OPEL INSIGNIA BREAK 2019.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 281 of 335
Verzorging van de auto279Haal de fles afdichtmiddel en de
compressor uit de doos.
1. Verwijder de aansluitkabel en de luchtslang uit de opbergvakken
aan de onderkant van de compressor.
2. Type 1: schroef de luchtslang van
de compressor op de aansluiting
op de fles afdichtmiddel en breng de fles afdichtmiddel aan in de
borging op de compressor.
Type 2: draai de plug van de
compressor en van de fles
afdichtmiddel. Schroef de fles op
de compressor zonder de tinfolie
van de fles te halen.
3. Plaats de compressor dichtbij de band, zodanig dat de fles afdicht‐
middel rechtop staat.
4. Ventieldop van defecte band losschroeven.
5.Type 1: schroef de vulslang op het
ventiel.
Page 282 of 335
280Verzorging van de auto
Type 2: haal de beschermdop van
de vulslang en schroef de
vulslang op het ventiel. De veilig‐
heidsklep moet gesloten zijn
(rechtsom draaien).
6. De schakelaar van de compres‐ sor moet op J staan.
7. Steek de compressorstekker in de
12V stekkerdoos of de aansteke‐
raansluiting.
Om te voorkomen dat de accu
leegraakt, is het raadzaam de
motor te laten draaien.8. Zet de wipschakelaar van de compressor op I. De band wordt
nu met afdichtmiddel gevuld.
9. De manometer van de compres‐ sor geeft even max. 6 bar aan
wanneer de fles afdichtmiddel
wordt geleegd (ca. 30 seconden).
Daarna begint de druk te dalen.
10. Al het afdichtmiddel wordt in de band gepompt. Daarna wordt de
band opgepompt.
11. De voorgeschreven bandenspan‐ ning moet binnen 10 minuten
worden bereikt. Bandenspanning
3 309 . Schakel de compressor uit
wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.
De compressor niet langer dan
10 minuten laten werken.
Type 1: als de bandenspanning
niet binnen 10 minuten wordt
bereikt, verwijder dan de banden‐
reparatieset. De auto één wielom‐ wenteling verplaatsen. De
bandenreparatieset weer aanslui‐
ten en het vulproces 10 minuten
lang voortzetten. Meet de
bandenspanning nogmaals.
Wordt de voorgeschreven
bandenspanning dan nog niet
bereikt, dan is de band te ernstig
beschadigd. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Page 283 of 335
Verzorging van de auto281Laat eventueel de te hoge
bandenspanning af via de knop
boven op de manometer.
Afhankelijk van de versie zit de
knop mogelijk op de luchtslang.
Type 2: verwijder de bandenrepa‐
ratieset en rijd onmiddellijk zo'n
10 km, maar niet langer dan
10 minuten. Meet de banden‐
spanning nogmaals. Sluit als de
bandenspanning niet wordt bereikt de bandenreparatieset
weer aan en blijf gedurende
10 minuten oppompen. Wordt de
voorgeschreven bandenspanning
dan nog niet bereikt, dan is de
band te ernstig beschadigd. De
hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
Als de spanning wordt bereikt,
past u deze met behulp van de
compressor naar boven of naar
beneden aan tot op de voorge‐
schreven waarde door de veilig‐
heidsklep bij de vulslang te openen (linksom draaien).
12. Maak de bandenreparatieset los. Type 1: druk op het borglipje op de
houder om de fles met afdichtmid‐
del uit de houder te verwijderen.
Bandenvulslang op de vrije
aansluiting van fles met afdicht‐
middel schroeven. Hierdoor wordt
voorkomen dat er afdichtmiddel
uit de fles stroomt.
Type 2: de fles afdichtmiddel
komt niet uit de compressor. Laat
de fles afdichtmiddel vervangen
door uw werkplaats.
13. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
14. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.15. Het op de fles met afdichtmiddelaanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
16. De rit onmiddellijk voortzetten, zodat het afdichtmiddel zich
gelijkmatig in de band kan
verspreiden. Na ca. 10 km rijden
(uiterlijk na 10 minuten) stoppen
en de bandenspanning controle‐
ren. Schroef de luchtslang van de compressor rechtstreeks op het
ventiel.
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen
Page 284 of 335
282Verzorging van de autototdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer
gebruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
17. Bandenreparatieset in de doos opbergen.
18. Zet de doos vast met de schroef.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, moet
u deze minimaal 30 min. lang
uitschakelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
De bijgeleverde adapters zijn te
gebruiken om andere voorwerpen,
bijv. voetballen, luchtbedden,
opblaasbare bootjes enz., op te
pompen. Ze zitten aan de onderkant van de compressor. Om deze te
verwijderen, schroeft u de compres‐
sorluchtslang erop en trekt u de
adapter eruit.
Wiel verwisselen De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Parkeerrem aantrekken, eerste versnelling, achteruitversnelling
of P inschakelen.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielmoeren en schroefdraad met een schonedoek voordat u het wiel monteert.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
Kriksteunpunten
De getoonde kriksteunpunten gelden bij het gebruik van opnamearmen en kriks voor het vervangen van winter-/
zomerbanden.
Page 285 of 335
Verzorging van de auto283
Stand van de achterste arm van het
hefplatform midden onder het desbe‐
treffende krikpunt op de auto.
Stand van de voorste arm van het
hefplatform midden onder het desbe‐
treffende krikpunt op de auto.
Reservewiel
Het reservewiel kan afhankelijk van de uitvoering en de landelijke bepa‐ lingen ook als compact reservewiel
(thuiskomer) worden aangemerkt. In
dit geval geldt er een toegestane
maximumsnelheid, ook al wordt dit niet op een label op het reservewiel
aangegeven.
Slechts één compact reservewiel monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Voorzichtig
Bij het rijden met een compact reservewiel moet de actieve nood‐ rem worden gedeactiveerd.
Het reservewiel ligt in de bagage‐
ruimte onder de vloerafdekplaat.
Verwijderen: 1. Open de vloerafdekplaat.
2. Het reservewiel zit vast met een vleugelmoer. Draai de vleugel‐
moer los en verwijder het reser‐
vewiel.
Page 286 of 335
284Verzorging van de autoOnder het reservewiel bevindt
zich de kist met boordgereed‐
schap.
3. Als er na het verwisselen van een
wiel geen wiel in de reservewiel‐
kuip wordt gelegd, zet dan de
gereedschapskoffer vast door de
vleugelmoer zo ver mogelijk vast
te draaien en de vloerplaat te
laten zakken.
4. Leg, nadat het normale wiel weer is teruggeplaatst, het reservewiel
met de buitenkant omhoog in de kuip en zet hem vast met de vleu‐
gelmoer.
Slechts één compact reservewiel monteren. De toegestane maximum‐
snelheid op het label op het tijdelijke
reservewiel geldt alleen voor de
bandenmaat af fabriek.
Reservewiel monteren De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.● Parkeerrem aantrekken, eerste versnelling, achteruitversnelling
of P inschakelen.
● Reservewiel verwijderen.
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
tijd vervangen.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen bij bandenpech
en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐
banden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielmoeren en schroefdraad met een schone
doek voordat u het wiel monteert.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
1. Stalen velgen met dop: Wieldop verwijderen.
Lichtmetalen velgen: Wip wiel‐
moerdoppen met een platte
schroevendraaier los en verwijder
ze. Om de wiellak en de dop te
beschermen moet u een doek om
de punt van de schroevendraaier
wikkelen.
2. Klap de wielsleutel uit, zet deze stevig op de wielmoer en draai
elke moer een halve slag los.
Page 287 of 335
Verzorging van de auto285De wielen kunnen met wielborg‐
moeren beschermd zijn. Zet voor
het losdraaien van deze speci‐
fieke moeren eerst de adapter
voor de wielborgmoeren op de
moerkop voordat u de wielsleutel
erop zet. De adapter ligt in het
handschoenenkastje.
3. Zorg ervoor dat de krik op de juiste
manier onder het dichtstbijzijnde
kriksteunpunt staat.
Sommige versies zijn uitgevoerd
met dorpelplaten met afgedekte
krikpunten: trek eerst de afdek‐
king van het desbetreffende krik‐
punt eruit.
4. Zet de krik op de vereiste hoogte.
Zet deze zodanig onder het
hefpunt dat deze niet kan
losschieten.
Bevestig de wielsleutel en draai
met de krik recht onder het krik‐
steunpunt aan de wielsleutel tot
het wiel van de grond komt.
5. Draai de wielmoeren los.
6. Verwissel het wiel.
7. Draai de wielmoeren erop.
8. Laat de auto zakken en verwijder de krik.
9. Plaats de wielsleutel, en let er daarbij op dat deze stevig vastzit
en haal de wielmoeren kruislings
Page 288 of 335
286Verzorging van de autoaan. Het aanhaalmomentbedraagt 140 Nm voor alle model‐
len behalve de GSi. Voor GSi-
modellen geldt een aanhaalmo‐
ment van 190 Nm.
10. Draai de wieldop voor het aanbrengen zo dat de ventielope‐ning over het bandventiel valt.
Breng de wielmoerdoppen aan.
11. Monteer de krikpuntkap, indien deze eerder verwijderd werd.
12. Berg het vervangen wiel, het auto‐
gereedschap 3 270 en de adapter
voor het vergrendelen van de
wielborgmoeren 3 74 op en zet ze
vast.
13. Controleer de bandenspanning en het aanhaalmoment van de
wielmoeren van het gemonteerde wiel zo spoedig mogelijk.
Reservewiel in de
reservewielkuip opbergen
Zet een beschadigd reservewiel naar boven gericht met de vleugelmoer
vast in de wielkuip nadat u een
verlengbout op de schroefdraadbout hebt aangebracht. De verlengbout isopgeborgen bij het boordgereed‐schap 3 270. Zet het wiel als volgt
vast:
1. Steek de verlengbout op de schroefdraadbout.
2. Berg het beschadigde wiel met de
buitenkant omhoog in de reserve‐
wielkuip en zet het vast door de
vleugelmoer op de verlengbout
rechtsom te draaien.
9 Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van
een krik, een wiel of andere appa‐ ratuur in de bagageruimte is er
kans op letsel. Bij een noodstop of een botsing kunnen inzittendendoor voorwerpen worden getrof‐
fen.
Berg krik en gereedschap altijd
goed vastgezet in de betreffende
opbergvakken op.
Een beschadigd wiel dat in de
bagageruimte wordt geplaatst,
moet altijd met de band worden
vastgezet.
Reservewiel met
draairichtingsgebonden band
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat dedefecte band zo snel mogelijk
vervangen of repareren en breng deze in plaats van het reserve‐
wiel aan.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.
Page 289 of 335
Verzorging van de auto287Starthulp gebruiken
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.
Niet starten met behulp van een snel‐ lader.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu van de auto nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
● Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐ ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Gebruik een hulpstartaccu met dezelfde spanning (12 V). De
capaciteit van de hulpstartaccu
(Ah) mag niet veel minder zijn
dan die van de lege accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm 2
(bij
dieselmotoren 25 mm 2
) gebrui‐
ken.
● De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu van de auto leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.● Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
● Parkeerrem inschakelen, versnellingsbak in neutrale
stand, automatische versnel‐
lingsbak in stand P.
Open de pluspoolbeschermkappen
van beide accu's.
Aansluitvolgorde van de kabels: 1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontla‐den accu aansluiten.
Page 290 of 335
288Verzorging van de auto3. Zwarte kabel op de minpool vande hulpstartaccu aansluiten.
4. Sluit het andere uiteinde van de zwarte kabel aan op een massa‐punt in de motorruimte.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Na vijf minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langerdan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van 1 minuut.
3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. 3 minuten stationair
laten draaien.
4. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwar‐
ming) van de stroom ontvan‐
gende auto inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepen
Wikkel een doek rond de punt van
een platte schroevendraaier om
schade aan de lak te voorkomen.
Steek de schroevendraaier in de
gleuf aan de onderrand van de afdek‐
king. Neem de afdekking los door
deze voorzichtig los te wrikken.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 270.
Draai het sleepoog tot aan de aanslag
in een horizontale stand vast.
Bevestig de sleepkabel – beter is een
sleepstang – aan het sleepoog.
Gebruik het sleepoog alleen om de auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Contact inschakelen om het stuurslot
te ontgrendelen en remlichten, claxon en voorruitwisser te kunnen bedie‐
nen.