PEUGEOT 108 2018 Instructieboekje (in Dutch)

Page 41 of 180

39
Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief
gebruikt worden, mits de ruiten en het elektrisch
bedienbare vouwdak zijn gesloten.
Voor uw comfort worden de instellingen van de
airconditioning de volgende keer dat uw auto
wordt gestart, gehandhaafd.
Om bij koude motor de toevoer van koude lucht
te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het
optimale niveau gebracht.
F
D
ruk op de toets 6 " AUTO". Het symbool
AUTO gaat uit.
Door nogmaals op de toets 6 " AUTO" te drukken
kunt u
achtereenvolgens een van de volgende
modi kiezen:
Voor een optimale werking van het
systeem.
Voor een aangenaam thermisch
comfort met een beperkte
luchtstroom.
Voor een dynamische luchttoevoer via
voornamelijk de zijventilatieroosters.
Handmatige bediening
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen. De
overige functies worden nog steeds automatisch
geregeld.
Temperatuurregeling
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en
niet op een temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
F

D
uw toets 1 omlaag om de waarde te verlagen
of omhoog om de waarde te verhogen.
Een waarde van rond de 21


zorgt voor een
optimaal comfort. Desgewenst kunt u
echter een
andere waarde instellen; een waarde tussen
18
en 24 is gebruikelijk.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen
erg laag of erg hoog is, heeft het geen zin om
voor een optimaal comfort de ingestelde waarde
te wijzigen. Het systeem corrigeert automatisch
en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.
Om het interieur maximaal te verkoelen of te
ver warmen is het mogelijk de minimale waarde
14
of de maximale waarde 28 te overschrijden.
F

D
uw op de onderzijde van de toets tot LO
wordt weergegeven of op de bovenzijde
van de toets tot HI wordt weergegeven.
Regeling luchtopbrengst
F Druk op de toets 2 (ventilator met gevulde
schoepen of ventilator met lege schoepen) om
de luchtopbrengst te verhogen of te verlagen.
Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator)
wordt geleidelijk opgevuld.
Regeling luchtverdeling
F Druk herhaaldelijk op de toets 3 om de
luchtstroom te verdelen naar:
-

d
e middelste ventilatieroosters en de
zijventilatieroosters,
-
de

middelste ventilatieroosters, de
zijventilatieroosters en de voetenruimte,
-
d

e voetenruimte,
-

d
e voorruit en de voetenruimte,
-
de

middelste ventilatieroosters, de
zijventilatieroosters en de voorruit,
-

d
e voorruit.
Airconditioning aan/uit
F Druk nogmaals op toets 5 om de
airconditioning uit te schakelen.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt
het thermische comfort niet meer geregeld (vocht,
beslagen ruiten).
Druk nogmaals op de toets om de automatische
werking van de airconditioning te her vatten. Het
symbool A/C wordt weergegeven.
Zodra u

een instelling wijzigt, verdwijnt het
symbool " AUTO".
3
Ergonomie en comfort

Page 42 of 180

40
Uitschakelen van het systeem
F Druk op de knop van de luchtopbrengstregeling 2 (ventilator met lege
schoepen) tot het symbool van de ventilator is
verdwenen.
Alle functies van het airconditioningsysteem zijn
nu uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer geregeld.
Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine
luchtstroom gehandhaafd.
Als u
op de toets 6 " AUTO" drukt, wordt het
systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen
van vóór de uitschakeling worden toegepast.
Rijd niet te lang met een uitgeschakeld
airconditioningssysteem (kans op beslaan van
de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit).
Luchtrecirculatie
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van
uitlaatgassen) af te sluiten.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen dat de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de
ruiten beslaan.
Rijd niet te lang met ingeschakelde
luchtrecirculatie (kans op beslaan van de
ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit).
Met handbediende airconditioning
F Schuif de knop 4 naar links in de stand
"Luchtrecirculatie in het interieur" of naar
rechts in de stand "Toevoer van buitenlucht".
Met automatische airconditioning
F Druk op de knop 4 om de lucht in het interieur
te laten recirculeren of om de toevoer van
buitenlucht toe te staan.
Druk nogmaals op de knop 4
of op de knop
" AUTO " 6
om de automatische toevoer van
buitenlucht te her vatten. Het symbool van de
luchtrecirculatie gaat uit.
Ontwasemen – Ontdooien
voorruit en zijruiten
Deze opdruk op het bedieningspaneel
geeft aan in welke stand de knoppen
moeten staan om de voorruit en de
zijruiten snel te ontwasemen of te
ontdooien.
Richt bij koud weer de
zijventilatieroosters op de zijruiten
zodat deze sneller ontwasemd
worden.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt
dat zolang de voorruitontwaseming in werking
is, de STOP-functie niet beschikbaar is.
Met verwarmings-/
ventilatiesysteem
F Zet de knoppen van de temperatuurregeling en de luchtverdeling in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven stand.
F

Z
et de knop van de luchtverdeling in de stand
"Voorruit".
Met handbediende
airconditioning
F Zet de knoppen van de temperatuurregeling en de luchtverdeling in de met de
desbetreffende opdruk weergegeven stand.
F

Z
et de knop van de luchttoevoer in de stand
"Toevoer van buitenlucht" (knop naar rechts
g e s c h ove n).
F

Z
et de knop van de luchtverdeling in de stand
"Voorruit".
F

S
chakel de airconditioning in door de toets
A /C in te drukken; het lampje van de toets
gaat branden.
Ergonomie en comfort

Page 43 of 180

41
Met automatische airconditioning
F Druk op de betreffende toets; het lampje van de toets gaat branden.
F

D
ruk nogmaals op deze toets om het
programma uit te schakelen. Het lampje er van
gaat uit.
De overige instellingen (luchtopbrengst,
luchtverdeling, enz.) worden automatisch geregeld.
Achterruitverwarming
De achterruitver warming kan worden
ingeschakeld met de toets op het
bedieningspaneel van de verwarming/
ventilatie of de airconditioning.
Inschakelen
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
F

D
ruk op deze toets om de achterruit
en, afhankelijk van de uitvoering, de
buitenspiegels te ontwasemen. Het
verklikkerlampje van de toets gaat branden.
Uitschakelen
F Druk op deze knop om de ontwaseming weer uit te schakelen; het verklikkerlampje van de
knop gaat uit.
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit (volgens
uitvoering), omdat een geringer
stroomverbruik leidt tot een verlaging van
het brandstofverbruik.
Plafonnier
In deze stand wordt de verlichting
ingeschakeld bij het openen van een
van de portieren. De plafonnier is permanent
uitgeschakeld.
De plafonnier is permanent
ingeschakeld.
Indien deze positie ("permanent
ingeschakeld") zal de plafonnier ongeveer
20 minuten nadat het laatste portier gesloten
is, automatisch uitgaan.
Verlichting bagageruimte
(Afhankelijk van de uitvoering.)
De verlichting van de bagageruimte gaat
automatisch branden zodra de bagageruimte
wordt geopend en dooft zodra deze wordt
gesloten.
3
Ergonomie en comfort

Page 44 of 180

42
Voorzieningen vóór1.Zonneklep.
2. Dashboardkastje.
3. Radio, touchscreen of opbergvak.
4. 12
volt aansluiting (max. 120 W) Houd u aan
het maximaal toegestane vermogen om
schade aan apparatuur te voorkomen.
5. USB-poort.
6. Jack-aansluiting.
7. Opbergvakken en bekerhouders.
8. Bekerhouder.
9. Portiervakken. Opbergvak voor waterfles.
Zonneklep
De zonneklep is voorzien van een make-
upspiegel met klep en een kaarthouder (of
tickethouder).
Dashboardkastje
In het dashboardkastje kan de
boorddocumentatie, enz. worden opgeborgen.
F

T
rek de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
Hierin is de schakelaar voor het
uitschakelen van de passagiersairbag
A en de knop voor het resetten van het
bandenspanningscontrolesysteem B opgenomen
(afhankelijk van de uitvoering).
Daarnaast is er ook een opbergvak aan de zijkant
beschikbaar voor het opbergen van een fles water
(maximaal 1


liter).
Ergonomie en comfort

Page 45 of 180

43
12 V-aansluiting
Neem het maximale vermogen van de
aansluiting in acht (kans op beschadiging
van uw accessoire).
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen, kan
leiden tot storingen in de werking van de
elektrische componenten van de auto, zoals
een slechte radio-ontvangst of storingen in
de weergave van de displays.
USB-poort
Op de USB-poort kunt u draagbare apparatuur,
z oals een digitale audiospeler (iPod®) of een
USB-stick aansluiten.
Via deze aansluiting kunt u

de audiobestanden
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van het audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met de
toetsen op het stuur wiel of de toetsen van de
audiosysteem.
Tijdens het gebruik van de USB-poort
kan de draagbare apparatuur automatisch
worden opgeladen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de Audio en
telematica en in het bijzonder over het
gebruik van deze voorziening.
AUX-aansluiting (JACK)
Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten
om muziekbestanden via de geluidsinstallatie van
de auto te kunnen beluisteren.
De muziekbestanden worden beheerd via het
draagbare apparaat.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de Audio en
telematica en in het bijzonder over het
gebruik van deze voorziening.
De USB-poort en de AUX-aansluiting kunnen ook
gebruikt worden om een smartphone aan te sluiten:
-

a
ls een MirrorLink
TM-verbinding via alleen de
USB-poort
-

o

f als een iPhone
®-verbinding via de USB-poort
en tegelijkertijd ook via de AUX-aansluiting.
Via deze verbindingen kunnen bepaalde apps
van uw telefoon op het het touchscreen gebruikt
worden.
F Open, wanneer u een 12 V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten,
het kapje en sluit een geschikte adapter aan.
3
Ergonomie en comfort

Page 46 of 180

44
Wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan
b estuurderszijde, gebruik dan uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Verwijderen Monteren
Terugplaatsen van de mat aan bestuurderszijde:
F
l eg de mat goed op zijn plaats,
F

d
ruk de bevestigingen vast,
F

c
ontroleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-

g
ebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen is
verplicht,
-

l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT
goedgekeurde matten kunnen de
bediening van de pedalen en de werking
van de snelheidsbegrenzer of de ETG -
versnellingsbak worden gehinderd.
Hoedenplank
Matten
Bevestigen
Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde:
F
z et de stoel in de achterste stand,
F

m
aak de bevestigingen los,
F

v
erwijder vervolgens de mat. Verwijderen van de hoedenplank:
F

o
pen de achterklep,
F
m
aak de twee koorden los,
F
t
rek hard aan de hoedenplank om deze
los te maken van de scharnieren aan de
achterklepbekleding.
U kunt de hoedenplank ver volgens rechtop achter
de voorstoelen opbergen.
Voor het makkelijk inladen van bagage, is de
hoedenplank aan de achterklep bevestigd.
Controleer dat de hoedenplank bij het sluiten
van de achterklep op zijn plek kan terugkeren en
hierbij niets in de weg zit. Terugplaatsen van de hoedenplank:
F

o
pen de achterklep,
F

h
oud de hoedenplank vast met de onderzijde
naar u
toe gericht,
Ergonomie en comfort

Page 47 of 180

45
Leg geen zware voor werpen op de hoedenplank,
om te voorkomen dat deze losraakt.
Voorzieningen in de
bagageruimte
1.Haken.
2. Noodreser vewiel en gereedschap of
opbergruimte onder de vloer.
Het noodreser vewiel of de opbergbak onder
de vloer moet op de daar voor bestemde
plaats zijn aangebracht voordat u
de
bagageruimte gaat beladen.
Haken
Maximaal toegestaan gewicht aan de haken:
2 kg .
Opbergvak
Hierin vindt u, afhankelijk van de
uitrustingsvariant, verschillende ruimtes voor het
opbergen van:
-
sl

eepoog,
-
b

andenreparatieset.
Uitvoeringen met een opbergbak onder de
vloer: deze moet op de daar voor bestemde
plaats zijn aangebracht voordat u
de
bagageruimte gaat beladen.
F
ha
ak de hoedenplank in beide scharnieren,
F
v
oer aan weerszijden de twee koorden bij de
gasveren door de geleidehaken,
F

k

lem beide koorden op hun plaats vast.
Hieraan kunt u

een tas ophangen.
F

T

rek de vloerbekleding van de bagageruimte
terug om bij de opbergbak te komen.
3
Ergonomie en comfort

Page 48 of 180

46
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
De lichtschakelaar heeft verschillende standen
om de zichtbaarheid van de auto en het zicht van
de bestuurder aan te passen aan de omgeving:
-
p
arkeerlicht: om gezien te worden,
-

d
imlicht: voor een optimaal zicht zonder
medeweggebruikers te verblinden,
-

g
rootlicht: voor een optimaal zicht op wegen
zonder ander verkeer.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting
voor specifieke rijomstandigheden:
-
ee

n mistachterlicht,
-

m
istlampen vóór,
-
d

agrijverlichting voor een betere zichtbaarheid
van uw auto overdag.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een
laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten vormen; dit
verdwijnt enkele minuten na het ontsteken
van de koplampen. Reizen naar het buitenland
Wanneer u
uw auto gaat gebruiken in een
land waarin het verkeer aan de andere
kant van de weg rijdt, moet de afstelling
van de dimlichten worden gewijzigd om te
voorkomen dat tegemoetkomend verkeer
wordt verblind.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Zonder automatische
verlichting
Met automatische verlichting Hoofdverlichting
Draai aan de ring om het symbool van de
gewenste stand tegenover het merkteken te
zetten.
Lichten uit/dagrijverlichting.
Alleen parkeerlichten.
Dimlicht of grootlicht.
Automatisch inschakelen van het
dimlicht als het donker wordt.
Overschakelen van dim- naar
grootlicht en terug
Verlichting en zicht

Page 49 of 180

47
Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer
alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt
u een lichtsignaal geven door de hendel naar
u
toe te trekken.
Weergave
Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
geeft aan dat de geselecteerde verlichting is
ingeschakeld.
Ring voor de selectie van de
mistlampen
Mistlampen vóór en
mistachterlicht
Duw de hendel bij ingeschakeld dimlicht naar
voren om over te schakelen naar grootlicht. Trek
de hendel naar u

toe om het dimlicht weer in te
schakelen.
De mistlampen kunnen alleen geactiveerd worden
als het dimlicht of het grootlicht ingeschakeld is. Verdraai de ring:
F

é

én standen naar voren om het mistachterlicht
in te schakelen,
F

t

wee standen naar voren om de mistlampen
vóór in te schakelen,
F

é

én stand naar achteren om de mistlampen
vóór uit te schakelen,
F

t

wee standen naar achteren om het
mistachterlicht uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische
verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt
uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en het
parkeerlicht branden.
F

D

raai de ring naar achteren en laat hem los
om alle verlichting uit te schakelen. Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, zijn de mistlampen
vóór en de mistachterlichten verblindend
voor medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en
de mistachterlichten uitsluitend bij mist of
sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden dient
u
de mistlampen en het dimlicht handmatig
in te schakelen, omdat de zonlichtsensor
voldoende licht kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen vóór en het
mistachterlicht uit te schakelen zodra ze niet
meer nodig zijn.
De verlichting uitschakelen na het
afzetten van het contact
Bij het afzetten van het contact gaat alle
verlichting onmiddellijk uit, behalve het
dimlicht als de automatische follow me
home-verlichting is geactiveerd.
Inschakelen van de verlichting na het
afzetten van het contact
Draai om de lichtschakelaar weer te activeren
ter wijl de verlichting uit is, de ring in de stand
0
en ver volgens in de stand van uw keuze.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een geluidssignaal om aan te geven
dat de verlichting nog brandt.
4
Verlichting en zicht

Page 50 of 180

48
Automatische verlichting
Inschakelen
F Draai de ring in de stand "AUTO".
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de lichtsensor niet af. De aan de sensor
gekoppelde functies worden dan niet meer
geregeld.
Handbediende follow me
home-verlichting
Inschakelen
F Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand "Lichten uit" of "Auto".
F

G
eef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met
de lichtschakelaar.
De koplampen gaan ongeveer 30


seconden
branden.
Uitschakelen
De handbediende follow me home-verlichting
stopt onmiddellijk als u:
-

w
eer "met de koplampen knippert",
Met behulp van een lichtsensor worden de
parkeerlichten en het dimlicht automatisch
ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving
onvoldoende is.
De lichten worden automatisch uitgeschakeld
zodra er voldoende omgevingslicht is.
De sensor bevindt zich onderaan de voorruit.
(Afhankelijk van de uitvoering.)
Deze functie zorgt er voor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Richtingaanwijzers
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog of
omlaag, zonder deze door de weerstand te
drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers
zullen drie keer knipperen.
-
d

e verlichtingsbediening in een andere stand
zet,
-
h
et contact aanzet.
F
L
inks: duw de hendel omlaag, voorbij het
zware punt.
F
R
echts: duw de hendel omhoog, voorbij het
zware punt.
Verlichting en zicht

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 ... 180 next >