sensor PEUGEOT 2008 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Page 109 of 260
107
Rijden
6niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: de
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels) of te dun (bomen, palen,
draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden
gedetecteerd, worden mogelijk niet meer
gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het
detectiebereik van de sensoren bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven
absorberen: hierdoor worden voetgangers mogelijk
niet gedetecteerd.
OnderhoudReinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd het uiteinde van de hogedrukspuit tijdens het
wassen van de auto op minimaal 30
cm van de
radar, sensoren en camera's.
Matten Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de bediening
van de snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar
hinderen.
Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:
–
Controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.
–
Leg nooit meerdere matten boven op elkaar
.
SnelheidseenhedenAls u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph of km/h),
overeenkomt met de in het land geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande auto de door
het instrumentenpaneel gebruikte eenheid van
snelheid zodat deze overeenkomt met de ter
plaatse geldende eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Verkeersbordherkenning
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Dit systeem geeft de ter plaatse geldende
maximumsnelheid weer op het instrumentenpaneel met
behulp van:
–
Door de camera gedetecteerde verkeersborden met
een snelheidslimiet.
–
Informatie over snelheidslimieten uit de
kaartgegevens van het navigatiesysteem. –
Door de camera gedetecteerde borden die een erf
aangeven (afhankelijk van de uitvoering).
Bord gedetecteerd Voorgestelde snelheid (berekend)
Begin erfzone Voorbeeld:
Zonder PEUGEOT
Connect Nav
20
km/h of 10 mph
(afhankelijk van de voor het instrumentenpaneel gebruikte eenheid)Met PEUGEOT Connect Nav
Weergave van de
snelheid die geldt in
het land waar u zich bevindt.
–
Bepaalde verkeersborden met aanvullende
informatie die door de camera worden gedetecteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
Page 110 of 260
108
Rijden
Gedetecteerd verkeersbord
met aanvullende informatie Weergave van de
snelheid die bij
het verkeersbord met aanvullende informatie hoort
Snelheidslimiet bij regen
Voorbeelden:
Als de
ruitenwisserschakelaar in de stand "interval" of "automatisch
wissen" staat (zodat de regensensor is geactiveerd):
110
km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij
het trekken van een aanhanger
Als er een
goedgekeurde
trekhaak op de auto is gemonteerd:
90
km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor
een bepaalde afstand Voorbeeld:
70 km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor
auto's waarvan het
maximaal toelaatbare
voertuiggewicht lager dan 3,5 ton is
90 km/h (bijvoorbeeld)
Gedetecteerd verkeersbord
met aanvullende informatie Weergave van de
snelheid die bij
het verkeersbord met aanvullende informatie hoort
Snelheidslimiet bij sneeuw
Voorbeeld:
Als de
buitentemperatuur lager dan 3 °C is:
30
km/h (bijvoorbeeld) met een
"sneeuwvlok"-symbool
Snelheidslimiet op
bepaalde tijden van de dag
Voorbeeld:
30 km/h (bijvoorbeeld)
met een "klok"-symbool
De kaarten van navigatiesystemen moeten regelmatig worden vernieuwd om nauwkeurige
informatie over snelheidslimieten van het systeem
te ontvangen.
De eenheid voor de snelheidslimieten (km/h of mph) hangt af van het land waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen dat u de
snelheidslimiet overschrijdt.
Het systeem kan in een ander land alleen goed
werken als de eenheid van de snelheid die voor het
instrumentenpaneel wordt gebruikt overeenkomt
met die van het land waar u rijdt.
De verkeersbordherkenning is een rijhulpsysteem; het kan zijn dat het systeem
niet altijd de juiste snelheidslimiet weergeeft.
De snelheidslimietborden langs of boven de weg
hebben altijd prioriteit boven de door het systeem
weergegeven snelheidslimieten.
Het systeem is bedoeld voor het detecteren van
borden die aan de regels van het Verdrag van
Wenen voor verkeersborden voldoen.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De op het instrumentenpaneel weergegeven
snelheidslimiet wordt bijgewerkt wanneer u een
snelheidslimietbord voor auto's (lichte voertuigen)
passeert.
Inschakelen/uitschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Rijverlichting/ Auto
van het
touchscreen.
Informatie op het
instrumentenpaneel
1. Weergave van de gedetecteerde snelheidslimiet
of
2. Einde van de snelheidslimiet (afhankelijk van de
uitvoering)
Het systeem is actief, maar detecteert geen
snelheidslimiet.
Zodra de snelheidslimiet wordt gedetecteerd, geeft het
systeem de waarde weer.
Page 127 of 260
125
Rijden
6niet is aangesloten op de trekhaakaansluiting of de
trekhaak niet is goedgekeurd.
–
W
anneer de weg in slechte staat of erg oneffen is,
of wanneer er weinig grip is (risico op aquaplaning,
sneeuw, gladheid).
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Bij rijden op een circuit.
–
Op een testbank.
Uitschakelen / inschakelen
► Met deze toets kunt u het systeem op elk moment
uit- of inschakelen.
Het controlelampje brandt als de functie is
ingeschakeld.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Dodehoekbewaking
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Afhankelijk van het land van verkoop betekent de aanwezigheid van het
symbool
Dodehoekbewaking in de spiegel niet altijd
dat deze functie in de auto aanwezig is.
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten van
de bumpers en waarschuwt de bestuurder voor
de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid van andere
voertuigen (auto's, vrachtwagens, motoren) in de dode
hoeken van de auto (gebieden die de bestuurder niet
kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar dat voertuig zich
bevindt, gaat er een waarschuwingslampje branden:
–
direct, wanneer u wordt ingehaald;
–
na ongeveer een seconde, wanneer u langzaam een
ander voertuig inhaalt.
Inschakelen/uitschakelen
De functie wordt ingesteld in het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Wanneer het voertuig wordt gestart, gaat er in elke
spiegel een waarschuwingslampje branden om aan te
geven dat het systeem is geactiveerd.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met een door
PEUGEOT gehomologeerde trekhaak.
Werkingsvoorwaarden
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken.
–
De snelheid van de auto moet tussen 12
en
140
km/h (uitvoeringen zonder Park Assist) of tussen
30
en 140 km/h (uitvoeringen met Park Assist) liggen.
Page 128 of 260
126
Rijden
– Wanneer u een voertuig inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 10 km/h is.
–
W
anneer u door een ander voertuig wordt ingehaald
en het verschil in snelheid minder dan 25
km/h is.
–
Het verkeer stroomt vloeiend door
.
–
De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en
het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.
–
U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.
–
Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enzovoort.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen wordt er geen waarschuwing
gegeven:
–
W
anneer stilstaande objecten (zoals geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen) aanwezig zijn.
–
Bij tegemoetkomende voertuigen.
–
Op kronkelige wegen of bij scherpe bochten.
–
Bij het inhalen of ingehaald worden door een erg
lang voertuig (zoals een vrachtwagen, bus) dat wordt
gedetecteerd in een dode hoek aan de achterzijde en
dat tegelijkertijd aanwezig is in het gezichtsveld van de
bestuurder.
–
Bij een snelle inhaalmanoeuvre.
–
Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter
worden gedetecteerd, worden aangezien voor een
vrachtwagen of een stilstaand object.
–
W
anneer de functie Park Assist wordt ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden en wordt er
een melding weergegeven.
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals regen, hagel) werkt het systeem mogelijk
tijdelijk niet goed.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het van een
droog wegdek op een nat wegdek terechtkomen
kan tot een vals alarm leiden (zo kan een wolk
waterdruppels in de dode hoek worden aangezien
voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op dat
de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs bedekt
zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper, omdat
de dodehoekbewaking dan mogelijk niet goed
werkt.
Active Safety Brake met Collision Risk
Alert en Intelligente
noodremassistentie
Raadpleeg de algemene adviezen over het
gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Dit systeem:
– Waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico
bestaat op een aanrijding met de voorligger, een
voetganger of, afhankelijk van de uitvoering, een fietser.
– Vermindert de snelheid van de auto om een
aanrijding te voorkomen of de ernst van de aanrijding
te beperken.
De snelheid wordt verlaagd met maximaal 25 km/h bij uitvoeringen met alleen camera of
met maximaal 50 km/h bij uitvoeringen met camera
en radar.
Het systeem houdt tevens rekening met motorfietsen en dieren, maar dieren kleiner
dan 0,5 m en voorwerpen op de weg worden niet
altijd gedetecteerd.
Dit systeem heeft drie functies:
Page 132 of 260
130
Rijden
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk
geval elke 2 uur.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden ingesteld via het menu Rijverlichting / Auto
van het
touchscreen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Driver Attention Warning
Het systeem geeft een waarschuwing zodra het detecteert dat de bestuurder langer dan twee
uur heeft gereden met een snelheid van meer dan
70
km/h zonder dat hij / zij een pauze heeft genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de
bestuurder adviseert een pauze te nemen en een
geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt de
waarschuwing elk uur herhaald tot de auto wordt
stilgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
–
De auto staat langer dan 15 minuten stil met
draaiende motor.
–
Het contact is enkele minuten afgezet geweest.
–
De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 70 km/h, gaat
het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt weer geteld als de snelheid hoger
dan 70
km/h is.
Driver Attention Warning via
camera
Het systeem beoordeelt de mate van waakzaamheid, vermoeidheid en afleiding van
de bestuurder door afwijkingen in de koers van de auto
ten opzichte van de rijstrookmarkeringen te detecteren.
Het systeem maakt hiervoor gebruik van een camera
aan de bovenzijde van de voorruit.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)wegen
(snelheden hoger dan 70
km/h).
In eerste instantie wordt de bestuurder gewaarschuwd
door de melding "Wees alert!" in combinatie met een
geluidssignaal.
Als het systeem drie waarschuwingen heeft gegeven,
geeft het systeem een nieuwe waarschuwing met de
melding "Doorrijden gevaarlijk: Las een rustpauze
in!", en wordt het geluidssignaal harder.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het systeem
waarschuwingen geven zonder dat er sprake is van
vermoeidheid bij de bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
wegmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.);
–
geringe afstand tot de voorligger (geen detectie
van wegmarkeringen);
–
smalle of bochtige weg.
Parkeerhulp
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en parkeerhulpsystemen
voor meer informatie.
Het systeem detecteert de nabijheid van obstakels
(bijvoorbeeld voetganger, voertuig, boom, hek) met de
hulp van de sensoren in de bumper en geeft deze aan.
Parkeerhulp achter
► Schakel de achteruitversnelling in om het systeem
te activeren (bevestigd door een geluidssignaal).
Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer uit de
achteruitversnelling wordt geschakeld.
Geluidssignalen
Het systeem geeft de aanwezigheid van obstakels
binnen het detectiegebied van de sensor aan.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt
toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
U hoort via de luidspreker (rechts of links) aan welke
zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Het geluidssignaal instellenAfhankelijk van de uitvoering: als u bij PEUGEOT Connect Radio of
Page 133 of 260
131
Rijden
6Het systeem detecteert de nabijheid van obstakels
(bijvoorbeeld voetganger, voertuig, boom, hek) met de
hulp van de sensoren in de bumper en geeft deze aan.
Parkeerhulp achter
► Schakel de achteruitversnelling in om het systeem
te activeren (bevestigd door een geluidssignaal).
Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer uit de
achteruitversnelling wordt geschakeld.
Geluidssignalen
Het systeem geeft de aanwezigheid van obstakels
binnen het detectiegebied van de sensor aan.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt
toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
U hoort via de luidspreker (rechts of links) aan welke
zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Het geluidssignaal instellenAfhankelijk van de uitvoering: als u bij PEUGEOT Connect Radio of
PEUGEOT Connect Nav op deze toets drukt, wordt
het venster geopend waarop u het volume van het
geluidssignaal kunt instellen.
Grafische weergave
Dit is een aanvulling op het geluidssignaal. Dit systeem
geeft met balken op het scherm de afstand tussen het
obstakel en de auto aan (wit: veraf, oranje: in de buurt
en rood: heel dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij
een rijsnelheid van maximaal 10
km/h vóór de auto een
obstakel wordt gedetecteerd.
De werking van de parkeerhulp vóór wordt onderbroken
als de auto langer dan drie seconden stilstaat terwijl
een versnelling vooruit is ingeschakeld, als er geen
obstakel meer wordt gedetecteerd of als de auto harder
dan 10 km/h rijdt.
Het geluid uit de luidspreker (voor of achter) geeft de positie van het obstakel ten opzichte
van de auto aan (voor of achter).
Parkeerhulp zijkant
Met vier extra sensoren aan de zijkant van de bumpers
registreert het systeem de positie van obstakels tijdens
het manoeuvreren en geeft ze weer als de obstakels
zich aan de zijkant van de auto bevinden.
Alleen vaste obstakels worden juist weergegeven. Bewegende obstakels die aan
het begin van de manoeuvre worden gedetecteerd,
kunnen ten onrechte worden weergegeven, terwijl
bewegende obstakels langs de auto niet worden
weergegeven als ze in een eerder stadium niet zijn
geregistreerd.
Voorwerpen die tijdens de manoeuvre worden geregistreerd, worden uit het geheugen gewist
als het contact wordt afgezet.
Page 134 of 260
132
Rijden
Uitschakelen / inschakelen
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Rijverlichting/ Auto
van het
touchscreen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
uitzetten van het contact.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt automatisch uitgeschakeld wanneer er een
aanhanger of fietsendrager wordt aangekoppeld
aan een trekhaak die volgens de voorschriften van
de fabrikant is gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een aanhanger
weergeven aan de achterzijde van het beeld van
de auto.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld wanneer de functie
Park Assist bezig is om de beschikbare ruimte van een
parkeerplaats te meten.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over de
functie Park Assist.
Wanneer de auto wordt gestart, zijn de
grafische weergave en de geluidssignalen van
de parkeerhulpsystemen pas beschikbaar nadat het
touchscreen is opgestart.
Werkingslimieten
Bij zware belading van de bagageruimte kan de hoek
van de auto de afstandsmetingen verstoren.
Storing
Als er een storing optreedt wanneer u de achteruitversnelling inschakelt, gaat
een van deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal (kort piepsignaal).
Laat het systeem controleren door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Visiopark 1
Lees voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
bij draaiende motor, geeft dit systeem beelden van de
directe omgeving van de auto op het touchscreen weer met behulp van een camera aan de achterzijde van
de auto.
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met in het ene
deel de omgeving zoals die door de camera('s) wordt
geregistreerd en in het andere deel het beeld van
bovenaf van de directe omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het
beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden weergegeven:
– Standaardweergave.
–
180° weergave.
–
Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand
AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert met de camera achterop de
omgeving van de auto tijdens het manoeuvreren bij
lage snelheid.
Van boven de auto wordt er, in realtime en terwijl de
manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de directe
omgeving gereconstrueerd (weergegeven tussen de
haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld
verdwijnt automatisch als de auto langere tijd stilstaat.
Page 135 of 260
133
Rijden
6Werkingsprincipe
Dit systeem registreert met de camera achterop de
omgeving van de auto tijdens het manoeuvreren bij
lage snelheid.
Van boven de auto wordt er, in realtime en terwijl de
manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de directe
omgeving gereconstrueerd (weergegeven tussen de
haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld
verdwijnt automatisch als de auto langere tijd stilstaat.
Beeld achterzijde
U activeert de camera op de achterklep door de
achteruitversnelling in te schakelen en niet harder dan
10 km/h te rijden.
De functie wordt uitgeschakeld:
–
Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer
20
km/h,
–
Automatisch, als de achterklep wordt geopend.
–
Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld.
–
Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het
touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de rode
lijn bevindt (minder dan 30
cm van de auto) wordt
dankzij de sensoren in de achterbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de omgeving
achter de auto (standaard) naar de weergave van het
beeld van bovenaf (ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave
Page 136 of 260
134
Rijden
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op het
scherm.
De blauwe lijnen (1) geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30
cm vanaf de
achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4 een
afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de achterzijde van de auto en van zijn
nabije omgeving te creëren zodat de obstakels rondom
de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten van
de auto via de buitenspiegels in de gaten houden.
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of fietsers zien aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A , midden B en
rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het menu voor het veranderen van de
weergave.
Park Assist
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp: het detecteert
een parkeerplek en stuurt vervolgens in de betreffende
richting om op deze plek te parkeren, terwijl de
bestuurder de rijrichting bepaalt, schakelt, accelereert
en remt.
Het systeem zorgt dat Visiopark 1 automatisch
wordt weergegeven en dat de parkeerhulp wordt
ingeschakeld zodat de bestuurder de manoeuvre in de
gaten kan houden.
Het systeem meet beschikbare parkeerplekken en
berekent de afstand tot obstakels met behulp van
ultrasone sensoren in de voor- en achterbumpers van
de auto.
Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende
manoeuvres:
A. Fileparkeren - inparkeren
B. Fileparkeren - uitparkeren
C. Parkeervakken - inparkeren
Werking
► Verminder de snelheid van de auto tot 30 km/h of
lager als u een parkeerplek nadert.
Inschakelen van de functie
De functie kan in het menu Auto/Rijverlichting
van het touchscreen worden ingeschakeld.
Selecteer "Park Assist".
Wanneer de functie wordt ingeschakeld, wordt het Dodehoekbewaking-systeem
uitgeschakeld.
Tot de start van de parkeermanoeuvre of de manoeuvre om de parkeerplek te verlaten kunt
u op elk gewenst moment op de pijl in de
linkerbovenhoek van de weergegeven pagina
drukken om de functie uit te schakelen.
Page 139 of 260
137
Rijden
6Het manoeuvreersymbool wordt in het rood
weergegeven, in combinatie met de melding
"Manoeuvre voltooid" op het touchscreen.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld, gaat
dit lampje uit en klinkt er een geluidssignaal.
Bij het inparkeren is het mogelijk dat de bestuurder de
manoeuvre moet voltooien.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats
voorstellen (parkeerverbod, wegwerkzaamheden met
beschadigd wegdek, parkeerplaats naast een greppel
enz.).
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege een
vast obstakel aan de tegenoverliggende zijde van de
manoeuvre waardoor de auto de voor het inparkeren
benodigde baan niet kan volgen.
–
Het systeem kan aangeven dat er een plaats is
gevonden, maar activeert de manoeuvre niet, omdat de
breedte van de rijstrook onvoldoende is.
–
Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van
parkeermanoeuvres in scherpe bochten.
–
Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die
veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd worden
door obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels
enz.) of te dun (bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
–
Als de auto zwaar is beladen, kunnen de
afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de volgende omgevingsomstandigheden:
–
Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel),
kade of een rand van een afgrond.
–
Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de volgende situaties zich voordoet:
–
Als de bandenspanning van een band te laag is.
–
Als een van de bumpers is beschadigd.
–
Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
–
W
anneer voorwerpen worden vervoerd die
langer zijn dan de auto (ladder op de allesdragers,
fietsendrager op de achterklep enz.).
–
Indien een niet-goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is.
–
Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.
–
Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.
–
Als wielen met een andere diameter dan de
oorspronkelijke zijn aangebracht.
–
Na aanpassing van een of beide bumpers
(aanvullende bescherming).
–
Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het
PEUGEOT-dealernetwerk,
–
Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto zijn
goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is geactiveerd, knippert het lampje kort en klinkt er een geluidssignaal om
een systeemstoring aan te geven.
Als de storing zich voordoet terwijl het systeem wordt
gebruikt, gaat het waarschuwingslampje uit.
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet
tijdens het gebruik van het systeem (een van deze
waarschuwingslampjes gaat branden), dan wordt de
functie uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging wordt dit waarschuwingslampje weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Neem
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.