PEUGEOT 108 2018 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2018, Model line: 108, Model: PEUGEOT 108 2018Pages: 180, PDF Size: 7.18 MB
Page 51 of 180

49
Koplampen verstellen
Verstel de koplampen afhankelijk van de
belading van uw auto om verblinding van
medeweggebruikers te voorkomen.
0.Alleen bestuurder.
0,5. Bestuurder + voorpassagier.
1,5. 4
personen.
3. 4
personen + maximaal toegestane
belading.
3,5. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Stand 0: basisinstelling.
Ruitenwisserschakelaar
Verwijder onder winterse omstandigheden
sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het
gebied rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen en van de voorruitrand alvorens de
ruitenwissers in te schakelen.
Schakel de ruitenwissers niet in als de
voorruit droog is. Controleer voordat u
bij
extreem koud of warm weer de ruitenwissers
inschakelt of de ruitenwisserbladen niet
vastzitten aan de voorruit.
Handmatige bediening
Ruitenwissers vóór
Selectiehendel wissnelheid: zet de hendel in de
gewenste stand. Eén keer wissen.
Voor één keer wissen duwt u de hendel omhoog
en laat u hem weer los.
Uit.
Intervalstand.
Wissen op normale snelheid (matige
r e g e n).
Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag).
Ruitensproeiers voor
Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers
t reden in werking en na enige tijd worden ook de
ruitenwissers ingeschakeld.
4
Verlichting en zicht
Page 52 of 180

50
Ruitenwisser achter
Draai de ring in de stand voor continu
wissen.
Ruitensproeier achter
Bedien de ruitensproeiers voor en achter
niet als het ruitensproeiervloeistofreservoir
leeg is. De pomp kan anders beschadigd
raken.
Ruitenwisserbladen
ver vangen
Ruitenwisserblad verwijderen
F Til de ruitenwisserarm op.
F V er wijder het blad door dit naar buiten te
schuiven.
Ruitenwisserblad aanbrengen
F Breng het nieuwe ruitenwisserblad aan en zet het vast.
F
L
eg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.
Om een goede werking van de ruitenwissers
te behouden adviseren wij u:
-
v
oorzichtig met de ruitenwissers om te
gaan,
-
d
e wisserbladen regelmatig te reinigen
met zeepsop,
-
d
e ruitenwissers niet te gebruiken om
een stuk karton tegen de voorruit te
houden,
-
d
e wisserbladen te ver vangen zodra ze
tekenen van slijtage vertonen.
Duw de hendel naar voren voor het activeren van
de ruitensproeier tijdens het wissen (houd de
hendel vast voor continu sproeien).
Trek de ruitenwisser naar u
toe bij uitgeschakelde
ruitenwisser achter. De ruitensproeier treedt
in werking (houd de ruitenwisser vast als de
ruitensproeier geactiveerd moet blijven).
Verlichting en zicht
Page 53 of 180

51
Algemene aanbevelingen
met betrekking tot de
veiligheid
Op verschillende plaatsen in uw auto
zijn labels aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie
over de identificatie van uw auto. Ver wijder
ze niet: ze horen namelijk bij de auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwalificeerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in
staat u dit te bieden.
Afhankelijk van de landelijke wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan de
achterzijde van de auto, enz. Belangrijke informatie:
-
H
et monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die niet onder
een artikelnummer in het assortiment
van PEUGEOT voorkomen, kan tot een
hoger verbruik leiden en storingen in
het elektronische systeem van uw auto
veroorzaken. Neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk voor meer informatie
over het aanbod aan accessoires met
een artikelnummer.
-
U
it veiligheidsoverwegingen is toegang
tot de diagnose-aansluiting, die is
gekoppeld aan de elektronische
systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats waar de beschikking is over
geschikt gereedschap (kans op storingen
in de elektronische systemen die kunnen
leiden tot pech of ernstige ongevallen).
De fabrikant kan niet aansprakelijk
worden gesteld als deze aanwijzing niet
wordt opgevolgd.
-
W
ijzigingen of aanpassingen die
niet door PEUGEOT zijn voorzien of
toegestaan, of die niet volgens de
technische voorschriften van de fabrikant
zijn uitgevoerd, leiden tot het ver vallen
van de wettelijke en contractuele
garanties. Monteren van als accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u
een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u bij
het PEUGEOT-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van de
voor montage geschikte zenders opvragen,
conform de Richtlijn Elektromagnetische
Compatibiliteit (2004/104/EG).
Claxon
F Druk op een van de spaken van het stuur wiel.
5
Veiligheid
Page 54 of 180

52
Alarmknipperlichten
F Wanneer u deze rode knop indrukt, knipperen
alle vier de richtingaanwijzers tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet. F
D
ruk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Het ESP-systeemsprogramma omvat de volgende
systemen:
-
a
ntiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (REF),
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor
een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van
uw auto en voor een betere controle in bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in
het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar verdeelt de
remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt er voor dat in noodgevallen de
optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt er voor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (TRC)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om het
doorspinnen van de wielen te beperken via de
remmen van de aangedreven wielen en de motor.
De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij
het accelereren.
-
n
oodremassistentie (BAS),
- an
tispinregeling (TRC),
- d
ynamische stabiliteitscontrole (DCS).
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten en
grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door
de bestuurder gewenste richting, automatisch in
via de remmen van een of meerdere wielen en het
motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer
in de juiste koers te brengen.
Werking
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal,
duidt dit op een storing in het ABS-
systeem, waardoor u
tijdens het
remmen de controle over uw auto zou
kunnen verliezen.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid
Page 55 of 180

53
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal,
duidt dit op een storing in het systeem
van de elektronische remdrukregelaar
(REF), waardoor u tijdens het remmen
de controle over uw auto zou kunnen
verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig in en laat het niet los.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC) en antispinregeling (TRC)
Activeren
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
De activering van deze systemen
wordt aangeduid door het knipperen
van dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een geluidssignaal voor het DCS-systeem.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit
in de modder, sneeuw, in mulle grond…) kan
het nuttig zijn het DSC- en TRC-systeem uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Het is echter raadzaam om deze systemen zodra
het mogelijk is weer in te schakelen.
Alleen TRC uitschakelen
F
D
ruk kort op deze toets. Als dit verklikkerlampje gaat branden,
grijpt het TRC-systeem niet meer in op
de werking van de motor. Uitschakelen van het TRC- en DSC-systeem
F
D
ruk
wanneer de auto stilstaat langer dan
3 seconden op deze toets.
Als deze verklikkerlampjes gaan
branden, grijpen het TRC- en het
DSC-systeem niet meer in op de
werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
De TRC- en DSC-systemen worden automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
F
D
ruk nogmaals op deze toets om
de systemen handmatig weer in te
schakelen.
Indien alleen het TRC-systeem is uitgeschakeld,
wordt dit weer ingeschakeld zodra de snelheid
van de auto toeneemt.
Als zowel het TRC- als het DSC-systeem zijn
uitgeschakeld, worden ze niet automatisch weer
ingeschakeld, ook niet als de snelheid van de
auto toeneemt.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal,
duidt dit op een storing in het systeem.
Zodra deze systemen detecteren dat de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen
ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
5
Veiligheid
Page 56 of 180

54
Rijd voorzichtig met lage snelheid en neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.Het TRC- en het DSC-systeem zorgen
voor meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer risico's of
tot het te snel rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant met
betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede van de
montage- en reparatieprocedures die door
het PEUGEOT-netwerk worden toegepast.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming
van de bestuurder en passagier bij frontale
en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige
aanrijding zorgen de pyrotechnische
gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzittenden
worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
Voor een nog betere bescherming beperken de
spankrachtbegrenzers de kracht waarmee de
gordels tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn elk voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel.
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Veiligheid
Page 57 of 180

55
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F G eleid de gordel tijdens het oprollen.
Verklikkerlampjes
veiligheidsgordel(s) losgemaakt/
niet vastgemaakt
1.Waarschuwingslampje veiligheidsgordel(s)
vóór niet vastgemaakt/losgemaakt op het
instrumentenpaneel.
2.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel linksachter
niet vastgemaakt (op het display van de
verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels
en de airbag vóór aan passagierszijde).
Als u een lading op de voorstoel aan
p assagierszijde plaatst, kan dit ertoe leiden
dat het verklikkerlampje gaat branden.
Verklikkerlampje(s) veiligheidsgordel(s)
vóór
Verklikkerlampje 1 brandt op het
i nstrumentenpaneel als de veiligheidsgordel niet
vastgemaakt of losgemaakt is.
Als de rijsnelheid hoger is dan 20
km/h, knippert
het verklikkerlampje ongeveer 30
seconden in
combinatie met een geluidssignaal.
Indien de veiligheidsgordel hierna nog steeds
niet is vastgemaakt, verandert de toon van het
geluidssignaal en blijft dit nog eens 90
seconden
actief.
Verklikkerlampje(s) veiligheidsgordel(s)
achter
Verklikkerlampje 2 en/of 3 brandt (op het display van
de verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en de
airbag vóór aan passagierszijde) wanneer een of meer
passagiers achterin hun veiligheidsgordel losmaken.
Als de rijsnelheid hoger is dan 20
km/h, knippert het
verklikkerlampje ongeveer 30
seconden in combinatie
met een geluidssignaal.
Indien de veiligheidsgordel hierna nog steeds niet is
vastgemaakt, verandert de toon van het geluidssignaal
en blijft dit nog eens 90
seconden actief.
Instructies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg er voor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Wissel de gespen van de veiligheidsgordels
onderling niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die er voor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
3.Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechtsachter
niet vastgemaakt (op het display van de
verklikkerlampjes voor de veiligheidsgordels en
de airbag vóór aan passagierszijde).
5
Veiligheid
Page 58 of 180

56
Instructies
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat
de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, om te
garanderen dat de werkzaamheden volgens
de voorschriften worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen
vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen
van een stoel of de achterbank of de gordel
zich op de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold. Instructies voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12
jaar of kleiner dan
1,50
m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes .
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding, vóór
en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het
waarschuwingslampje van de airbag
branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden bij ernstige
aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen
een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers.
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
-
b
ij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af en verbeteren ze de
bescherming van de inzittenden van de
auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het
gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten.
-
b
ij een minder ernstige aanrijding, een
aanrijding van achteren of in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
gaan de airbags mogelijk niet af. In deze
situaties beschermen de veiligheidsgordels de
inzittenden.
De airbags werken alleen als het contact
aan is.
De airbags werken slechts eenmaal. Als er
een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend ongeval), worden
de airbags niet meer opgeblazen.
Veiligheid
Page 59 of 180

57
Detectiezones voor een
aanrijding
A.Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en een knal, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading die
in het systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die hier gevoelig voor zijn,
irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag
wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder en
voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding
om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden geactiveerd, met uitzondering
van de airbag aan passagierszijde als deze is
uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding
binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór
(A), in de lengterichting van de auto in het
horizontale vlak en vanaf de voorzijde richting de
achterzijde van de auto.
De airbags vóór worden opgeblazen in het
gebied tussen thorax /hoofd van de bestuurder
en het stuur wiel en tussen thorax /hoofd van de
passagier en dashboard om hun voor waartse
bewegingen te dempen.
Storing
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden, dan
duidt dit op een storing bij de airbags.
Neem zo snel mogelijk contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Plaats in dit geval geen kinderzitje op de
voorpassagiersstoel en laat hier niemand op zitten.
Zijairbags
Dit systeem beschermt de bestuurder en de
voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel aan het
bovenlichaam, tussen de heup en de schouder, te
verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de
rugleuning, aan de portierzijde.
5
Veiligheid
Page 60 of 180

58
Activering
De zijairbag wordt aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding
binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij
(B ), loodrecht op de lengteas van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel.
Window-airbags
Dit systeem helpt de bestuurder en passagiers
te beschermen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De window-airbag is aangebracht in de stijlen en
in de hemelbekleding.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met de
zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen
bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone opzij B , waarbij
de krachten loodrecht op de lengterichting van
de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden, neem dan altijd contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over
de kop slaan kan het zijn dat de airbags niet
worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding worden de zij- en window-
airbags niet geactiveerd.
Praktische informatie
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe uw veiligheidsgordel om en zorg dat
deze correct is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten, enz.) en bevestig
niets in de buurt van de airbags of in het
gebied waar de airbags afgaan. Dit kan
de inzittende bij het afgaan van de airbag
verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp
van uw auto, vooral niet in de directe
omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Veiligheid