OPEL MOVANO_B 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2020Pages: 373, PDF Size: 9.36 MB
Page 281 of 373

Rijden en bediening279De tankvulklep kan alleen worden
geopend als de auto ontgrendeld is en het portier wordt geopend. Open
de tankklep met de hand.9 Gevaar
Auto's met Stop/Start-systeem:
De motor moet uitgeschakeld en
de contactsleutel verwijderd zijn om het risico te vermijden dat het
systeem de motor automatisch
opnieuw start.
Inhouden 3 333.
Ontgrendel afhankelijk van de auto
de tankdop met behulp van de sleutel.
Open de dop door deze langzaam
linksom te draaien.
De tankdop kan aan de onderste
haak van de tankklep hangen.
Plaats het pistool recht op de vulpijp
en druk het met iets kracht erin.
Na de automatische afslag kunt de
tank nog afvullen door nog maximaal
tweemaal het vulpistool te activeren.Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Sluit de tankdop door deze rechtsom
te draaien.
Sluit de tankklep.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen. Auto's met een dieselmotorhebben een speciale tankdop.
Trekhaak
Algemene informatie Alleen trekhaken gebruiken die voor
uw auto zijn goedgekeurd. Trekhaken
later door een werkplaats laten inbou‐ wen. Zo nodig wijzigingen in de auto
aanbrengen, zoals in het koelsys‐
teem, de hitteschilden of andere uitrusting.
Rijgedrag en aanhangertips
Bij beremde aanhangers/caravans de
losbreekkabel bevestigen.
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐
demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd. Voor aanhangers met een
geringe rijstabiliteit wordt het gebruik
van een trillingsdemper aanbevolen.
Niet sneller rijden dan 80 km/u, ook al
zijn hogere snelheden toegestaan in het land waar u rijdt.
Page 282 of 373

280Rijden en bedieningAls de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 333.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt specifiek af van de auto
en de motor en mag niet worden over‐ schreden. Het werkelijke trekgewicht
is het verschilt tussen het werkelijke
totaalgewicht van de aanhanger en het werkelijke kogelgewicht in aange‐
koppelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Het geldt normaal bij
hellingspercentages tot maximaal
12%.Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 m boven de zeespiegel.Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de ijlere lucht
daalt en het klimvermogen daardoor
afneemt, moet het maximaal toelaat‐
bare treingewicht voor iedere 1000 m
aan hoogtetoename met 10% worden
verminderd. Bij het rijden op wegen
met een gering hellingspercentage
(minder dan 8%, bijv. snelwegen)
hoeft het maximaal toelaatbare trein‐
gewicht niet te worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 332
vermeld.
KogeldrukDe kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel
drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.De maximaal toelaatbare kogeldruk
staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Altijd de maximale kogeldruk nastre‐
ven, vooral bij zware aanhangers. Nooit rijden met een kogeldruk lager
dan 25 kg.
Wanneer de aanhanger met meer
dan 1200 kg beladen is, een minimale kogeldruk van 50 kg aanhouden.
Achterasbelasting Bij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belading van de auto
(inclusief alle inzittenden), kan de
toelaatbare achterasbelasting (zie
typeplaatje of autopapieren) met 15%
worden overschreden. Als de toelaat‐
bare achterasbelasting wordt over‐
schreden, geldt er een maximumsnel‐ heid van 80 km/u en moet de banden‐
spanning worden verhoogd met 20
kPa/0,2 bar.
Trekhaak Wanneer een auto met een trekhaak‐ systeem aangesloten is op een cara‐
van of aanhangwagen, dan verandert
Page 283 of 373

Rijden en bediening281de toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal wanneer de
richtingaanwijzers worden gebruikt.
De toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal verandert, als
een richtingaanwijzer op de caravan/
aanhangwagen of op de auto kapot
gaat.
Aanhangerstabilisatie
Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto / aanhangercombinatie afgeremd
totdat de slingerbeweging stopt.
Wanneer het systeem actief is, moet
u het stuurwiel zo stil mogelijk
houden.
Aanhangerstabilisatie maakt deel uit
van de elektronische stabiliteitsrege‐ ling (ESC) 3 262.Extra functies
PTO (krachtafnemer)
Activering
PTO (krachtafnemer) activeren met
stilstaande auto en stationair draai‐
ende motor:
● De keuzehendel in neutraal plaatsen (auto's met geautomati‐
seerde versnellingsbak: keuze‐
hendel in stand N).
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Schakelaar op het instrumenten‐ paneel indrukken; LED in scha‐
kelaar gaat na ongeveer
2 seconden branden.
● Laat het koppelingspedaal los.
Het stationaire motortoerental
verhoogt tot 1.200 omw/m.Voorzichtig
Tijdens de bediening van de PTO
(krachtafnemer) mag u de keuze‐
hendel nooit uit neutraal halen
(auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak: keuzehendel in stand N) om schade aan de
versnellingsbak te voorkomen.
Als geschakeld moet worden,
bijv. om de rijsnelheid te verande‐
ren, moet de PTO altijd eerst
worden gedeactiveerd.
Page 284 of 373

282Rijden en bedieningDeactiveringPTO (krachtafnemer) deactiveren: ● Het koppelingspedaal intrappen.
● Schakelaar op het instrumenten‐ paneel indrukken; LED in scha‐
kelaar dooft na ongeveer
2 seconden.
● Laat het koppelingspedaal los.
Storing
Als de LED in de schakelaar niet brandt bij het activeren van de PTO en / of het systeem niet werkt:
Het koppelingspedaal geleidelijk
loslaten.
- of - ● De keuzehendel in neutraal plaatsen (auto's met geautomati‐
seerde versnellingsbak: keuze‐
hendel in stand N).
● Het koppelingspedaal intrappen. ● Druk op de schakelaar op het instrumentenpaneel. De LED in
de schakelaar licht na ongeveer
2 seconden op.
● Laat het koppelingspedaal los.Daarna de bovenstaande procedure
herhalen.
Let op
De PTO-functie is niet beschikbaar
wanneer controlelamp j 3 101,
C 3 102 of W 3 103 brandt.
Page 285 of 373

Verzorging van de auto283Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................284
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 284
Auto stallen .............................. 284
Verwerking van sloopauto .......285
Controle van de auto .................285
Werkzaamheden uitvoeren .....285
Motorkap ................................. 285
Motorolie .................................. 286
Koelvloeistof ............................ 287
Stuurbekrachtigingsvloeistof ...288
Sproeiervloeistof ......................288
Remmen .................................. 289
Remvloeistof ............................ 289
Accu ........................................ 289
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 291
Wisserblad vervangen .............292
Gloeilamp vervangen .................292
Koplampen .............................. 293
Mistlampen voor ......................294
Richtingaanwijzers vooraan ....294
Achterlichten ............................ 295
Zijrichtingaanwijzers ................297Derde remlicht ......................... 297
Kentekenverlichting .................298
Binnenverlichting .....................298
Instrumentenverlichting ...........300
Elektrisch systeem .....................300
Zekeringen .............................. 300
Zekeringenkast in motorruimte 301
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................302
Zekeringenkast in bagageruimte ......................... 303
Boordgereedschap ....................305
Gereedschap ........................... 305
Velgen en banden .....................306
Banden .................................... 306
Winterbanden .......................... 306
Aanduidingen op banden ........306
Bandenspanning .....................306
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 308
Profieldiepte ............................ 310
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 310
Wieldoppen ............................. 311
Sneeuwkettingen .....................311
Bandenreparatieset .................311
Wiel verwisselen ......................315
Reservewiel ............................. 317
Starthulp gebruiken ...................320Trekken...................................... 322
Auto slepen ............................. 322
Andere auto slepen .................323
Verzorging van uiterlijk ..............324
Verzorging exterieur ................324
Verzorging interieur .................326
Page 286 of 373

284Verzorging van de autoAlgemene informatieAccessoires en modificatiesvan auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor
andere onderdelen kunnen wij – ook
als deze door autoriteiten of anders‐
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ len of deze betrouwbaar zijn en er
evenmin garant voor staan.
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐
tingen of andere wijzigingen in de
standaard voertuigspecificaties
(waaronder, zonder beperkingen,
softwarematige aanpassingen,
aanpassingen in de elektronische
regeleenheden) wordt de door Opel
geboden garantie mogelijk ongeldig.
Dergelijke aanpassingen kunnen
bovendien van invloed zijn op de
rijhulpsystemen, het brandstofver‐
bruik, de CO 2-uitstoot en andere
emissies van de auto. Ook kan dan de typegoedkeuring komen te vervallen.Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een
takelwagen kunnen de spatlappen beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en conserveren.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed geventileerde ruimte parkeren.Eerste versnelling of achteruit‐
versnelling inschakelen. Voorko‐
men dat de auto kan gaan rollen.
● Handrem niet aantrekken.
● Alle deuren behalve de linker voordeur sluiten en de auto
vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt,
waaronder het diefstalalarmsys‐
teem.
● Linker voordeur sluiten en vergrendelen.
Weer in gebruik nemen
Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektrisch
bediende ruiten initialiseren
3 43.
● Bandenspanning controleren. ● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
Page 287 of 373

Verzorging van de auto285● Koelvloeistofpeil controleren.
● Zo nodig kentekenplaat monte‐ ren.
Verwerking van sloopauto
Informatie over autodemontagebe‐
drijven en de recycling van sloopau‐
to's vindt u op onze website, als dat
conform de wet vereist is. Laat dit
werk uitsluitend over aan een erkend
autodemontagebedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden uitvoeren9 Waarschuwing
Inspecteer alleen in de motor‐
ruimte wanneer het contact uit is. De auto mag niet in een Autostop
staan 3 241.
De koelventilator kan gaan werken zelfs als het contact uit is.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem wekt zeer
hoge spanningsniveaus op. Nietaanraken.
Om ze beter herkenbaar te makenzijn de doppen op de vulopeningen
voor motorolie, koelvloeistof, sproei‐
ervloeistof en de handgreep van de
oliepeilstok geel van kleur.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekken en in de uitgangspositie terugduwen.
Page 288 of 373

286Verzorging van de auto
Duw de windhaak opzij en open de
motorkap.
Afhankelijk van de versie aan de
windhaak trekken, iets naast het
midden, en de motorkap openen.
Motorkapstang omhoog uit de houder
trekken en in de haak onder de motor‐ kap vastzetten.
Als de motorkap wordt geopend
tijdens een Autostop, wordt de motor
automatisch herstart omwille van
veiligheidsredenen.
Stop-startsysteem 3 241.Voorzichtig
Zorg dat de voorruitenwisser
uitgeschakeld is voordat u de
motorkap opent 3 88.
Sluiten
Steun vóór het sluiten van de motor‐
kap stevig in de houder duwen.
Laat de motorkap zakken en laat
deze vanaf een lage hoogte
(20-25 cm) in de grendel vallen.
Controleer of de motorkap vergren‐
deld is.
Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
9 Waarschuwing
Laat bij ook maar de geringste
frontale aanrijding de motorkap‐ veiligheidspal door een werk‐
plaats controleren.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen.
Vergewis u ervan dat de gebruikte
motorolie de juiste specificatie heeft.
Aanbevolen olie en smeermiddelen
3 329.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 l per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
10 minuten uitgeschakeld zijn
geweest.
Page 289 of 373

Verzorging van de auto287
Trek de oliepeilstok eruit, wrijf hem
schoon, plaats hem volledig terug,
trek hem er weer uit en lees het moto‐ roliepeil af.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan
motorolie bijvullen.
Voorzichtig
Het motoroliepeil nooit tot onder
het minimumpeil laten dalen!
Het wordt geadviseerd hetzelfde type olie te gebruikt als bij de laatste olie‐
verversing.
U kunt tussen de merkjes MIN en
MAX een hoeveelheid van ongeveer
1,5 - 2,0 l bijvullen.
Het motoroliepeil mag niet hoger staan dan het bovenste merkteken
MAX op de peilstok.
Voorzichtig
Tap of zuig overmatig bijgevulde
olie af. Start als het oliepeil boven
maximaal is de auto niet en neem
contact op met een werkplaats.
Wij raden bij het bijvullen van de
motorolie een trechter aan om
morsen te voorkomen. Controleer of
de trechter goed op de vulpijp staat.
Het olieverbruik stabiliseert niet voor‐
dat de auto enkele duizenden kilome‐ ters heeft afgelegd. Pas dan kan het
werkelijke olieverbruik worden
bepaald.
Bij een verbruik van meer dan 0,6 l
per 1000 km na deze inrijperiode
wordt geadviseerd contact op te
nemen met een werkplaats.
Dop recht terugplaatsen en vast‐
draaien.
Koelvloeistof De fabrieksmatig bijgevulde koel‐
vloeistof biedt vorstbescherming tot ca. –28 °C.Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries
gebruiken.
Page 290 of 373

288Verzorging van de autoKoelvloeistofpeilVoorzichtig
Een te laag koelvloeistofpeil kan
motorschade veroorzaken.
Bij een koud koelsysteem moet de koelvloeistof net boven het merkte‐
ken MINI staan. Bijvullen als het peil
te laag is.
9 Waarschuwing
Vóór het openen van de dop de
motor laten afkoelen. Dop voor‐
zichtig openen zodat de druk lang‐
zaam kan ontsnappen.
Met antivries bijvullen. Is geen anti‐
vries beschikbaar, dan schoon drink‐
water of gedestilleerd water gebrui‐
ken. Dop goed vastdraaien. Antivries‐ gehalte door een werkplaats laten
controleren en oorzaak van het koel‐
vloeistofverlies laten verhelpen.
Als een aanzienlijke hoeveelheid
koelvloeistof vereist is, dient het koel‐
systeem te worden ontlucht. De hulp
van een werkplaats inroepen.
Stuurbekrachtigingsvloei‐stof
Als er bij het sturen een ongewoon
geluid klinkt of als de stuurbekrachti‐
ging vreemd reageert, roep dan de
hulp van een werkplaats in.
Het stuurbekrachtigingsvloeistofre‐ servoir zit onder het voorwielscherm
links, achter een bekledingspaneel.
Toegang is alleen mogelijk voor een
werkplaats.
Sproeiervloeistof
Schoon water vermengd met een
passende hoeveelheid sproeiervloei‐
stof bijvullen die antivries bevat.