OPEL INSIGNIA BREAK 2019.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 181 of 335

Rijden en bediening179Oververhittingsbeveiliging
Wanneer de transmissie oververhit
door hoge buitentemperaturen of een sportieve rijstijl, worden het koppel en
de maximale snelheid van de auto
tijdelijk beperkt.
Storing
Bij een storing verschijnt er boordin‐
formatie op het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 127.
Automatische versnellingsbak met 6 versnellingen: elektronische schakel‐
regeling staat alleen vierde versnel‐
ling toe; automatische versnellings‐
bak met 8 versnellingen: elektroni‐
sche schakelregeling staat alleen
derde versnelling toe. De versnel‐
lingsbak schakelt niet langer automa‐
tisch.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking kan de
schakelhendel niet uit stand P
worden gehaald.
Bij een lege accu hulpstartkabels
gebruiken 3 287.
Is de accu niet de oorzaak van de
storing, ontgrendel dan de schakel‐
hendel.
1. Schakel de parkeerrem in.
2. Maak de hoes van de schakelhen‐
del los van de middenconsole.
Steek een vinger in de leren hoes
naast de schakelhendel en trek de hoes voorzichtig omhoog. Er is
een kabel aan bevestigd. Schuif
de hoes iets naar voren omdat
deze aan de achterzijde vastzit.
Kantel de losse hoes naar links
om te voorkomen dat u de kabel
spant.
3. Steek een klein, dun voorwerp (bijv. een pen of een schroeven‐
draaier) in de opening bij de scha‐
kelhendel. Duw het dunne voor‐
werp recht omlaag en haal de
schakelhendel uit P. Een
volgende keer dat de stand wordt
gekozen, wordt de schakelhendel
weer geblokkeerd. Laat de

Page 182 of 335

180Rijden en bedieningoorzaak van de stroomonderbre‐
king door een werkplaats verhel‐
pen.
4. Bevestig de hoes van de schakel‐
hendel weer aan de middencon‐
sole.Handgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruit in te schakelen, drukt u op het koppelingspedaal en dan opde ontgrendelknop op de keuzehen‐
del en schakelt u de versnelling in.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan koppeling in de
neutrale stand laten opkomen,
koppeling weer intrappen en
nogmaals schakelen.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.
Wanneer het systeem gedurende een bepaalde tijd koppelingsslip waar‐
neemt, wordt het motorvermogen
verlaagd. Er komt een waarschuwing
in het Driver Information Center. Laat
de koppeling los.Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.
Aanduiding versnelling 3 110.
Stop/Start-systeem 3 167.

Page 183 of 335

Rijden en bediening181Rijsystemen
All-wheel drive
Het All-Wheel Drive-systeem verbe‐
tert het rijgedrag en de stabiliteit. Het
helpt de auto optimaal bestuurbaar te houden, ongeacht de ondergrond.
Het systeem is altijd actief en kan niet
worden gedeactiveerd.
Het koppel wordt traploos verdeeld
tussen de wielen van de voor- en
achteras tot een koppelsplitsing van
50% en 50%. Afhankelijk van de rijs‐
ituatie, bijv. constant rijden, brengt
een systeem met aandrijving op alle
wielen met het oog op een zuinig
verbruik een minimale hoeveelheid
koppel over. Bovendien wordt de
koppeloverbrenging tussen de
achterwielen verdeeld in functie van
de dynamiek en de oppervlakte van
de auto.
Dit is mogelijk omdat het systeem met aandrijving op alle wielen werkt met
twee koppelingen, één aan elke kant.
Om het systeem optimaal te laten
werken, mogen de banden rondom
geen verschil in slijtage vertonen.Wanneer u een service-melding in
het Driver Information Center ziet,
kan de werking van het systeem
beperkt zijn (of in sommige gevallen
geheel zijn uitgeschakeld, d.w.z. er
wordt overgeschakeld op voorwiel‐
aandrijving). De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Auto slepen 3 288.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u
het rempedaal stevig intrapt. Hiervoor is aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de rit
te vervolgen, moet u de hulp van een werkplaats.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 109.
Actieve noodrem 3 207.
Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.

Page 184 of 335

182Rijden en bedieningZodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rempe‐
daal tijdens het hele remproces volle‐
dig intrappen, ongeacht het tikken
van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 110.
Adaptief remlicht Bij het met volle kracht remmen knip‐
peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.
Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Parkeerrem
9 Waarschuwing
Controleer de handremstatus,
voordat u uit de auto stapt. Waar‐
schuwingslampje m moet continu
branden.
Elektrische parkeerrem
Aantrekken tijdens stilstand
9 Waarschuwing
Trek minimaal 1 seconde aan
schakelaar m tot het waarschu‐
wingslampje m constant brandt
en de elektrische handrem is

Page 185 of 335

Rijden en bediening183aangetrokken 3 109. De elektri‐
sche handrem wordt bij voldoende
kracht automatisch ingeschakeld.
Controleer de status van de elek‐
trische handrem, voordat u uit de
auto stapt.
Waarschuwingslampje m 3 109.
U kunt de elektrische parkeerrem
altijd activeren, zelfs wanneer het
contact is uitgeschakeld.
Gebruik de elektrische parkeerrem
niet te vaak met een stilstaande
motor, om te voorkomen dat de accu
leegraakt.
Loszetten
Schakel het contact in. Houd het
rempedaal ingetrapt en druk daarna
op de schakelaar m.
Wegrijfunctie
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: Door het koppe‐
lingspedaal in te trappen en iets te
laten opkomen en het gaspedaal iets
in te trappen zet u de elektrische
parkeerrem automatisch los. Dit is
niet mogelijk als u tegelijkertijd aan
schakelaar m trekt.
Auto’s met automatische versnel‐
lingsbak: Door D in te schakelen en
het gaspedaal in te trappen zet u de
elektrische parkeerrem automatisch los. Dit is niet mogelijk als u tegelij‐
kertijd aan schakelaar m trekt.
Dynamisch remmen onder het rijden
Wanneer u onder het rijden aan de
schakelaar m blijft trekken, zal de
elektrische parkeerrem de auto
vertragen, maar niet tot stilstand
brengen.
Zodra u de schakelaar m loslaat,
stopt het dynamisch remmen.
Automatisch inschakelen
Als de auto is uitgerust met een auto‐
matische versnellingsbak en de
adaptieve cruisecontrol actief is,
wordt de elektrische parkeerrem
automatisch ingeschakeld wanneer
de auto meer dan 2 minuten lang door
het systeem staande wordt gehou‐
den.Na vertrek wordt de parkeerrem auto‐ matisch uitgeschakeld.
Werkingstest
Wanneer de auto niet beweegt, kan
de elektrische parkeerrem automa‐
tisch worden ingeschakeld. Dit wordt
gedaan om het systeem te testen.
Storing
De storingsmodus van de elektrische
parkeerrem wordt aangeduid door
controlelampje j en een bericht op
het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 127.
Trek de elektrische parkeerrem aan:
houd de schakelaar m meer dan
5 seconden uitgetrokken. Als contro‐ lelampje m brandt, is de elektrische
parkeerrem aangetrokken.
Zet de elektrische parkeerrem los:
houd de schakelaar m meer dan
2 seconden ingedrukt. Als controle‐
lampje m dooft, is de elektrische
parkeerrem losgezet.
Controlelampje m knippert: elektri‐
sche parkeerrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Knippert

Page 186 of 335

184Rijden en bedieningde lamp continu, zet de elektrische
parkeerrem dan los en probeer deze
weer aan te trekken.
Remassistentie Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.
Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het
rempedaal en een grotere weerstand
bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
Hellingrem
Het systeem helpt onbedoelde bewe‐
gingen voorkomen tijdens het wegrij‐
den op hellingen.
Wanneer u het rempedaal loslaat
nadat u op een helling bent gestopt,
blijft de rem nog 2 seconden lang
ingeschakeld. De remmen lossen
automatisch zodra de auto begint opte trekken. De hellingrem wordt niet
geactiveerd in een van de volgende
omstandigheden:
● er wordt een versnelling voorruit ingeschakeld op een aflopende
helling.
● er wordt een versnelling achteruit
ingeschakeld op een oplopende
helling.
● de bestuurder heeft de veilig‐ heidsgordel losgemaakt.
● het bestuurdersportier staat open.
Verlengde hellingrem
Auto's met een automatische versnel‐ lingsbak zijn tevens uitgerust met de
verlengde hellingrem. Deze functie
houdt de auto staande tot 5 minuten
na het loslaten van het rempedaal.
De elektrische parkeerrem wordt
automatisch ingeschakeld om te
voorkomen dat de auto in beweging
komt wanneer aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:● de verlengde hellingrem wordt na
5 minuten uitgeschakeld.
● het contact wordt uitgeschakeld.
● het systeem detecteert dat de bestuurder uitstapt.
De hellingrem en de verlengde
hellingrem zijn te selecteren in de
persoonlijke instellingen 3 128.
Let op
De hellingrem en de verlengde
hellingrem worden niet geactiveerd
in de neutrale stand. Als u tijdens
een actieve hellingrem de neutrale
stand inschakelt, wordt de helling‐
rem gedeactiveerd en kan de auto in beweging komen.

Page 187 of 335

Rijden en bediening185Rijregelsystemen
Traction Control
De Traction Control (TC) is een
onderdeel van de elektronische stabi‐ liteitsregeling (ESC).
TC verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
TC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp b dooft.
Wanneer TC werkt, knippert b.
9
Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp b 3 111.
Uitschakelen
U kunt de TC uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moet kunnen doorslaan: druk even op t.
De controlelamp k brandt.
Bij het deactiveren van TC verschijnt
er een statusbericht op het Driver
Information Center.
Wanneer TC wordt gedeactiveerd,
blijft de ESC actief maar met een
hogere regeldrempelwaarde.
U kunt de TC weer activeren door
nogmaals op t te drukken. Bij het
weer activeren van TC verschijnt er
een statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het
Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.

Page 188 of 335

186Rijden en bedieningOorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling(ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken(onderstuur / overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.
ESC werkt in combinatie met het
Traction Control-systeem (TC). Het
voorkomt dat de aangedreven wielen
doorslaan.
De koppelverdeling is een speciale
functie die het koppel over de aange‐ dreven wielen verdeelt voordat ESCingrijpt. Bij het nemen van bochten
worden de wielen in de binnenbocht
onafhankelijk afgeremd. Daarnaast
wordt het motorkoppel overgedragen
naar het aangedreven wiel in de
buitenbocht. Hierdoor vermindert deneiging tot onderstuur en is er meer
grip op de weg wanneer snel bochten
worden genomen.
ESC werkt na elke motorstart zodra
controlelampje b dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelampje b 3 111.
Uitschakelen
U kunt ESC en TC deactiveren:
● houd t gedurende minimaal
vijf seconden ingedrukt: ESC en TC worden beide gedeactiveerd:
k en t lichten op en er verschij‐
nen statusberichten op het Driver
Information Center.

Page 189 of 335

Rijden en bediening187
●Druk alleen voor deactiveren van
het Traction Control-systeem
even op de toets t: TC werkt niet
maar ESC blijft werken, k licht
op. Bij het deactiveren van TC
verschijnt er een statusbericht op
het Driver Information Center.
U kunt de ESC weer activeren door nogmaals op de toets t te drukken.
Als het TC-systeem eerder uitge‐
schakeld was, worden zowel TC als
ESC opnieuw geactiveerd. k en t
doven wanneer TC en ESC opnieuw
worden geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Interactief rijsysteem
FlexRide Het FlexRide-systeem laat u uit drie
rijmodi kiezen:
● SPORT -modus: druk op SPORT,
het ledje brandt.
● TOUR-modus: druk op TOUR,
het ledje brandt.
● AUTO- of Standard- / Normal- modus: SPORT of TOUR is niet
ingedrukt, er brandt geen ledje.
U deactiveert de SPORT- of TOUR-
modus door de bijbehorende toets
nogmaals in te drukken.In elke rijmodus past Flex Ride de
volgende elektronische systemen
aan:
● elektronische dempingsregeling● gaspedaalbediening
● elektronische stuurbekrachtiging
● automatische versnellingsbak ● adaptieve cruisecontrol
● aandrijving op alle wielen
● verbetering motorgeluid
● thema instrumentengroep
SPORT-modus

Page 190 of 335

188Rijden en bedieningDe instellingen van deze systemenworden aangepast aan een sportie‐
vere rijstijl:
● De demping van de schokdem‐ pers wordt ingesteld op beter
rijgedrag en meer wendbaarheid.
● De motor reageert sneller op wijzigingen van het gaspedaal.
● De stuurbekrachtiging werkt sportiever.
● Schakelpunten automatische versnellingsbak geoptimaliseerd
voor sportief rijden.
● Adaptieve cruisecontrol wordt aangepast voor een sportievere
rijstijl.
● De aandrijving op alle wielen ondersteunt een actief sportieve
rijstijl.
● De verbetering motorgeluid versterkt het geluid van de motorin het interieur op een sportievemanier.
● Het thema van de groep veran‐ dert in sport.TOUR-modus
De TOUR-modus stemt de systeem‐
instellingen af op een comfortabele
rijstijl.
● De demping van de schokdem‐ pers wordt afgestemd voor meer
rijcomfort.
● Sturen kost minder kracht.
● Adaptieve cruisecontrol wordt aangepast voor een meer
ontspannen rijstijl.
AUTO-modus
Alle versies behalve de GSi: Alle
systeeminstellingen zijn vooraf inge‐
steld op optimale standaardwaarden
voor dagelijkse ritten (standaardmo‐
dus). Dit is de volledig adaptieve
modus, waarbij systemen afhankelijk
van de rijstijl en de verkeerssituatie
worden afgestemd voor zowel
comfortabele als sportieve instellin‐
gen.
Normale modus
Alleen GSi-versies: Alle systeemin‐
stellingen zijn vooraf ingesteld op
optimale standaardwaarden voor
dagelijkse ritten (standaardmodus).
Deze modus houdt de standaard‐
waarden aan, onafhankelijk van de
rijstijl of verkeerssituatie.
Adaptieve regeling rijmodus
Binnen elke handmatig geselec‐
teerde rijmodus SPORT, TOUR of
AUTO detecteert en analyseert de
regeling rijmodus (DMC) continu de
rijsituatie en de rijstijl van de bestuur‐
der. Zo nodig past de DMC automa‐
tisch het dempen en sturen voor de
duur van de desbetreffende situatie
aan.

Page:   < prev 1-10 ... 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 ... 340 next >