Peugeot 206 P 2010 Handleiding (in Dutch)

Page 71 of 107

!
76
NIVEAUS CONTROLEREN Remvloeistofniveau Afgewerkte producten
Motorolieniveau
 Regelmatig controleren
en tussen twee verversin-
gen eventueel olie bijvul-
len. (Maximum olieverbruik:
0,5 liter per 1000 km.)
De controle dient bij koude motor en ho-
rizontaal geplaatste auto te geschieden,
met behulp van de oliepeilstok. Het niveau van deze vloeistof
moet altijd op maximum staan.
De remvloeistof dient volgens
de door de constructeur voor-
geschreven intervallen te worden ver-
verst.
Gebruik remvloeistof die door de con-
structeur wordt aanbevolen en aan de
DOT4-normen voldoet.

Opmerking: remvloeistof is een erg bij-
tend en schadelijk middel. Vermijd elk
contact met de huid.
Koelvloeistofniveau
Oliepeilstok
2 merktekens op de peil-
stok:

A = maxi.
Het oliepeil mag nooit boven
dit merkteken uitkomen.

B = mini.
Vloeistofniveau
stuurbekrachtiging
Open het reservoir bij koude motor
(omgevingstemperatuur), het vloeistof-
niveau dient boven het MINI en dicht bij
het MAXI merkteken te staan.
Olie verversen
Volgens de aanwijzingen in het onder-
houdsboekje.
Keuze van de viscositeitgraad
De olie dient in ieder geval aan de voor-
geschreven kwaliteitsnormen te vol-
doen. Vloeistofniveau ruitensproeiers Vermijd langdurig huidcontact
met afgewerkte olie. Deponeer
afgewerkte olie in de daarvoor
bestemde containers bij het
PEUGEOT-netwerk.
Gooi geen afgewerkte olie, rem-
vloeistof of koelvloeistof in het ri-
ool, in het water of op de grond.
Het niveau van deze vloeistof
moet altijd op maximum staan
(cirkelvormig streepje).
Gebruik uitsluitend door de con-
structeur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof geregeld
door de motorventilateur. Wacht voor
werkzaamheden aan het koelsysteem
ten minste 1 uur nadat de motor ge-
draaid heeft, omdat de motorventilateur
nog kan (gaan) werken als de sleutel
uit het contactslot is verwijderd en het
koelsysteem onder druk staat.
Draai de dop eerst 2 omwentelingen los
om de druk te laten dalen en te voor-
komen dat de hete koelvloeistof uit het
koelsysteem spuit. Trek, als de druk
eenmaal gedaald is, de dop los en vul
het systeem bij.

Opmerking: de koelvloeistof behoeft
niet te worden ververst. Bij uitvoerin-
gen voorzien van een roetfi lter kan de
motorventilateur bij afgezet contact nog
(gaan) werken, zelfs bij koude motor. Voor een optimale reiniging
en om het bevriezen van de
sproeiers te voorkomen is het
(bij)vullen van het reservoir met
water niet toegestaan.
Voor het behoud van de bedrijfszeker-
heid van de motoren en de emissie-
regelsystemen mogen in geen geval
additieven aan de motorolie worden
toegevoegd.

Page 72 of 107

!
77
CONTROLES
Raadpleeg voor het controleren of la-
ten controleren van deze onderdelen
door het PEUGEOT-netwerk, de blad-
zijden in het onderhoudsboekje die be-
trekking hebben op de motoruitvoering
van uw auto.
Accu
Luchtfilter en interieurfilter Remblokken
Handrem
Staat van remschijven/
remtrommels Oliefilter
Handgeschakelde
versnellingsbak
Gebruik uitsluitend de door
PEUGEOT aanbevolen producten
of gelijkwaardige kwaliteitsproduc-
ten.
Laat uw accu voor de winter
door het PEUGEOT-netwerk
controleren.
Laat de fi lterelementen perio-
diek vervangen.
Als de om-
geving daartoe aanleiding
geeft, moeten de fi lters twee
keer zo vaak worden ver-
vangen. De slijtage van de remblokken
is sterk afhankelijk van de rij-
stijl, vooral bij stadsverkeer en
veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door, te laten con-
troleren.
Als de handrem een te grote
slag heeft of als het systeem
minder goed werkt, moet de
handrem zelfs tussen twee
onderhoudscontroles worden
afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk voor informatie over
het controleren van de slijtage
van de remschijven en/of rem-
trommels. Vervang het oliefi lterelement
periodiek, volgens het onder-
houdsschema.
Niet verversen. Laat het ni-
veau controleren volgens het
onderhoudsschema van de
constructeur.

Page 73 of 107

!
78
TIJDELIJKE
BANDENREPARATIE
Voor auto’s die niet zijn voorzien van
een reservewiel, heeft u de beschikking
over twee spuitbussen voor tijdelijke
bandenreparatie, opgeborgen in het
geïsoleerde opbergvak in de bagage-
ruimte.
(Zie ook de instructies op de spuitbussen).
- Verwijder, indien mogelijk, de oor-zaak van de lekke band.
- Draai het wiel tot het ventiel haaks op de grond staat.
- Schud de spuitbus goed voor ge- bruik (verwarm de spuitbus enkele
minuten met uw handen als het erg
koud is).
- Bevestig de fl exibele aansluiting van de spuitbus recht op het ventiel.
- Trek het ventiel tegen de rand van het ventielgat.
- Houd de spuitbussen verticaal en spuit ze één voor één leeg totdat
de band vol is (geen stroming meer
zichtbaar in de aansluiting)
- Maak de aansluiting los en maak onmiddellijk een rit van ten minste
5 km, met gematigde snelheid .
- Controleer daarna indien mogelijk de bandenspanning.
- Rijd dan direct rustig naar de
dichtstbijzijnde garage. De spuitbussen dienen slechts
voor tijdelijke reparatie (maximum
snelheid 80 km/h).
Laat na gebruik van de spuitbus-
sen de auto door een professional
controleren. Deze zal bepalen of
de band gerepareerd kan worden
of moet worden vervangen.
De spuitbussen staan onder druk,
stel ze daarom niet bloot aan tem-
peraturen boven 50°C.
Bewaar de spuitbussen in het ge-
isoleerde opbergvak.

Page 74 of 107

79
WIEL VERWISSELEN
Werkwijze voor het vervangen van een
defecte band door het reservewiel met
behulp van het met de auto meegele-
verde gereedschap.
Parkeren van de auto
- Zet de auto, voor zover mogelijk, op een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond.
- Trek de handrem aan, schakel de eerste versnelling of de achteruit in. Toegang tot het reservewiel en
de krik
Het reservewiel bevindt zich in een me-
talen houder onder de bagageruimte.
- Neem de wielsleutel
1

uit het rechter
zijpaneel van de bagageruimte .
- Draai de bout van de reservewiel- houder aan de binnenzijde onder
de vloerbedekking met de wiel-
sleutel 1 los.
- Til de reservewielhouder iets op, duw de haak naar achteren en laat
de reservewielhouder zakken.
- Neem de opbergtas met de krik 2 uit
het reservewiel. Wiel demonteren
- Blokkeer het wiel aan de achterzijde
kruislings tegenover het te verwis-
selen wiel.
- Verwijder de wieldop door de wiel- sleutel in de opening voor het ven-
tiel te steken en de wieldop los te
trekken.
- Draai de wielbouten iets los.
- Plaats de krik in één van de 4 daar- voor bestemde kriksteunen E bij het
te verwisselen wiel onder de auto.
Controleer of het uiteinde van de krik
over het gehele oppervlak steunt op
de grond.
- Krik de auto op, draai de wielbouten geheel los en verwijder het wiel.

Page 75 of 107

!
80
Wiel monteren
- Breng het wiel aan en draai de wiel-bouten met de wielsleutel enigszins
vast.
- Laat de krik zakken en verwijder deze dan.
- Draai de wielbouten met de wiel- sleutel vast.
- Plaats de wieldop, begin bij de ope- ning voor het ventiel en druk de
wieldop rondom met de hand vast. Wiel terugplaatsen
- Plaats de opbergtas van de krik
weer in het wiel.
- Plaats het wiel in de reservewiel- houder.
- Til het wiel met de houder omhoog en plaats de haak.
- Vergeet niet de bout van de reserve- wielhouder geheel aan te draaien.
- Berg de wielsleutel op. Verwissel een wiel uit veiligheids-
overwegingen alleen:
- op een horizontale, stabiele
en stroeve ondergrond,
- met aangetrokken handrem en afgezet contact,
- de 1e versnelling of de achter- uit is ingeschakeld,
- blokkeer de auto,
- controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en
zich op een veilige plaats be-
vinden,
- ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt
(gebruik bokken).
De krik en het gereedschap zijn
specifi ek voor uw auto. Gebruik
ze niet voor andere doeleinden.
Na het verwisselen van het wiel
- Laat zo snel mogelijk het aan- haalmoment van de wielbou-
ten en de bandenspanning
van het reservewiel controle-
ren door het PEUGEOT-net-
werk.
- Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwis-
sel hem met het reservewiel.

Page 76 of 107

81
BIJZONDERHEDEN LICHTMETALEN VELGEN
Sierdoppen
De bouten van de lichtmetalen velgen
zijn afgedekt met verchroomde doppen.
Verwijder deze met het gele gereedschap

4 alvorens de bouten los te draaien.
Het gele gereedschap 4 bevindt zich:
- in het dashboardkastje of,
- in de opbergtas van de krik. Plaatsen van het reservewiel
Indien uw auto is voorzien van een re-
servewiel met stalen velg, is het
nor-
maal dat bij het monteren de ringen van
de bouten de velg niet raken. Als de bou-
ten volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten voor
de bevestiging van het reservewiel.
Montage van winterbanden
Indien u uw auto voorziet van winter-
banden met stalen velgen, is het nood-
zakelijk speciale bouten te gebruiken
die verkrijgbaar zijn bij het PEUGEOT-
netwerk.

Page 77 of 107

i
82
LAMPEN VERVANGEN
Lampen vóór

1. Richtingaanwijzers
(PY21W amberkleurig).

2. Parkeerlicht (W5W).

3. Dimlicht (H7-55W).

4. Grootlicht (H1-55W).

5. Mistlampen (PSX-24W).
Procedure voor het vervangen van een
defecte lamp. Deze werkzaamheden
moeten met
afgezet contact worden
uitgevoerd.
Om toegang te krijgen tot de lampen
aan de rechter zijde:
- Verwijder de vulpijp van het ruiten-sproeierreservoir.
- Maak de draadbundel motor 1 los.
- Verwijder de moer van de steun van de elektronische eenheid motor

2 met behulp van een sleutel 10.
- Verwijder de elekronische eenheid motor en de steun. Na het vervangen van de defecte lamp:
- Plaats de twee nokken van de steun
van de elektronische eenheid in de
openingen A .
- Plaats de elektronische eenheid motor.
- Draai de moer van de steun van de
elektronische eenheid motor vast
(sleutel 10).
- Zet de draadbundel motor vast.
Deze lampen zijn verkrijgbaar bij
het PEUGEOT-netwerk.
Onder bepaalde weersomstandig-
heden (lage temperatuur, vocht), is
het normaal dat het glas aan de
binnenzijde van de koplampen
en de verlichting beslagen is .
Raadpleeg echter het PEUGEOT-
netwerk als er water in de koplam-
pen aanwezig is.

Page 78 of 107

i
83

 Draai de lamphouder een kwart om-
wenteling en verwijder hem.

 Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Monteer de lamp in de omgekeerde
volgorde.
De amberkleurige lampen (rich-
tingaanwijzers) moeten worden
vervangen door lampen met de-
zelfde kleur en eigenschappen.
Richtingaanwijzers

 Neem de hoofdstekker van de kop-
lamp los door aan de rode hendel te
trekken.

 Verwijder de kunststof beschermkap
door deze een kwart omwenteling te
draaien.

 Trek de lamp eruit en vervang de
lamp. Dimlicht

 Neem de hoofdstekker van de kop-
lamp los door aan de rode hendel te
trekken.

 Verwijder de kunststof beschermkap
door deze een kwart omwenteling te
draaien.

 Duw de stekker naar beneden om
de lamp los te maken.

 Trek de lamp eruit en vervang de lamp.
Monteer de lamp in de omgekeerde
volgorde.
Parkeerlicht

Page 79 of 107

!
84
Mistlamp vóór

 Plaats de hand onder de bumper.

 Draai de stekker een kwart omwen-
teling en verwijder het geheel.

 Verwijder de lamp en vervang deze.
Grootlicht

 Neem de hoofdstekker van de kop-
lamp los door aan de rode hendel te
trekken.

 Verwijder de kunststof beschermkap
door deze een kwart omwenteling te
draaien.

 Duw de borgveren open en verwij-
der de lamp.
Monteer de lamp in de omgekeerde
volgorde. Zijknipperlicht

 Druk het zijknipperlicht naar voren
en trek het geheel los.

 Vervang het zijknipperlicht.
De zijknipperlichten zijn verkrijgbaar bij
het PEUGEOT -netwerk.

Wassen met hogedrukspuit
Richt bij het verwijderen van hard-
nekkig vuil met een hogedrukspuit
niet direct op de koplampen, de
verlichting en omringende delen,
anders kunnen de lak en de af-
dichting beschadigd raken.

Page 80 of 107

85
3e remlicht 5 lampen W5W
Maak de zijbekleding in de bagageruim-
te los.
Verwijder de vleugelmoer.
Verwijder de lichtunit door deze naar
buiten te bewegen.
Druk op de nok A en neem de stekker los.
Verwijder het schuimrubber.
Duw de borglippen B naar buiten en
verwijder de lamphouder.
Draai de defecte lamp een kwart om-
wenteling en vervang de deze.
Voer het monteren uit in de omgekeerde
volgorde en controleer of de lamphou-
der, de achterlichtunit en de schuimrub-
ber afdekking weer goed op hun plaats
zitten. Draai de 2 moeren
A met behulp van
een 10 mm sleutel los.
Verwijder de lichtunit.
Druk de 2 borglippen B in om de lamp-
houder los te nemen.
Vervang de defecte lamp(en).

1. Richtingaanwijzer
(P21W amberkleurig).

2. Achteruitrijlicht (P21W).

3. Rem-/achterlicht (P21/5W).

4. Mistachterlicht (P21W).
Achterlichten

Page:   < prev 1-10 ... 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 110 next >