OPEL INSIGNIA 2017 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 101 of 339

Instrumenten en bedieningsorganen99Instrumentengroep Uplevel, Sportmodus

Page 102 of 339

100Instrumenten en bedieningsorganenInstrumentengroep Uplevel, Tourmodus

Page 103 of 339

Instrumenten en bedieningsorganen101OverzichtORichtingaanwijzer 3 106XGordelverklikker 3 106vAirbags en gordelspanners
3 107VAirbag deactiveren 3 107pLaadsysteem 3 107ZStoringsindicatielamp
3 108RRem- en koppelingssysteem
3 108-Pedaal intrappen 3 108mElektrische handrem 3 108jStoring elektrische handrem
3 109uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 109[ of
ROpschakelen 3 109cVariabele stuurbekrachtiging
3 109EAfstand tot voorligger
3 109)Lane Departure Warning
3 109rUltrasoonparkeerhulp
3 110nElektronische stabiliteitsre‐
geling UIT 3 110bElektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control-
systeem 3 110kTraction Control-systeem uit
3 110WKoelvloeistoftemperatuur
3 110!Voorverwarmen 3 110%Roetfilter 3 111YAdBlue 3 111wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 111IMotoroliedruk 3 111i of
YTe laag brandstofpeil 3 112dStartbeveiliging 3 112DAutostop 3 1128Buitenverlichting 3 112CGrootlicht 3 112lGrootlichtassistentie 3 112fAdaptief rijlicht (AFL) 3 112>Mistlamp 3 112rMistachterlicht 3 113mCruise control 3 113C of
mAdaptieve cruise control
3 113AVoorligger gedetecteerd
3 113LSnelheidsbegrenzer 3 113LVerkeersbordherkenning
3 113hPortier open 3 113

Page 104 of 339

102Instrumenten en bedieningsorganenSnelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.Kilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Dagteller
De geregistreerde afstand sinds de
laatste keer terugzetten verschijnt op
de tripcomputerpagina. De auto is
uitgevoerd met twee dagtellers voor
verschillende tochten.
Instrumentengroep Baselevel
Selecteer pagina W1 of
pagina W2 door aan het stelwiel op
de richtingaanwijzer te draaien.
Elke dagteller kan na het inschakelen
van het contact worden teruggezet:
selecteer de betreffende pagina,houd de terugzetknop gedurende
enkele seconden ingedrukt of druk op
de richtingaanwijzer op SET/CLR.Instrumentengroep Midlevel en Uple‐
vel
Selecteer pagina Reis A of Reis B op
de pagina Info door op o op het
stuurwiel te drukken.
Elke dagteller kan apart worden
teruggezet wanneer het contact aan
is: selecteer de betreffende pagina en druk op >. Bevestig door op 9 te
drukken.
Algemeen
De dagteller telt tot een afstand van
2000 km en start dan weer op 0.

Page 105 of 339

Instrumenten en bedieningsorganen103Driver Information Center 3 114.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Toont afhankelijk van de bedrijfsmo‐
dus het peil in de brandstof of gast‐
ank.
De pijl wijst naar de kant van de auto
waar de tankklep zit.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp i of Y. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Tijdens rijden op vloeibaar gas scha‐
kelt het systeem automatisch naar
rijden op benzine als de gastank leeg
is 3 103.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Brandstofkeuzeschakelaar
Door LPG
in te drukken kunt u wisse‐
len tussen het gebruik van benzine en vloeibaar gas. De status-LED 1
toont de huidige werkingsmodus.

Page 106 of 339

104Instrumenten en bedieningsorganen1 uit:rijden op benzine1 knippert:voorwaarden voor
overschakelen op
rijden op LPG contro‐
leren. Licht op als aan de voorwaarden
voldaan is.1 brandt:rijden op vloeibaar
gas1 knippert
5 keer en
dooft:LPG-tank is leeg of
storing in LPG-
systeem. Er verschijnt een bericht op het
Driver Information
Center.
Zodra de LPG-tank leeg is, wordt tot
aan het uitschakelen van het contact
automatisch op benzine overgescha‐
keld.
Brandstof voor het rijden op vloeibaar
gas 3 225.
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50°:motor nog niet op
bedrijfstemperatuur90°
(middelste
gedeelte):normale bedrijfstem‐
peratuur130°:koelvloeistoftempe‐
ratuur te hoogVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.

Page 107 of 339

Instrumenten en bedieningsorganen105De resterende levensduur van de olie
wordt weergegeven op het Driver
Information Center 3 114.
Selecteer op het Baselevel-display
het menu Instell. door op MENU op de
richtingaanwijzerhendel te drukken.
Draai aan het stelwiel om de pagina
Resterende levensduur olie te selec‐
teren.
Selecteer op het Midlevel- en Uple‐
vel-display het menu Info door op p
op het stuurwiel te drukken. Druk op
P om de modus Resterende
levensduur olie te selecteren.
De resterende levensduur van de olie wordt aangeduid met een percen‐
tage.
Terugzetten Druk op het Baselevel-display gedu‐
rende enkele seconden op SET/CLR
op de richtingaanwijzer om terug te
zetten. Het contact moet ingescha‐
keld zijn maar de motor moet niet
draaien.
Druk op het Midlevel- of Uplevel-
display op > op het stuurwiel om de
submap te openen. Selecteer
Terugstellen en bevestig dit door
gedurende enkele seconden op 9 te
drukken. Het contact moet ingescha‐
keld zijn maar de motor moet niet
draaien.
Het systeem moet bij elke keer
verversen van de olie worden gereset
om het goed te laten werken. De hulp van een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt
Wanneer het systeem heeft berekend dat de gebruiksduur van de motorolie
is verstreken, verschijnt Motorolie
spoedig verversen op het Driver Infor‐
mation Center. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Service-informatie 3 288.

Page 108 of 339

106Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐ mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de positie van de
controlelampen verschillen. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 96.
Richtingaanwijzer O brandt of knippert groen.
Brandt kort
De parkeerlichten worden ingescha‐ keld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Gloeilamp vervangen 3 247, zeke‐
ringen 3 257.
Richtingaanwijzers 3 139.
Gordelverklikker
Gordelverklikker op de
voorstoelen
X van de bestuurdersstoel brandt of
knippert rood op de instrumenten‐
groep.
k van de passagiersstoel voorin
brandt of knippert rood op de midden‐ console wanneer de stoel bezet is.Brandt
Na het inschakelen van de ontste‐
king, totdat de veiligheidsgordel is
omgedaan.
Knippert
Na het starten van de motor gedu‐ rende maximaal 100 seconden totdat
de gordel is vastgemaakt.
Status veiligheidsgordels op
zitplaatsen achterin,
instrumentengroep Baselevel
X brandt of knippert op het Driver
Information Center.
Brandt
Na het starten van de motor totdat de gordel is vastgemaakt.
Knippert
Na het wegrijden wanneer de veilig‐
heidsgordel wordt losgemaakt.
Veiligheidsgordel omdoen 3 58.

Page 109 of 339

Instrumenten en bedieningsorganen107Status veiligheidsgordels op
zitplaatsen achterin,
instrumentengroep Midlevel en
Uplevel
X brandt rood of groen of grijs in de
instrumentengroep, na het starten van de motor.
Brandt rood
Stoel bezet en gordel is niet omge‐
daan.
Brandt groen
Stoel bezet en gordel is omgedaan.
Brandt grijs
Stoel niet bezet.
Veiligheidsgordel omdoen 3 58.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een
storing in het airbagsysteem. De hulp van een werkplaats inroepen. Deairbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 56, 3 60.
Airbag-deactivering
V brandt geel.
De passagiersairbag voor is geacti‐
veerd.
* brandt geel.
De passagiersairbag voor is gedeac‐
tiveerd 3 65.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem
tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel
voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten
van de motor.

Page 110 of 339

108Instrumenten en bedieningsorganenBrandt bij een draaiende motorStoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐den worden mogelijk overschreden.
Bij dieselmotoren is reinigen van het
roetfilter wellicht niet mogelijk.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het vloeistofpeil voor de rem en de
koppeling is te laag wanneer de hand‐ matige handrem niet wordt ingescha‐
keld 3 244.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Licht op wanneer de handmatige handrem is geactiveerd en het
contact is ingeschakeld 3 182.
Pedaal intrappen - brandt of knippert geel.
Brandt
Rempedaal moet worden ingetrapt
om de elektrische handrem los te
zetten 3 182.
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in de stand Autostop te starten. Stop-startsysteem 3 167.
Knippert
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 17,
3 165.
Op het Midlevel- en Uplevel-display
verschijnt het bericht Pedaal intrap‐
pen op het bestuurdersinformatiedis‐
play 3 123.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.
Brandt Elektrische handrem is aangetrokken
3 182.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 340 next >