PEUGEOT 207 2009 Instructieboekje (in Dutch)

Page 101 of 267

!
i
!
VEILIGHEID
107
HULPSYSTEMEN BIJ HET
REMMEN *
Uw auto is voorzien van drie systemen
die u helpen om de auto in een noodsi-
tuatie veilig tot stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar (REF),
- de noodremassistentie (AFU).
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto en voor een
betere controle in scherpe bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en laat
het niet los. Zorg er bij vervanging van de wie-
len (banden en velgen) voor dat er
wielen worden gemonteerd die aan
de voorschriften van de construc-
teur voldoen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display,
duidt dit op een storing in het antiblok-
keersysteem. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw
auto kunnen verliezen.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
het verklikkerlampje STOP en

ABS , een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele
display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar. Door
deze storing zou u tijdens het remmen
de controle over uw auto kunnen ver-
liezen.

Stop op een veilige plaats. Brake Assist System
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra één van de
wielen dreigt te blokkeren.
De normale werking van het antiblok-
keersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal. Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan
een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de be-
nodigde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
* Volgens land van bestemming.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk .
Trap het rempedaal bij een nood-
stop zeer krachtig in en laat het pe-
daal niet los.

Page 102 of 267

!
VEILIGHEID
108
De systemen ASR en ESP zor-
gen voor meer veiligheid tijdens
het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of het te
hard rijden.
De goede werking van de syste-
men wordt verzekerd door de na-
leving van de voorschriften van
de constructeur op het gebied van
wielen (banden en velgen), onder-
delen van het remsysteem, elek-
tronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoe-
ren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Laat de systemen na een aan-
rijding controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
 Druk op de knop "ESP OFF" , die
zich in het midden van het dash-
board bevindt.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het
verklikkerlampje van de knop
branden, zijn de systemen ASR
en ESP uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw
wordt aangezet of vanaf 50 km/h (behalve
1,6 liter THP 16V 175 PK benzinemotor).

 Druk nogmaals op de knop "ESP
OFF" om de systemen handmatig
weer in te schakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt
dit op een storing in deze systemen.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Inschakelen
De systemen worden automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
Antispinregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
De systemen worden geacti-
veerd zodra de wielen te weinig
grip hebben of de koers van de
auto afwijkt van de door de be-
stuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit controlelamp-
je op het instrumentenpaneel knipperen. Koppelingssysteem
stuurbekrachtiging/ESP (SSP)
De antispinregeling verbetert de tractie
van de wielen om doorspinnen te voor-
komen, door in te grijpen op de remmen
van de aangedreven wielen en op het
motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogram-
ma grijpt in via de remmen van één of
meerdere wielen en via het motorkop-
pel om de auto weer in de juiste koers
te brengen. Dit systeem zorgt voor een optimale
stabiliteit van de auto en een optimale
remcapaciteit door het combineren van
de werking van het ESP en de elektri-
sche stuurbekrachtiging, tijdens het
remmen op een wegdek met ongelijke
grip tussen de linker en rechter wielen.
Het systeem maakt het mogelijk te rem-
men op de wielen die grip hebben op de
weg en, ter voorkoming van de instabi-
liteit van de auto, de wieluitslag iets te
corrigeren om de bestuurder te helpen
de juiste koers te blijven volgen.

Page 103 of 267

VEILIGHEID
109
VEILIGHEIDSGORDELS Hoogteverstelling
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
op het instrumentenpaneel
Omdoen

 Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.

 Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.
 Knijp de knop A in en schuif deze
omlaag om het bevestigingspunt la-
ger te plaatsen.

 Schuif de knop A omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden om
aan te geven dat de bestuurder zijn
gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan
20 km/h, knippert gedurende 2 minuten
het verklikkerlampje in combinatie met een
steeds sterker worden geluidssignaal. Na
deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje
branden zolang de bestuurder zijn veilig-
heidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Als één van de passagiers zijn gordel los-
maakt, gaat op het instrumentenpaneel dit
verklikkerlampje branden.
Losmaken

 Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner
en een gordelkrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra be-
scherming van de bestuurder en pas-
sagier in het geval van een frontale
aanrijding. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspan-
ners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzit-
tenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn
actief zodra het contact wordt aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen de
borst van de inzittenden getrokken
wordt. Het systeem biedt hierdoor een
betere bescherming.
Bij de 5-deurs uitvoering en de RC zijn
de veiligheidsgordels voorzien van een
geleider die ervoor zorgt dat de gordel
optimaal aansluit.

Page 104 of 267

VEILIGHEID
110

1. Verklikkerlampje veiligheidsgordel
links voor.

2. Verklikkerlampje veiligheidsgordel
rechts voor.

3. Verklikkerlampje veiligheidsgordel
links achter.

4. Verklikkerlampje veiligheidsgordel
midden achter ** .

5. Verklikkerlampje veiligheidsgordel
rechts achter.
In de middelste rij gaat het verklikker-
lampje 1 of 2 branden:
Als het verklikkerlampje 1 of 2 bij draai-
ende motor rood gaat branden in com-
binatie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display,
is de gordel van de desbetreffende
voorpassagier weer losgemaakt.
Rij verklikkerlampjes
veiligheidsgordel
Veiligheidsgordels achter
De achterbank is voorzien van drie drie-
punts veiligheidsgordels ** met oprolau-
tomaat en gordelkrachtbegrenzer. Rij verklikkerlampjes
veiligheidsgordel
Als het contact wordt aangezet, gaan
de verklikkerlampjes
3, 4 ** en 5 onge-
veer 30 seconden branden:
Als het verklikkerlampje 3, 4 ** of 5 bij
draaiende motor rood gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele dis-
play, is de gordel van de desbetreffende
achterpassagier weer losgemaakt.
Omdoen

 Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.

 Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken

 Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.
** Behalve RC.

Page 105 of 267

i
VEILIGHEID
111
De bestuurder moet ervoor zorgen
dat alle passagiers tijdens het rijden
op de juiste wijze hun veiligheidsgor-
del dragen.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dra-
gen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgor-
dels niet om; de gordels zijn dan niet
voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van arm-
steunen * , moet de heupgordel altijd on-
der de armsteun door worden geleid.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel au-
tomatisch wordt aangepast aan uw
lichaamsbouw. De gordel wordt auto-
matisch opgerold als deze niet wordt
gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting
die in werking treedt bij een aanrij-
ding, een noodstop of het over de kop
slaan van de auto. U kunt de blok-
keerinrichting deblokkeren door kort
aan de riem te trekken en deze weer
los te laten. * Volgens uitvoering.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan één volwassen persoon worden ge-
dragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende be- weging naar voren worden ge-
trokken, om te voorkomen dat de
gordel gedraaid raakt,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheids-
voorschriften moeten werkzaamheden
en controles aan de veiligheidsgordels
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk , die tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens
de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk , met name op be-
schadigingen van de riem.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk .
Controleer na het neerklappen of ver-
stellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats
bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van
een geschikt kinderzitje,
- Gebruik geen gordelgeleider * wan- neer een kinderzitje is geïnstalleerd,
- De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedra-
gen worden,
- Laat nooit een kind op schoot zit- ten tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen, afhanke-
lijk van de aard en de kracht van de
aanrijding , vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het activeren van
de gordelspanners gaat gepaard met
wat onschadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het sy-
steem is geïntegreerd.
Het verklikkerlampje van de airbag
gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk .

Page 106 of 267

!
i
VEILIGHEID
112
AIRBAGS De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), werken de
airbags niet meer. Airbags vóór
De airbags vóór beschermen bij een
frontale aanrijding het hoofd en de borst
van de bestuurder en voorpassagier.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgebla-
zen, behalve als de airbag aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (
A ),
in de lengterichting van de auto en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het dashboard
om te verhinderen dat deze naar voren
wordt geworpen. Registratiezones voor een aanrijding

A. Impactzone vóór

B. Impactzone opzij
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met onschadelijke rook-
vorming en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotech-
nische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die hier gevoe-
lig voor zijn irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins
verminderen.
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de veiligheid van de inzittenden (uitge-
zonderd de middelste passagier achter)
te verhogen bij ernstige aanrijdingen.
Ze vormen een aanvulling op de wer-
king van de veiligheidsgordels met gor-
delkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registre-
ren in dat geval de frontale en zijdelingse
aanrijdingen waaraan de registratiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de
airbags onmiddellijk opgeblazen en
beschermen de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de middelste
passagier achter). Direct na de aan-
rijding ontsnapt het gas snel uit de
airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de
auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming .

Page 107 of 267

!
!
VEILIGHEID
113
Plaats geen kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de voorstoel als
de twee verklikkerlampjes van de
airbags permanent blijven branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk.
Storing
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding
op het multifunctionele display, laat
het systeem dan controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voor-
stoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Afhankelijk van de uitvoering
van uw auto brandt dit verklik-
kerlampje hetzij op het instru-
mentenpaneel hetzij in de rij
drukschakelaars, bij aangezet
contact zolang de airbag is uit-
geschakeld. Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar
1 weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:

 zet het contact af , steek de sleutel in
de schakelaar voor uitschakelen van
de airbag aan passagierszijde 1 ,

 draai deze in de stand "OFF" ,

 verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.

Page 108 of 267

!
VEILIGHEID
114
Zij-airbags *
De zij-airbags beschermen de bestuur-
der en voorpassagier bij een ernstige
zijdelingse aanrijding, om de kans op
borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
Activering
De zij-airbags worden bij een ernstige
zijdelingse aanrijding binnen (een ge-
deelte van) de impactzone aan de zij-
kant ( B ) aan de desbetreffende zijde
opgeblazen. Dit gebeurt loodrecht op
de lengteas van de auto, vanaf de bui-
tenzijde.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffen-
de portierpaneel. Window-airbags *
De window-airbags beschermen de be-
stuurder en passagiers (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om de
kans op hoofdletsel te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in
de stijlen en het bovenste gedeelte van
het interieur.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
* Volgens land van bestemming.
Storing
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zij-airbag aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige aan-
rijding van opzij binnen (een gedeelte
van) de impactzone aan de zijkant (
B ).
Dit gebeurt loodrecht op de lengteas
van de auto, vanaf de buitenzijde rich-
ting de binnenzijde van de auto.
De window-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór of achter in
de auto en de ruiten.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding
of bij over de kop slaan, kan het
zijn dat de airbag niet wordt geac-
tiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de
airbag niet geactiveerd.
Registratiezones voor
een aanrijding

A. Impactzone vóór

B. Impactzone opzij

Page 109 of 267

!
VEILIGHEID
115
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuur-
wielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard ru sten.
Het is raadzaam niet se roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of a nder letsel veroor-
zaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuu rwielbekleding en sla
er niet op.
Zij-airbags *
Bedek de stoelen uitsluitend met de daarvoor bestemde stoelho ezen. Deze be-
lemmeren het afgaan van de airbags niet. Raadpleeg het PEU GEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of midd el.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Window-airbags *
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding, dit zou bij het afgaan van de window-
airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak; deze maken deel uit van de be-
vestiging van de window-airbags.
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van de
airbags:
Maak er een gewoonte van om nor-
maal rechtop in de voorstoelen te zit-
ten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan de
goede werking van de airbag belem-
meren en/of de inzittende bij het op-
blazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Het is beslist niet toegestaan om werk-
zaamheden uit te voeren aan airbag-
systemen, alleen het PEUGEOT heeft
hiervoor gekwalifi ceerd personeel.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft de
kans bestaan op letsel of lichte brand-
wonden aan het hoofd, de borst of
de armen als de airbag wordt geacti-
veerd. De airbag wordt namelijk zeer
snel opgeblazen (binnen enkele milli-
seconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen
via de daarvoor bestemde openingen
naar buiten stromen.
* Volgens land van bestemming.

Page 110 of 267

!
116
Draai bij het parkeren van de auto
op een helling de wielen vast tegen
het trottoir, trek de handrem aan en
schakel een versnelling in.
HANDREM
Mechanisch systeem om de auto veilig
stil te zetten.
Aantrekken

 Trek, als de auto volledig stilstaat,
de handrem aan. Als tijdens het rijden dit verklik-
kerlampje en het verklikkerlamp-
je
STOP branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
meldingop het multifunctionele display,
geeft dit aan dat de handrem nog (iets)
is aangetrokken.
Loszetten

 Trek aan de hefboom, druk de knop A
in en duw de handrem geheel om-
laag.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 270 next >