Peugeot 206 P 2010 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2010, Model line: 206 P, Model: Peugeot 206 P 2010Pages: 107, PDF Size: 3.94 MB
Page 41 of 107
48
PORTIEREN
Openen van de portieren van buitenaf
Openen van de portieren van
binnenuit
Waarschuwingssignaal "portier geopend"
Draaiende motor: er klinkt een ge-
luidssignaal als een portier niet goed is
gesloten.
Rijdende auto: de plafonnier knippert
in combinatie met een geluidssignaal
als de knop van de plafonnier in de
stand "verlichting aan bij het openen
van een portier" staat. Vergrendelen/Ontgrendelen van
binnenuit
Automatische centrale
vergrendeling van de portieren
Druk op de knop A om de portieren te
vergrendelen/ontgrendelen. Activeren
Druk lang op knop
A .
Bij het inschakelen klinkt een geluids-
signaal.
Uitschakelen
Druk lang op knop A .
Opmerking
: als één van de portieren
is geopend, werken de vergrendeling
van binnenuit en de automatische cen-
trale vergrendeling niet.
Als de achterklep is geopend, is de au-
tomatische centrale vergrendeling van
de portieren wel actief.
De portieren kunnen tijdens het rijden
automatisch worden vergrendeld (snel-
heid hoger dan 10 km/h).
Druk kort op knop
A om de portieren bij
een snelheid hoger dan 10 km/h tijdelijk
te ontgrendelen.
U kunt deze functie activeren of
uit-schakelen.
Page 42 of 107
4949
KINDERBEVEILIGING
Beide achterportieren zijn voorzien van
een kinderbeveiliging om het openen
van binnenuit te verhinderen.
Draai de knop 1 een achtste omwente-
ling (45 graden) met de contactsleutel,
richting het interieur van de auto.
Controleer of de beveiliging correct is
ingeschakeld. De knop 1 mag niet meer
in verticale stand staan.
VERGRENDELEN OF ONTGRENDELEN
VAN DE ACHTERKLEP
Het vergrendelen en ontgrendelen
van de achterklep gebeurt gelijktijdig
met het ver- of ontgrendelen van de
portieren.
Druk op het slot om de achterklep te
openen.
De verlichting gaat branden als
de
achterklep
wordt geopend. Noodbediening
Hiermee kan bij een eventuele storing
in de centrale vergrendeling de
achter-klep mechanisch ontgrendeld
worden.
Ontgrendelen
Klap de achterbank naar voren om
vanuit het interieur bij het slot van
de achterklep te komen.
Trek aan de bekleding van de ach-
terklep om het slot vrij te maken.
Beweeg de ontgrendelknop 1 om-
hoog.
Page 43 of 107
50
BRANDSTOFTANK
Als de brandstofmeter een laag niveau
aangeeft, is het raadzaam bij de eerst-
volgende gelegenheid te tanken.
Inhoud van de brandstoftank: onge-
veer 50 liter. Tanken Op een label aan de binnenzijde van de
brandstoftank staat de voorgeschreven
soort brandstof voor uw auto aangegeven.
Er moet minimaal 5 liter brandstof wor-
den getankt om er voor te zorgen dat
de brandstofmeter het niveau weer
aangeeft.
Zolang de brandstofvuldop niet is vast-
gedraaid, kan de sleutel niet uit de dop
worden verwijderd.
Bij het openen van de dop kan een
geluid klinken door de aanzuiging van
lucht. Dit verschijnsel is normaal en
wordt veroorzaakt door het vacuüm
dat ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Veilig tanken:
zet altijd de motor af,
steek de sleutel in de dop en draai
de sleutel linksom,
verwijder de dop,
tank de auto af, maar laat het vul-
pistool nooit meer dan 3 keer
afslaan ; indien dit wel gebeurt, kun-
nen er storingen optreden.
Na het tanken:
breng de dop aan,
draai de sleutel naar rechts en ver-
wijder deze vervolgens uit de dop.
Page 44 of 107
5151
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
van het type E10 (deze bevatten 10%
ethanol) die voldoen aan de Europese
richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn uitslui-
tend geschikt voor auto's die speciaal
bestemd zijn voor dit type brandstof
(BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese
richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstof-
fen met een ethanolgehalte tot 100%
(type E100), worden alleen verkocht in
Brazilië. Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen pro-
bleemloos rijden op biobrandstoffen die
aan de huidige en toekomstige Europe-
se richtlijnen voldoen (diesel die voldoet
aan de richtlijn EN 590 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN 14214) en die aan de pomp getankt
kan worden (met een gehalte aan me-
thyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere on-
derhoudsvoorschriften strikt worden
nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...)
is nadrukkelijk verboden (kans op scha-
de aan de motor en het brandstofcircuit).
Page 45 of 107
i
52
LICHTSCHAKELAAR
Met de lichtschakelaar kunt u de ver-
lichting van de auto selecteren en in-
schakelen. Handbediening
Lichten uit
Parkeerlichten
Dim-/grootlicht
Verlichting
De lichtschakelaar heeft verschillende
standen om de zichtbaarheid van de
auto en het zicht van de bestuurder te
verbeteren, afhankelijk van de weers-
omstandigheden:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht
zonder medeweggebruikers te ver-
blinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder verkeer,
- een mistachterlicht: voor een opti- male zichtbaarheid van achteren,
- mistlampen vóór: voor extra zicht bij slecht weer.
Instellingen
Het verlichtingssysteem van uw auto
heeft verschillende extra automatische
functies, afhankelijk van de opties, die
afzonderlijk kunnen worden ingesteld:
- follow me home verlichting,
- automatische verlichting. Draai ring
A om de verlichting in te
schakelen.
Automatisch inschakelen
van de verlichting Geluidssignaal vergeten verlichting
Als het contact is afgezet, het automa-
tisch inschakelen van de verlichting is
uitgeschakeld en het bestuurdersportier
wordt geopend, klinkt een geluidssig-
naal om aan te geven dat de verlichting
nog brandt.
Mistlampen vóór/mistachterlicht
De mistlampen en het mistachterlicht
worden ingeschakeld door de ring naar
voren te draaien en uitgeschakeld door
de ring naar achteren te draaien. Het
branden van de mistlampen wordt aan-
gegeven door een verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
Auto's met mistachterlicht
(ring B)
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel naar u toe. Wanneer de verlichting automa-
tisch wordt uitgeschakeld, blijven
het mistachterlicht en het dimlicht
branden (draai de ring naar ach-
teren om het mistachterlicht uit
te schakelen. Het dimlicht en de
parkeerlichten worden dan auto-
matisch uitgeschakeld).
Het mistachterlicht werkt alleen in com-
binatie met dimlicht en grootlicht.
Page 46 of 107
!
i
i
53
Follow me home
De parkeer- en dimlichten kunnen ge-
durende ongeveer 30 seconden blijven
branden als u de auto verlaat:
- zet het contact in de stand STOP .
- zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0 .
- geef een lichtsignaal.
- verlaat en vergrendel de auto. Richtingaanwijzers
Links: omlaag.
Rechts: omhoog.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, zijn
de mistlampen vóór en het mist-
achterlicht verblindend voor me-
deweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit
te zetten zodra ze niet meer no-
dig zijn.
Auto's met mistlampen
vóór en mistachterlicht
(ring C)
Wanneer de verlichting automa-
tisch wordt uitgeschakeld of het
dimlicht met de lichtschakelaar
wordt uitgeschakeld, blijven de
mistlampen vóór, het mistachter-
licht en de parkeerlichten branden
(draai de ring naar achteren om
de mistlampen vóór uit te scha-
kelen. De parkeerlichten worden
dan automatisch uitgeschakeld).
Mistlampen vóór (draai de ring 1 stand
naar voren).
Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens
het mistachterlicht en de mist-
lampen vóór te doven.
De mistlampen vóór werken in combi-
natie met de parkeerlichten, het dimlicht
en het grootlicht.
Mistlampen vóór en mistachterlicht
(draai de ring 2 standen naar voren).
Page 47 of 107
54
AUTOMATISCH INSCHAKELEN
VAN DE VERLICHTING
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de licht-
sterkte van de omgeving onvoldoende
is of als de ruitenwissers onafgebroken
wissen en worden uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer vol-
doende is of de ruitenwissers worden
uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld.
Indien nodig
moet u het dimlicht handmatig in-
schakelen.
B i j d e a fl e v e r i n g v a n d e a u t o i s d e z e
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces- soires (1e stand van de sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand 0 .
- houd het uiteinde van de lichtscha- kelaar meer dan 4 seconden inge-
drukt.
Dek de lichtsensor, die aan de regen-
sensor is gekoppeld en zich in het
midden van de voorruit, achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. Deze
sensor regelt de automatische ver-
lichting. Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is een
geluidssignaal te horen en verschijnt
een melding op het multifunctionele dis-
play.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie klinkt
een geluidssignaal.
Als de bestuurder de verlichting hand-
matig bedient, wordt de functie tijdelijk
uitgeschakeld.
Bij een storing in de lichtsensor
wordt de verlichting ingeschakeld ,
klinkt een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het multifunctionele
display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Afhankelijk van de belading van de auto
wordt aanbevolen de koplampen te ver-
stellen.
0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.
-. 3 personen.
1. 5personen.
2. 5 personen + maximaal toegestane
belading.
3. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Stand 0: basisinstelling.
Page 48 of 107
55
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Met behulp van de ruitenwisserscha-
kelaar kunt u de ruitenwissers voor en
achter inschakelen om regen en vuil
van de ruit te wissen.
De ruitenwissers voor en achter zor-
gen voor een optimaal zicht voor de
bestuurder, ongeacht de weersomstan-
digheden.
Instellingen
Afhankelijk van de opties zijn de vol-
gende automatische functies van de
ruitenwissers mogelijk:
- automatische werking ruitenwissers vóór,
- automatisch inschakelen ruitenwis- ser achter bij inschakelen achteruit-
versnelling. Ruitenwissers vóór met
intervalstand
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
Eén keer wissen (omlaag duwen).
In de I ntervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de rij-
snelheid. Ruitenwissers vóór met
automatische stand
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige re-
genval).
AUTO Automatisch wissen.
0 Uit.
Eén keer wissen (omlaag duwen).
In de stand AUTO wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de hoe-
veelheid neerslag.
Nadat het contact langer dan een mi-
nuut is afgezet met de ruitenwissers
in de stand aan, dient de schakelaar
weer geactiveerd te worden :
- zet de schakelaar in een willekeu- rige stand.
- zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand.
Page 49 of 107
i
56
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werkt de ruitenwisser
automatisch en wordt de snelheid van
de wissers aan de hoeveelheid neer-
slag aangepast .
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de automatische
ruitenwissers verschijnt een melding op
het multifunctionele display.
In het geval van een storing wordt de
bestuurder gewaarschuwd met een ge-
luidssignaal.
Als de schakelaar in de stand AUTO
staat, werken de ruitenwissers dan in
de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren.
Dek de regensensor, op de voorruit
achter de binnenspiegel, niet af.
Zet het contact uit als de auto gewas-
sen wordt in een wasstraat of zorg er-
voor dat de schakelaar niet in de stand
AUTO staat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de voor-
ruit ontdooid is.
Ruitensproeiers voor
Trek de hendel naar u toe: de ruiten-
sproeiers treden in werking en na enige
tijd worden ook de ruitenwissers inge-
schakeld. Ruitenwisser achter
Draai de ring
A in de eerste stand voor
de intervalschakeling.
Nadat het contact is afgezet en weer
is aangezet, dient de schakelaar op-
nieuw te worden geactiveerd . Zet
daarvoor de schakelaar eerst in een wil-
lekeurige stand en zet hem vervolgens
in de gewenste stand.
Automatische werking ruitenwisser
achter
Als de ruitenwissers vóór zijn inge-
schakeld en u de achteruitversnelling
in-schakelt, wordt de ruitenwisser ach-
ter ingeschakeld in de intervalstand.
Ruitensproeier achter
Draai de ring A voorbij de eerste stand,
zodat de ruitensproeier in werking treedt
en vervolgens de ruitenwisser enige tijd
wordt ingeschakeld. Raadpleeg bij gebruik van een
fi e t s e n d r a g e r h e t P E U G E O T -
netwerk om deze functie te laten
uitschakelen of gebruik een spe-
ciale, door PEUGEOT gehomolo-
g e e r d e fi e t s e n d r a g e r . PLAFONNIERS
Via de plafonniers kunt u de interieur-
verlichting instellen en inschakelen.
Plafonnier vóór (knop A)
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als een portier wordt geopend,
- als het contact wordt afgezet.
De plafonnier gaat uit als de auto wordt
vergrendeld.
De plafonnier knippert als tijdens het rij-
den een portier niet goed is gesloten.
Permanent uit.
Brandt constant als het contact
aan is of in de stand accessoi-
res staat.
In deze stand gaat de plafon-
nier ongeveer 30 seconden
branden:
Page 50 of 107
i
56
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werkt de ruitenwisser
automatisch en wordt de snelheid van
de wissers aan de hoeveelheid neer-
slag aangepast .
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de automatische
ruitenwissers verschijnt een melding op
het multifunctionele display.
In het geval van een storing wordt de
bestuurder gewaarschuwd met een ge-
luidssignaal.
Als de schakelaar in de stand AUTO
staat, werken de ruitenwissers dan in
de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren.
Dek de regensensor, op de voorruit
achter de binnenspiegel, niet af.
Zet het contact uit als de auto gewas-
sen wordt in een wasstraat of zorg er-
voor dat de schakelaar niet in de stand
AUTO staat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de voor-
ruit ontdooid is.
Ruitensproeiers voor
Trek de hendel naar u toe: de ruiten-
sproeiers treden in werking en na enige
tijd worden ook de ruitenwissers inge-
schakeld. Ruitenwisser achter
Draai de ring
A in de eerste stand voor
de intervalschakeling.
Nadat het contact is afgezet en weer
is aangezet, dient de schakelaar op-
nieuw te worden geactiveerd . Zet
daarvoor de schakelaar eerst in een wil-
lekeurige stand en zet hem vervolgens
in de gewenste stand.
Automatische werking ruitenwisser
achter
Als de ruitenwissers vóór zijn inge-
schakeld en u de achteruitversnelling
in-schakelt, wordt de ruitenwisser ach-
ter ingeschakeld in de intervalstand.
Ruitensproeier achter
Draai de ring A voorbij de eerste stand,
zodat de ruitensproeier in werking treedt
en vervolgens de ruitenwisser enige tijd
wordt ingeschakeld. Raadpleeg bij gebruik van een
fi e t s e n d r a g e r h e t P E U G E O T -
netwerk om deze functie te laten
uitschakelen of gebruik een spe-
ciale, door PEUGEOT gehomolo-
g e e r d e fi e t s e n d r a g e r . PLAFONNIERS
Via de plafonniers kunt u de interieur-
verlichting instellen en inschakelen.
Plafonnier vóór (knop A)
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als een portier wordt geopend,
- als het contact wordt afgezet.
De plafonnier gaat uit als de auto wordt
vergrendeld.
De plafonnier knippert als tijdens het rij-
den een portier niet goed is gesloten.
Permanent uit.
Brandt constant als het contact
aan is of in de stand accessoi-
res staat.
In deze stand gaat de plafon-
nier ongeveer 30 seconden
branden: