OPEL MOKKA 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 141 of 227
Rijden en bediening139Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De Cruise control kan snelheden van
ca. 30 tot 200 km/u opslaan en aan‐
houden. Bij het op- en afrijden van
hellingen zijn afwijkingen van de op‐
geslagen snelheid mogelijk.
Om veiligheidsredenen kan de cruise control pas worden ingeschakeld na‐
dat het rempedaal eenmaal werd be‐
diend. Activeren in de eerste versnel‐ ling is niet mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Bij een automatische versnellingsbak activeert u de cruise control alleen in
de automatische modus.
Controlelamp m 3 91.
Inschakelen
Druk op de knop m; de controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
wit.
Activering Versnel tot de gewenste snelheid en
draai het stelwiel naar SET/-: de hui‐
dige snelheid wordt opgeslagen en
vastgehouden. De controlelamp m in
de instrumentengroep brandt groen.
U kunt het gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het gas‐
pedaal wordt opnieuw de opgeslagen snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid
of draai het meermaals kort naar
RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het stelwiel naar SET/- te draaien.
Page 142 of 227
140Rijden en bediening
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine stappen af.
Deactivering
Druk op de knop y; de controlelamp
m in de instrumentengroep brandt
wit. De cruise control is gedeacti‐
veerd. De laatste gebruikte inge‐
stelde snelheid wordt in het geheu‐
gen opgeslagen voor het later hervat‐ ten van de snelheid.
Automatisch uitschakelen: ■ de rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u,
■ de rijsnelheid is hoger dan ca. 200 km/u,
■ als het rempedaal wordt bediend,
■ het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt,
■ keuzehendel in N,
■ motorsnelheid is zeer laag,
■ de Traction Control of elektronische
stabiliteitsregeling (ESC) is actief.Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐
gen snelheid wordt nu hervat.
Uitschakelen
Druk op de knop m, de controlelamp
m in de instrumentengroep gaat uit.
De opslagen snelheid wordt gewist.
Via de knop L voor het activeren van
de snelheidsbegrenzer of het uitscha‐
kelen van het contact, wordt ook de
cruise control uitgeschakeld en wordt
de opgeslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bijhet afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet in de
bovenste regel van het Driver Infor‐ mation Center weergegeven.
Activering
Toets L indrukken. Als de cruise con‐
trol of adaptieve cruise control eerder geactiveerd was, wordt deze uitge‐
schakeld als de snelheidsbegrenzer
wordt geactiveerd en de controlelamp m dooft.
Page 143 of 227
Rijden en bediening141
Ingestelde snelheidslimietAls de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel op RES/+
draaien of herhaaldelijk kort naar
RES/+ draaien tot de gewenste snel‐
heidslimiet op het Driver Information
Center wordt getoond.
Of accelereer tot de gewenste snel‐
heid en draai het stelwiel kort naar
SET/- : de huidige snelheid wordt als
snelheidslimiet opgeslagen. De snel‐
heidslimiet verschijnt op het Driver In‐ formation Center.Snelheidslimiet wijzigen
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien om te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door de weer‐
stand heen in te trappen.
De snelheidslimiet knippert in het Dri‐ ver Information Center en er klinkt te‐gelijkertijd een geluissignaal.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het be‐ reiken van een lagere snelheid dande snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Deactivering
Druk op de knop y: snelheidsbe‐
grenzer is gedeactiveerd en de snel‐
heid van de auto is niet meer be‐
grensd.De snelheidslimiet wordt opgeslagen
en een bijbehorend bericht verschijnt
in het driver information center.
Snelheidslimiet hervatten Draai het stelwiel naar RES/+. De op‐
geslagen snelheidslimiet wordt be‐
reikt.
Uitschakelen
Druk op de knop L, de snelheidsli‐
miet in het Driver Information Center dooft. De opslagen snelheid wordt
gewist.
Door via de knop m de cruise control
of adaptieve cruise control te active‐
ren of door het contact uit te schake‐
len wordt de snelheidsbegrenzer ook
gedeactiveerd en de opgeslagen
snelheid gewist.
Frontaanrijdingswaar‐
schuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken. Als
een voorligger te snel nadert, klinkt er
Page 144 of 227
142Rijden en bediening
een geluidssignaal en verschijnt er
een waarschuwing in het Driver Infor‐
mation Center.
Het groene symbool voorligger gede‐ tecteerd A verschijnt in de snelheids‐
meter als het systeem een voorligger heeft geconstateerd. De frontaanrij‐
dingswaarschuwing dient dan wel in het menu Persoonlijke instellingen
3 102 ingeschakeld te zijn en niet met
de knop V gedeactiveerd te zijn (af‐
hankelijk van het systeem, zie hier‐
onder).
Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem
De frontaanrijdingswaarschuwing ge‐ bruikt het camerasysteem in de voor‐
ruit om voertuigen te vinden die zich
op een afstand van ong. 60 m direct
voor u bevinden.
Activering
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden bo‐
ven 40 km/u , als deze niet is gedeac‐
tiveerd met de knop V; zie hieronder.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het alarm kan op dichtbij, gemiddeld en ver worden af‐
gesteld.
Druk op de knop V: de huidige instel‐
ling wordt getoond in het Driver Infor‐ mation Center. Druk opnieuw op V
om de gevoeligheid van het systeem te wijzigen.
Page 145 of 227
Rijden en bediening143
De bestuurder verwittigen
Bij het te snel naderen van een ander
voertuig, verschijnt de aanrijdings‐
waarschuwingpagina in het Driver In‐ formation Center. Er klinkt tegelijker‐
tijd een waarschuwingsgeluid. Laat het rempedaal los als de situatie dit
vereist.
Deactivering
Het systeem kan uitgeschakeld wor‐
den. Druk herhaaldelijk op knop V tot
de volgende melding in het Driver In‐
formation Center verschijnt.Algemene informatie9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden.
De bestuurder moet onder het rij‐
den altijd zijn of haar onverdeelde
aandacht aan het verkeer geven.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te
remmen.
Page 146 of 227
144Rijden en bediening
Systeembeperkingen
Het systeem is ontworpen om alleen
bij voertuigen te waarschuwen, maar
het kan ook op andere metalen struc‐ turen reageren.
In de volgende gevallen detecteert de
frontaanrijdingswaarschuwing wel‐
licht geen voorliggers of kunnen de prestaties van de sensor beperkt zijn:
■ op bochtige wegen,
■ als het zicht door weersomstandig‐
heden beperkt is, zoals bijv. bij
mist, regen of sneeuw,
■ als de sensor vervuild is door sneeuw, ijs, slijk, modder of vuil, of
als de voorruit beschadigd is.Parkeerhulp
De parkeerhulp meet de afstand tus‐
sen uw auto en eventuele obstakels,
wat het parkeren vergemakkelijkt, en
geeft geluidssignalen. De bestuurder
is en blijft echter verantwoordelijk bij
het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per. Als het voertuig is uitgerust met
parkeerhulp aan de voorzijde, omvat
het systeem tevens vier ultrasone
parkeersensoren in de voorbumper.
Controlelamp r 3 88.
Activering
Wanneer u de achteruit inschakelt,
wordt het systeem automatisch geac‐
tiveerd.
U kunt de voorste parkeerhulp ook bij
een lage snelheid activeren door de
toets r in te drukken.
Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets geeft aan dat het systeem
klaar voor gebruik is.
Een obstakel wordt weergegeven
door een zoemer. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de
Page 147 of 227
Rijden en bediening145
afstand tot het obstakel afneemt. Is
de afstand kleiner dan 30 cm, dan klinkt er een continu geluidssignaal.
Als de r-knop een keer wordt inge‐
drukt binnen een contactcyclus, wordt
de parkeerhulp vooraan altijd op‐
nieuw ingeschakeld wanneer de
voertuigsnelheid onder een bepaalde waarde komt.
Deactivering
Toets r indrukken om het systeem
uit te schakelen.
De led in de knop dooft en u ziet
Parkeerhulp uit op het Driver Informa‐
tion Center.
Bij een bepaalde snelheid wordt het
systeem automatisch gedeactiveerd.
Storing
Bij een systeemstoring brandt r of
ziet u een bericht op het Driver Infor‐
mation Center.
Daarnaast zal r gaan branden of
wordt er boordinformatie weergege‐
ven op het Driver Information Center, als er door tijdelijke omstandigheden,zoals dichtgesneeuwde sensoren,
een systeemstoring wordt waargeno‐
men.
Boordinformatie 3 97.
Belangrijke tips voor het gebruik
van parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen. Indien dergelijke ob‐ stakels de waarnemingszone van
de sensoren verlaten wanneer het
voertuig dichterbij komt, zal er een continu waarschuwingssignaal
klinken.
Voorzichtig
De sensor werkt eventueel minder goed wanneer deze bijv. met ijs of sneeuw zijn bedekt.
De parkeerhulpsystemen werken
bij een zware belading eventueel
minder goed.
Bij grotere voertuigen (bijv. of‐
froad-voertuigen, minivans, be‐
stelauto's) is er sprake van bijzon‐
dere omstandigheden. De objec‐ therkenning in het bovenste deel
van deze voertuigen kan niet wor‐ den gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, zoals smalle voorwerpen
of zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
De parkeerhulp voorkomt geen
botsingen met objecten buiten het detectiebereik van de sensoren.
Page 148 of 227
146Rijden en bediening
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
De sensor kan een niet-bestaand
voorwerp (storingsecho) herkennen
als gevolg van akoestische of me‐
chanische invloeden van buitenaf.
Let op
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld wanneer het draagsysteem aan de
achterzijde wordt uitgetrokken.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het ge‐
bied achter de auto.
Het camerabeeld wordt getoond in de Colour-Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera en de sensoren van de ge‐
avanceerde parkeerhulp bevin‐
den, bijv. onder de bumper of on‐
der de auto, worden niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Activering
De achteruitkijkcamera wordt auto‐matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Werking
De camera bevindt zich in de hand‐
greep van de achterklep en heeft een zichthoek van 130°.
Page 149 of 227
Rijden en bediening147
Vanwege de hoge positie van de ca‐
mera is, bij wijze van leidraad voor de
positie, de achterbumper op het dis‐
play zichtbaar.
De door de camera weergegeven
zone is beperkt. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Display-instellingen
De helderheid kan worden ingesteld
via de toetsen omhoog/omlaag op de
multifunctionele knop.
Het contrast kan worden ingesteld via de toetsen links/rechts op de multi‐
functionele knop.
Deactivering De camera wordt gedeactiveerd wan‐
neer een bepaalde snelheid vooruit
wordt overschreden of als de achter‐ uitversnelling gedurende ong.
10 seconden niet is ingeschakeld.
U kunt de achteruitkijkcamera in- of
uitschakelen in het menu
Instellingen op het Info-display. Per‐
soonlijke instellingen 3 102.
Storing Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display.
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
■ in een donkere omgeving,
■ als de zon of koplampen van an‐ dere auto's direct in de lens van decamera schijnen,
■ als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders isvervuild. Reinig de lens, spoel deze
af met water en wrijf na met een
zachte doek,
■ de achterklep niet goed gesloten is,
■ de auto een aanrijding aan de ach‐
terzijde heeft gehad,
■ bij extreme temperatuurwisselin‐ gen.
Page 150 of 227
148Rijden en bedieningVerkeersbordherkenning
Werking Het verkeersbordherkenningssys‐
teem herkent bepaalde borden via
een frontcamera en toont deze in het
Driver Information Center.
Verkeersborden die worden herkend, zijn:
Verkeersborden met beperkingen en
geen doorgang ■ maximumsnelheid
■ inhaalverbod
■ einde maximumsnelheid
■ einde inhaalverbodBewegwijzering
Begin en eind van:
■ snelwegen
■ A-wegen
■ speelstratenOnderborden ■ bijkomende hints bij verkeersbor‐ den
■ verbod op aanhanger trekken
■ waarschuwing bij nat wegdek
■ waarschuwing bij ijzel
■ richtingspijlen
Snelheidsbeperkingsborden worden
in het Driver Information Center ge‐
toond tot het volgende snelheidsbe‐
perkingsbord of het einde van de
snelheidsbeperking wordt gedetec‐
teerd, of totdat een bepaalde time-out
van het verkeersbord is verstreken.
In het display zijn combinaties van
meerdere borden mogelijk.