OPEL MOVANO_B 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)

Page 91 of 267

Instrumenten en bedieningsorganen89● Bovenste knop indrukken omminuten aan te passen.
● Onderste knop ingedrukt houden
om minuten in te stellen en instel‐
modus af te sluiten.
Elektrische aansluitingen
Er zitten 12 V-aansluitingen boven‐
aan het instrumentenpaneel of naast
de versnellingshendel.
Afhankelijk van de auto zit er mogelijk
een extra aansluiting achterin de
auto.
Bij aansluiting van elektrische acces‐
soires terwijl de motor stilstaat, raakt
de accu ontladen. Het maximaal
opgenomen vermogen mag niet meer
bedragen dan 120 watt.
9 Gevaar
Om brandgevaar te voorkomen,
als er meerdere elektrische
aansluitingen tegelijkertijd worden gebruikt, mag het totale stroom‐
verbruik van aangesloten acces‐
soires niet meer dan 180 W zijn.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, is de aansluiting mogelijk
gedeactiveerd.
Ook de elektrische aansluiting wordt
wellicht gedeactiveerd wanneer de
accuspanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
DIN-norm VDE 40 839.Voorzichtig
Sluit geen apparatuur aan die
stroom levert, zoals elektrische
laadapparatuur of accu's.
Aansluitbussen niet beschadigen
door het gebruik van ongeschikte
stekkers.

Page 92 of 267

90Instrumenten en bedieningsorganenUSB-aansluiting
In het Infotainmentsysteem (of op het
instrumentenpaneel) bevindt zich een USB-aansluiting M waarmee externe
audiobronnen en oplaadapparaten kunnen worden aangesloten.
Let op
Houd de aansluitingen altijd schoon
en droog.
AUX-aansluiting, SD Cardsleuf -
raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment.
Aansteker
Aansteker induwen. Zodra de spiraal
gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker
uittrekken.
Asbakken
Voorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Verplaatsbare asbak
Asbak voor gebruik op verschillende
plaatsen in de auto. Voor gebruik,
deksel openen.

Page 93 of 267

Instrumenten en bedieningsorganen91Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep Bij sommige uitvoeringen draaien denaalden van de instrumenten even tot tegen de eindaanslag wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Snelheidsbegrenzer Maximumsnelheid kan door een snel‐ heidsbegrenzer beperkt zijn. In dat
geval zit er een waarschuwingslabel
op het instrumentenpaneel.
Er klinkt gedurende tien seconden
een waarschuwingszoemer bij kort
overschrijden van de ingestelde snel‐
heid.
Let op
In bepaalde omstandigheden (bijv.
op steile aflopende hellingen) kan de rijsnelheid de ingestelde grens over‐
schrijden.
Snelheidsbegrenzer 3 166, snel‐
heidsbegrenzer cruise control 3 163.Kilometerteller
Toont de geregistreerde afstand in
km.
Dagteller
De dagteller geeft de gereden afstand
aan sinds de laatste reset.
Druk één keer op de knop op het
uiteinde van de ruitenwisserhendel
om de dagteller te laten verschijnen.
Terugzetten door, met weergegeven
dagteller en ingeschakeld contact, de
knop enkele seconden ingedrukt te
houden. Het display zal knipperen en de waarde wordt op nul teruggezet.

Page 94 of 267

92Instrumenten en bedieningsorganenTachograaf 3 107.
Toerenteller
Weergave van het motortoerental.
In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp Y. Onmiddellijk bijtan‐
ken 3 172.
Tank nooit leegrijden. Dieselbrand‐
stofsysteem ontluchten 3 188.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
AdBlue-meter
In versies zonder AdBlue-peilwaar‐
schuwingen op het Driver Information
Center zit een AdBlue-meter. Deze
geeft het huidige AdBlue-peil in de
tank aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp Y 3 100 . Tank zo spoe‐
dig mogelijk AdBlue bij opdat de
motor blijft starten.
AdBlue 3 145.

Page 95 of 267

Instrumenten en bedieningsorganen93Koelvloeistoftemperatuur‐meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
linker zone:bedrijfstempera‐
tuur motor nog niet bereiktmiddelste
gebied:normale bedrijfs‐
temperatuurrechter zone:temperatuur te
hoog
Controlelamp W gaat branden als de
temperatuur te hoog is 3 99,
3 100.
Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Om natuurkundige redenen kan de
temperatuurmeter voor de koelvloei‐
stof de koelvloeistoftemperatuur
slechts aangeven, als het koelvloei‐
stofpeil voldoende is.
Peilsensor motorolie De bewaking van het motoroliepeil is
alleen juist bij een koude motor en als de auto op een vlakke ondergrond
geparkeerd staat.
Als het oliepijl bij het inschakelen van het contact juist is, verschijnt gedu‐
rende korte tijd OLIEPEIL
CORRECT in het driver information
center.
Als het motoroliepeil boven minimum
is, drukt u binnen 30 seconden na het
inschakelen van het contact op de
boordcomputerknop aan het uiteinde
van de ruitenwisserhendel. Het
bericht OLIEPEIL verschijnt samen
met de blokjes ter aanduiding van het oliepeil.
Naarmate het oliepeil daalt, worden
de blokjes op het display vervangen
door streepjes.▢▢▢▢▢▢:maximumpeil▢▢▢- - -:tussenpeil- - - - - -:minimumpeil
Bij het bereiken van met minimale
motoroliepeil verschijnt A.U.B. OLIE
BIJVULLEN in combinatie met
controlelampje A na het inschakelen
van het contact gedurende
30 seconden. Motorolie controleren
en bijvullen 3 181.
Druk op een van de knoppen van de
boordcomputer om het oliepeildisplay
af te sluiten.
Boordcomputer 3 105.
Service-display
Na het inschakelen van het contact, kan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
in het driver information center

Page 96 of 267

94Instrumenten en bedieningsorganenverschijnen. Afhankelijk van de rijom‐standigheden kan een onderhouds‐
beurt met aanzienlijk variërende
tussenpozen worden gemeld.
Als de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt minder dan 3000 km of twee maanden is,
verschijnt ONDERHOUD OVER op
het Driver Information Center.
Bij het bereiken van een tellerstand
van 0 km of wanneer periodiek onder‐
houd vereist is, lichten de controle‐
lampen o en A op in de instrumen‐
tengroep en verschijnt VERVANG
ZSM DE MOTOROLIE in het Driver
Information Center.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display terugzetten
Na een onderhoudsbeurt moet het
service-display worden gereset:
selecteer indien beschikbaar de
afstand vóór het service-display op het Driver Information Center en houd
de knop op het uiteinde van de ruiten‐
wisserhendel gedurende ongeveertien seconden ingedrukt totdat de afstand vóór de onderhoudsbeurt
ononderbroken verschijnt.
Boordcomputer 3 105.
Driver Information Center 3 103.
Service-informatie 3 225.
Versnellingsbakdisplay
De modus of ingeschakelde versnel‐
ling van de geautomatiseerde
versnellingsbak verschijnt op het transmissiedisplay.
R:achteruitversnellingN:neutrale standA:automatische moduskg:beladingsmodusV:wintermodusT:rem intrappenW:versnellingsbakelektronica
Geautomatiseerde versnellingsbak
3 153.
Controlelampen De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐ mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de positie van de
controlelampen verschillen. Bij het
inschakelen van het contact lichten de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:
rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging

Page 97 of 267

Instrumenten en bedieningsorganen95Controlelampen in de instrumentengroep

Page 98 of 267

96Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen op het
instrumentenpaneel
Controlelampen in de dakconsole
OverzichtORichtingaanwijzer 3 97XGordelverklikker 3 97vAirbags en gordelspanners
3 97WAirbag deactiveren 3 97pLaadsysteem 3 98ZStoringsindicatielamp 3 98ALaat auto spoedig nakijken
3 98oService-display 3 98CSchakel motor uit 3 99RRemsysteem 3 99uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 99k jOpschakelen, terugschakelen
3 99ìLane Departure Warning
3 99RElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) 3 100ØElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) uit 3 100WKoelvloeistoftemperatuur
3 100!Voorverwarmen 3 100YAdBlue 3 100wBandenspanningscontrolesys‐
teem 3 100IMotoroliedruk 3 101YTe laag brandstofpeil 3 101DAutostop (Stop/Start-systeem)
3 102\Autostop geblokkeerd (Stop/
Start-systeem) 3 1029Buitenverlichting 3 102CGrootlicht 3 102íGrootlichtassistentie 3 102>Mistlamp 3 102øMistachterlicht 3 102mCruise control 3 102USnelheidsbegrenzer cruisecon‐
trol 3 102

Page 99 of 267

Instrumenten en bedieningsorganen97&Tachograaf 3 102yPortier open 3 102
Richtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐
naal waarneembaar. Bij het slepen
van een aanhanger verandert de
toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal.
Lampen vervangen 3 189.
Zekeringen 3 198.
Richtingaanwijzers 3 112.
Gordelverklikker X brandt of knippert rood.
Als de veiligheidsgordel wordt losge‐
maakt, zal controlelamp X knipperen
wanneer de rijsnelheid boven onge‐
veer 16 km/u komt. Ook klinkt er
gedurende ongeveer 90 seconden
een geluidssignaal.
Als de veiligheidsgordel wordt vast‐
gemaakt, dooft de controlelamp.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit
omdoen.
Inzittenden die geen gebruik
maken van de veiligheidsgordel
brengen bij eventuele aanrijdin‐
gen medepassagiers en zichzelf in gevaar.
Driepuntsveiligheidsgordels 3 55.
Airbag en gordelspanners v brandt geel.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp korte tijd.
Brandt de lamp niet of dooft deze
onderweg, dan is er sprake van een
storing in het airbagsysteem. De hulp
van een werkplaats inroepen. De
airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 54, 3 58.
Airbag-deactivering
W brandt geel wanneer het contact
ingeschakeld is en blijft branden
wanneer de passagiersairbag
gedeactiveerd is 3 62.

Page 100 of 267

98Instrumenten en bedieningsorganen9Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem
tezamen met een geactiveerde airbag op de passagiersstoel
voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Airbagsysteem 3 58, gordelspanners
3 54, airbag-deactivering 3 62.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Als Z brandt in combinatie met A,
de auto zo spoedig mogelijk stoppen
en de motor uitschakelen.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Service-indicatie
A brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
De auto vergt een onderhoudsbeurt. Kan oplichten in combinatie met een
ander controlelampje of een melding
op het Driver Information Center
3 103.
Brandt als het roetfilter moet worden
gereinigd en het automatisch reinigen niet wordt geactiveerd 3 144.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Servicedisplay
Controlelamp o brandt ook op het
Driver Information Center wanneer de
resterende afstand vóór de volgende
onderhoudsbeurt 0 km bereikt of de
datum van de onderhoudsbeurt is
bereikt.

Page:   < prev 1-10 ... 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 ... 270 next >