OPEL INSIGNIA BREAK 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 91 of 313

Instrumenten en bedieningsorganen89Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep Afhankelijk van de versie zijn er drieinstrumentengroepen verkrijgbaar:
● Baselevel
● Midlevel
● Uplevel
Instrumentengroep Uplevel kan
worden weergegeven als Sportmo‐
dus of Tourmodus.

Page 92 of 313

90Instrumenten en bedieningsorganenInstrumentengroep Baselevel

Page 93 of 313

Instrumenten en bedieningsorganen91Instrumentengroep Midlevel

Page 94 of 313

92Instrumenten en bedieningsorganenInstrumentengroep Uplevel, Sportmodus

Page 95 of 313

Instrumenten en bedieningsorganen93Instrumentengroep Uplevel, Tourmodus

Page 96 of 313

94Instrumenten en bedieningsorganenOverzichtORichtingaanwijzer 3 98XGordelverklikker 3 99vAirbags en gordelspanners
3 99VAirbag deactiveren 3 100pLaadsysteem 3 100ZStoringsindicatielamp 3 100RRem- en koppelingssysteem
3 100mElektrische handrem 3 100jStoring elektrische handrem
3 101uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 101RSchakelen 3 101EAfstand tot voorligger 3 101aLane Keep Assist 3 101nElektronische stabiliteitsregeling
UIT 3 102bElektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control-systeem
3 102kTraction Control-systeem uit
3 102WKoelvloeistoftemperatuur
3 102!Voorverwarmen 3 102YAdBlue 3 102wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 103IMotoroliedruk 3 103YTe laag brandstofpeil 3 103dStartbeveiliging 3 1038Buitenverlichting 3 104CGrootlicht 3 104fGrootlichtassistentie 3 104fLed-koplampen 3 104>Mistlamp 3 104rMistachterlicht 3 104mCruise control 3 104CAdaptieve cruise control 3 104AVoorligger gedetecteerd 3 1047Voetganger vóór gedetecteerd
3 201LSnelheidsbegrenzer 3 105LVerkeersbordherkenning 3 105hPortier open 3 105
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.

Page 97 of 313

Instrumenten en bedieningsorganen95Kilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Dagteller
De geregistreerde afstand sinds de
laatste keer terugzetten verschijnt op
de tripcomputerpagina.
De dagteller telt tot 9.999 km en
begint dan weer bij 0.
De auto is uitgevoerd met twee
dagtellerpagina's voor verschillende
tochten.
Instrumentengroep Baselevel
Selecteer ; door op Menu op de
richtingaanwijzerhendel te drukken. Draai het stelwiel op de richtingaan‐
wijzerhendel en selecteer ;1
of ; 2. Elke dagtellerpagina kan
apart worden teruggesteld door de
toets SET/CLR op de richtingaanwij‐
zerhendel enkele seconden in te
drukken op het betreffende menu.
Instrumentengroep Midlevel
Selecteer Info pagina J op het
hoofdmenu. Kies Reis A of Reis B
door op het stuurwiel op o te druk‐
ken.
Elke dagteller kan apart worden
teruggezet wanneer het contact aan
is: selecteer de betreffende pagina en druk op >. Bevestig door op 9 te
drukken.
Driver Information Center 3 105.

Page 98 of 313

96Instrumenten en bedieningsorganenInstrumentengroep Uplevel
Selecteer Info pagina op het hoofd‐
menu. Kies Reis A of Reis B door op
het stuurwiel op o te drukken.
Elke dagteller kan apart worden
teruggezet wanneer het contact aan
is: selecteer de betreffende pagina en druk op >. Bevestig door op 9 te
drukken.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het peil in de brandstoftank
aan.
De pijl wijst naar de kant van de auto
waar de tankklep zit.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp Y. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.

Page 99 of 313

Instrumenten en bedieningsorganen97Koelvloeistoftemperatuur‐meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50°:motor nog niet op
bedrijfstemperatuur90°
(middelste
gedeelte):normale bedrijfstem‐
peratuur130°:koelvloeistoftempe‐
ratuur te hoogLet op
Als de motorkoelvloeistof oververhit
is, moet u de auto stoppen en de
motor stationair laten draaien.
Gevaar voor motor. Controleer het
koelvloeistofpeil.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit informeert u wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.De resterende levensduur van de olie wordt weergegeven op het Driver
Information Center 3 105.
Selecteer op het Baselevel-
display ? door op MENU op de
richtingaanwijzerhendel te drukken. Draai aan het stelwiel om de pagina
Resterende levensduur olie te selec‐
teren.

Page 100 of 313

98Instrumenten en bedieningsorganen
Selecteer op het Mid- en Uplevel-
display het menu Info door op è op
het stuurwiel te drukken. Druk op å
om de modus Resterende levensduur
olie te selecteren.
De resterende levensduur van de olie wordt aangeduid met een percen‐
tage.
Terugzetten Druk op het Baselevel-display gedu‐
rende enkele seconden op SET/CLR
op de richtingaanwijzer om terug te
zetten. Het contact moet ingescha‐
keld zijn maar de motor moet niet
draaien.
Druk op het Mid- of Uplevel-display
op é op het stuurwiel om de submap
te openen. Selecteer Reset en beves‐
tig dit door gedurende enkele secon‐
den op 9 te drukken. Het contact
moet ingeschakeld zijn maar de
motor moet niet draaien.
Het systeem moet bij elke keer
verversen van de olie worden gereset
om het goed te laten werken. De hulp van een werkplaats inroepen.
Volgende onderhoudsbeurt Wanneer het systeem heeft berekend
dat de gebruiksduur van de motorolie is verstreken, verschijnt Motorolie
spoedig verversen op het Driver Infor‐
mation Centre. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Service-informatie 3 280.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instru‐mentuitvoeringen. Afhankelijk van deuitrusting kan de positie van de
controlelampen verschillen. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten
de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐ ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 89.
Richtingaanwijzer O brandt of knippert groen.
Brandt kort De parkeerlichten worden ingescha‐
keld.
Knippert
Een richtingaanwijzer of de alarm‐
knipperlichten worden geactiveerd.

Page:   < prev 1-10 ... 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 ... 320 next >