OPEL MOVANO_B 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Page 321 of 373
Verzorging van de auto319Zet daarna de kabel strak met de wiel‐
sleutel en de adapters door deze in de
afgebeelde sleuf te zetten en de sleu‐ tel linksom te draaien totdat het wiel
in de bovenste stand vastzit.
Let op
Leg geen wiel met een aluminium
velg onder het autoframe.9 Waarschuwing
Zorg ervoor dat de buitenzijde van
het wiel (de zijde met het ventiel)
naar boven is gericht wanneer het reservewiel onder het frame van
de auto wordt teruggeplaatst.
Compact reservewiel
Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Gebruik de afzonderlijk meegele‐
verde bouten voor het tijdelijke reser‐
vewiel. Deze mogen alleen voor het
tijdelijke reservewiel worden gebruikt.
Raadpleeg een label op het tijdelijke
reservewiel.
Sneeuwkettingen 3 311.
Zomer- en winterbanden
Bij gebruik van winterbanden kan blij‐
ken dat er nog een zomerband om het reservewiel ligt.
Als u een reservewiel met een zomer‐ band erom gebruikt, kan de bestuur‐
baarheid van de auto worden beïn‐
vloed, vooral op gladde wegen.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐
len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat de
defecte band zo snel mogelijk vervangen of repareren en breng deze in plaats van het reserve‐wiel aan.
● Niet sneller rijden dan 80 km/u.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.
Page 322 of 373
320Verzorging van de autoStarthulp gebruikenDe starthulpaansluiting zit in de
motorruimte.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.
Niet starten met een snellader.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
Voorzichtig
Vóór het gebruik van de starthulp
moet het luchtveringssysteem
uitgeschakeld zijn.
Luchtvering 3 244.
● De accu van de auto nooit aan
vonken of open vuur blootstellen.
● Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐ ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Gebruik een hulpaccu met dezelfde spanning (12 V). De
capaciteit van de hulpstartaccu
(Ah) mag niet veel minder zijn
dan die van de lege accu.
● Starthulpkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 25 mm 2
gebrui‐
ken.
● De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikersuitschakelen.
● Schakel het luchtveringssysteem
uit 3 244.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu van de auto leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
● Trek de handrem aan en schakel
neutraal (handgeschakelde
versnellingsbak) of N (geautoma‐
tiseerde versnellingsbak) in.
Page 323 of 373
Verzorging van de auto321Starthulpaansluiting
Bij een ontladen accu kan de auto metde starthulpaansluiting worden
gestart zonder dat er toegang tot de
accu in de auto nodig is.
De starthulpaansluiting bevindt zich in de motorruimte en is herkenbaar
aan het teken " <" op de rode isola‐
tiekap. Til de rode isolatiekap op om
toegang tot de starthulpaansluiting te krijgen.
Klik de rode isolatiekap na gebruik te
allen tijde weer goed vast.
Starthulpprocedure
Afhankelijk van het model kan de
starthulpaansluiting zich aan de
linker- of rechterkant van de motor‐
ruimte bevinden.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool (1) van
de hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de starthulpaansluiting
(2) van de auto met de ontladen
accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool (3) van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa (4) van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging. Zover mogelijk van de
ontladen accu aansluiten; mini‐
maal 60 cm.
Page 324 of 373
322Verzorging van de autoDe kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. Motor van de auto starten waar‐ mee starthulp wordt verleend.
2. Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van 1 minuut.
3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. 3 minuten stationair
laten draaien.
4. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwar‐
ming) van de stroom ontvan‐
gende auto inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepen Het sleepoog en de wielsleutel zijn
opgeborgen bij het boordgereed‐
schap 3 305.
Afdekking met geschikt gereedschap
losmaken en verwijderen.
Sleepoog rechtsom in het voorste
sleeppunt schroeven en het met de
wielsleutel geheel vastdraaien.
Sleepkabel – beter is een sleep‐
stang – aan het sleepoog bevestigen, nooit aan de bumper of voorwielop‐
hanging.
Voorzichtig
Sleep de auto niet vanaf de
achterkant. Het sleepoog vooraan mag alleen worden gebruikt om teslepen. Het is niet geschikt om een
voertuig te bergen.
Contact inschakelen zodat de
remlichten, claxon en voorruitwissers
kunnen werken en het stuurwiel een
klein beetje draaien om het stuurslot
te ontgrendelen.
Schakel de luchtvering uit 3 244.
Voorzichtig
Deactiveer de bestuurdersonder‐
steuningssystemen zoals de
actieve noodrem 3 267, omdat de
auto anders automatisch kan
remmen tijdens het slepen.
Zet de keuzehendel in neutraal.
De handrem loszetten.
Page 325 of 373
Verzorging van de auto323Voorzichtig
Auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak: Als Neutraal niet
kan worden geselecteerd, de auto alleen trekken met de aandrijfwie‐
len van de grond.
De auto moet altijd worden
gesleept met het contact uitge‐
schakeld.
Geautomatiseerde versnellings‐
bak 3 255.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten
kunnen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder.
Recirculatiesysteem 3 221 inschake‐
len en ruiten sluiten, zodat geen
uitlaatgassen van de slepende auto
kunnen binnendringen.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Het sleepoog na het slepen
losschroeven en de kap weer
aanbrengen.
Andere auto slepen
Sleepkabel – beter is een sleep‐
stang – aan het achterste sleepoog
bevestigen, nooit aan de achteras of
achterwielophanging.
Voorzichtig
Het sleepoog achteraan mag
alleen worden gebruikt om te
slepen. Het is niet geschikt om een voertuig te bergen.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten
kunnen de auto beschadigen.
Page 326 of 373
324Verzorging van de autoVerzorging van uiterlijkVerzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet. Ontdooimiddelen alleen in dringendegevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de sloten belemmeren. Laat de sloten na gebruik van ontdooimiddelen
opnieuw smeren door een werk‐
plaats.
WassenHet lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
automatische autowasstraten een
programma met een wasbehandeling
selecteren. Beperkingen voor carros‐
serieonderdelen met hoogglans- of
matte lak of sierstrippen, zie "Polijs‐
ten en in de was zetten".Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.
Bij een bezoek aan een autowas‐
straat de aanwijzingen van de uitba‐ ter opvolgen. De voorruitwissers
moeten uitgeschakeld zijn en de
buitenspiegels moeten ingeklapt zijn.
Antenne en accessoires op de buiten‐ kant van de auto zoals een dakdragerverwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten
grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende
deuren, achterklep en motorkap en de gebieden die erdoor bedekt
worden reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium
geschikte reinigingsoplossing om
schade te voorkomen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van
vier tot negen.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Alle scharnieren in een werkplaats
laten smeren.
De motorruimte niet met een stoom-
of hogedrukreiniger schoonmaken.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten
verschillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren het zicht.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Page 327 of 373
Verzorging van de auto325BuitenverlichtingDe afdekkingen van de koplampen en de andere verlichting zijn gemaakt
van kunststof. Geen schurende,
bijtende of agressieve middelen of
ijskrabbers gebruiken en ze niet
droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten Auto regelmatig in de was zetten
(uiterlijk wanneer het water niet meer
"parelt"). Anders droogt het lakwerk
uit.
Polijsten is alleen nodig als de laklaag
mat geworden is of aanslag vertoont.
Autopolish met siliconen vormt een
vuilwerende laag, waardoor in de was
zetten overbodig is.
Ongelakte kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmid‐
delen worden behandeld.
Matgelakte carrosserieonderdelen of
sierstrippen mogen niet worden
gepolijst, om glanzen te voorkomen.
Gebruik als de auto is uitgerust met
deze onderdelen in wasstraten geen
programma's met hete was.Matgelakte carrosserieonderdelen,
bijv. kap spiegelbehuizing, mogen
niet worden gepolijst. Anders zouden deze onderdelen gaan glanzen of zoude kleur vervangen.
Ruiten en ruitenwisserbladen
Schakel de wissers vóór het werken
in hun bereik uit.
Een zachte, pluisvrije doek of een
zeemleer en een ruitenreiniger en
insectenverwijderaar gebruiken.
Wrijf bij het reinigen van de achterruit van de binnenkant altijd parallel aan
het verwarmingselement om schade
te voorkomen.
Om handmatig ijs te verwijderen, een ijskrabber met een scherpe rand
gebruiken. IJskrabber stevig tegen de ruit drukken, zodat er geen vuil onderde krabber kan komen en er geen
krassen op de ruit worden gemaakt.
Verwijder achtergebleven vuil van
wisserbladen die strepen op de ruit
veroorzaken, met een zachte doek en
ruitenreiniger. Zorg dat u ook achter‐
gebleven was, insecten en dergelijke
van de ruit verwijdert.Velgen en banden
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen.
Velgen zijn gelakt en kunnen met dezelfde middelen worden behandeld
als de carrosserie.
Lakschade Geringe lakschade voordat er roest‐vorming optreedt met een lakstift
herstellen. Grotere lakschade of
roestvorming door een werkplaats
laten herstellen.
Onderstel
Sommige delen van de bodemplaat zijn voorzien van een beschermende
pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende
waslaag is aangebracht.
De bodemplaat na het schoonspuiten controleren en zo nodig een nieuwe
waslaag laten aanbrengen.
Page 328 of 373
326Verzorging van de autoBitumineuze / rubber materialen
kunnen de pvc-laag aantasten. Werk‐ zaamheden aan de bodemplaat door
een werkplaats laten uitvoeren.
De bodemplaat vóór en ná de winter
schoonspuiten en daarna de
beschermende waslaag laten contro‐ leren.
Trekhaak Kogelstang niet met een stoom- ofhogedrukreiniger reinigen.
Verzorging interieur
Interieur en bekleding
Interieur van de auto inclusief instru‐
mentenpaneel en bekleding alleen
met een droge doek of interieurreini‐
ger schoonmaken.
Reinig lederen bekleding met zuiver
water en een zachte doek. Gebruik een reinigingsmiddel voor leder als
de bekleding erg vuil is.
De instrumentengroep en de displays alleen met een vochtige doek reini‐
gen. Gebruik zo nodig water en milde
zeep.Stoffen bekleding met een stofzuiger
en een borstel reinigen. Vlekken met
een bekledingreiniger verwijderen.
Het weefsel van de stof is wellicht niet
kleurvast. Dit kan zichtbare verkleu‐
ringen veroorzaken, met name op
lichtgekleurde bekleding. Reinig
verwijderbare vlekken en verkleurin‐
gen zo spoedig mogelijk.
Veiligheidsgordels met lauw water of
een interieurreiniger schoonmaken.Voorzichtig
Klittenbandsluitingen sluiten
omdat geopende klittenbandslui‐
tingen schade aan de stoelbekle‐
ding kunnen toebrengen.
Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
ken met scherpe voorwerpen
zoals ritssluitingen, riemen of spij‐ kerbroeken met metalen accen‐
ten.
Kunststof en rubber onderdelen
Kunststof en rubberen onderdelen
mogen met dezelfde middelen
worden gereinigd als de carrosserie.
Zo nodig een interieurreiniger gebrui‐ ken. Geen andere middelen gebrui‐ken. Vooral geen oplosmiddelen of
brandstof. Niet schoonmaken met
hogedrukreinigers.
Page 329 of 373
Service en onderhoud327Service en
onderhoudAlgemene informatie ..................327
Service-informatie ...................327
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............329
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen .......................329Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Voor het gedetailleerde, bijgewerkte
onderhoudsschema voor de auto
verwijzen wij u naar de werkplaats.
Servicedisplay 3 96.
Motoraanduiding 3 332.
Europese service-intervallen -
uitgezonderd Bus
Onderhoud van uw auto is nodig om de 40.000 km of na twee jaar, afhan‐kelijk van wat zich het eerst voordoet, tenzij anders aangegeven op het
service-display.
Bij een zwaardere belasting, bijv. bij
taxi's en politievoertuigen, geldt
wellicht een korter onderhoudsinter‐
val.Europese service-intervallen -
alleen Bus
Onderhoud van uw auto is nodig om
de 30.000 km of na één jaar, afhan‐
kelijk van wat zich het eerst voordoet, tenzij anders aangegeven op het
service-display.
De Europese service-intervallen
gelden voor de volgende landen:
Andorra, België, Denemarken, Duits‐
land, Estland, Finland, Frankrijk,
Griekenland, Hongarije, Ierland,
IJsland, Italië, Kroatië, Letland, Liech‐
tenstein, Litouwen, Luxemburg,
Nederland, Noorwegen, Oostenrijk,
Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije,
Spanje, Tsjechische Republiek,
Verenigd Koninkrijk, Zweden, Zwit‐
serland.
Page 330 of 373
328Service en onderhoudInternationale service-intervallen
Albanië, Bosnië-Herzegovina,
Kosovo, Noord-Macedonië,
Montenegro, Servië, Roemenië,
Bulgarije, Moldavië, Cyprus:
Onderhoud van uw auto is nodig om de 30.000 km of na twee jaar, afhan‐kelijk van wat zich het eerst voordoet, tenzij anders aangegeven op het
service-display.
Turkije, Marokko:
Onderhoud van uw auto is nodig om
de 20.000 km of na één jaar, afhan‐
kelijk van wat zich het eerst voordoet,
tenzij anders aangegeven op het
service-display.
Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland,
Kazachstan, Malta:
Onderhoud van uw auto is nodig om de 15.000 km of na één jaar, afhan‐
kelijk van wat zich het eerst voordoet,
tenzij anders aangegeven op het
service-display.Algerije, Tunesië:
Onderhoud van uw auto is nodig om
de 10.000 km of na één jaar, afhan‐
kelijk van wat zich het eerst voordoet,
tenzij anders aangegeven op het
service-display.
Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de
volgende situaties vaak voorkomt-/
en: Koude starts, vaak stoppen en
optrekken, rijden met een aanhanger, rijden in de bergen, rijden op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
lucht, rijden op grote hoogtes en
aanzienlijke temperatuurwisselingen.
In deze zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐
zaamheden wellicht vaker dan met het reguliere service-interval worden
verricht.
Registraties
Uitgevoerde service wordt geregi‐
streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het service- en garantie‐
boekje. De datum en afgelezen kilo‐meterstand worden bevestigd met
stempel en handtekening van de
uitvoerende werkplaats.
Zorg ervoor dat het service- en garan‐ tieboekje correct wordt ingevuld,
omdat een sluitend bewijs van
service essentieel is bij aanspraken
op garantie of goodwill en tevens een
pluspunt is bij verkoop van de auto.
ServicedisplayHet service-interval is gebaseerd opdiverse parameters afhankelijk van
het gebruik.
De Service-display, in het Driver Information Center, geeft de
volgende onderhoudsbeurt aan. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Servicedisplay 3 96.