecte band zo spoedig mogelijk la‐
ten vervangen of repareren.

Page 277 of 339

Verzorging van de auto275Krikpositie voor liftplatform
Achterarmpositie van het liftplatorm
op de carrosserie onderaan.
Voorarmpositie van het liftplatorm op
de carrosserie onderaan.
Reservewiel
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset.
Bij het aanbrengen van een reserve‐
wiel met een andere maat dan de an‐
dere wielen kan het wiel worden be‐
schouwd als een tijdelijk reservewiel
en gelden de betreffende maximum‐
snelheden, zelfs als dit niet door een
label wordt aangegeven. Raadpleeg
een werkplaats voor informatie over
de geldende maximumsnelheid.
Het reservewiel heeft een stalen velg.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel ligt in de bagage‐
ruimte onder de vloerafdekplaat.
Verwijderen: 1. Open de vloerafdekplaat.
2. Het reservewiel zit vast met een vleugelmoer. Draai de vleugel‐
moer linksom en neem het reser‐
vewiel weg.
Onder het reservewiel bevindt
zich de kist met boordgereed‐
schap.
3. Als er na het verwiselen van een wiel geen wiel in de reservewiel‐kuip wordt geplaatst, zet dan de
gereedschapskist vast door de

Page 278 of 339

276Verzorging van de autovleugelmoer rechtsom terug te
draaien en de vloerafdekking te
sluiten.
Reservewiel in de
reservewielkuip opbergen
De kuip van het reservewiel is niet
ontworpen voor alle toegestane ban‐
denmaten. Als er een wiel dat breder
is dan het reservewiel moet worden
opgeborgen in de kuip van het reser‐
vewiel, moet de schroefdraadbout
voor de plaatsing van het wiel door
een verlengbout, in de gereed‐
schapskist, worden vervangen
3 263. Bout vervangen:
● Haal de gereedschapskist uit de reservewielkuip.
● Plaats de zeskantkop van de wielsleutel en zorg ervoor dat hij
goed vaststaat op de bout.
● Draai de wielsleutel naar links om
de bout los te zetten. Verwijder
de bout.
● Neem de verlengbout uit de ge‐ reedschapskist 3 263 en schroef
ze handvast met behulp van de
zeskantdop van de wielsleutel.● Berg de gereedschapskist en het
beschadigde wiel met de buiten‐
kant onhoog in de reservewiel‐
kuip en zet deze vast door de
vleugelmoer op de bout rechtsom te draaien.
De vloerafdekking kan op het uitste‐
kende wiel worden geplaatst.
Om het reservewiel terug in de uit‐
sparing te plaatsen nadat u het de‐
fecte wiel hebt vervangen, moet u op‐ nieuw de korte schroefdraadbout ge‐
bruiken. Verwissel de bout op de‐
zelfde manier.

Page 279 of 339

Verzorging van de auto2779Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van
een krik, een wiel of andere appa‐ ratuur in de bagageruimte is er
kans op letsel. Bij een noodstop of een botsing kunnen inzittendendoor voorwerpen worden getrof‐
fen.
Bewaar het wiel, de krik en het ge‐
reedschap altijd op de daarvoor
bestemde plaats en zet ze vast.
Compact reservewiel
Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto een achteraan een lekke band wanneer u een ander voertuig
trekt, moet u het compacte reserve‐
wiel vooraan plaatsen en een vol‐
waardig wiel achteraan.
Sneeuwkettingen 3 269.
Draairichtingsgebonden banden Draairichtingsgebonden banden zomonteren dat ze in de rijrichting afrol‐
len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Defecte
band zo spoedig mogelijk laten
vervangen of repareren.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐ lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de ui‐
terste voorzichtigheid gebruiken.
Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu van de auto nooit aan vonken of open vuur blootstellen.

Page 280 of 339

278Verzorging van de auto● Een ontladen accu kan al bij eentemperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐ ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Gebruik een hulpaccu met de‐ zelfde spanning (12 volt). De ca‐
paciteit van de hulpstartaccu (Ah)
mag niet veel minder zijn dan die van de lege accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm 2
(bij die‐
selmotoren 25 mm 2
) gebruiken.
● De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu van de auto leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar tij‐ dens de hulpstart niet raken.● Handrem aantrekken, versnel‐lingsbak in neutrale stand, auto‐
matische versnellingsbak in
stand P.
● Verwijder een eventuele afdek‐
king van de accu als deze moet
worden opgeladen of met hulp‐
startkabels moet worden gestart.
Til de afdekking achteraan op en ontgrendel deze vooraan.
● Open de pluspoolbeschermkap‐ pen van beide accu's.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ont‐
laden accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging. Zover mogelijk van de
ontladen accu aansluiten; mini‐
maal 60 cm.

Page:   < prev 1-10 ... 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 281-290 291-300 301-310 311-320 ... 340 next >