Peugeot 207 CC 2010 Handleiding (in Dutch)
Page 111 of 207
!
VEILIGHEID
101
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van de
airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de
airbag en de inzittenden (kinderen, huis-
dieren, objecten...). Dit zou de goede
werking van de airbag kunnen belem-
meren of de inzittenden bij het afgaan
van de airbag kunnen verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan air-
bagsystemen, alleen het PEUGEOT-
n e t w e r k h e e f t h i e r v o o r g e k w a l i fi c e e r d
personeel.
Zelfs als alle voorzorgsmaatregelen
worden nageleefd, is een kans op
verwondingen of lichte brandwonden
aan hoofd, borst of armen tijdens het
afgaan van een airbag niet uitgeslo-
ten. De airbag wordt vrijwel onmiddel-
lijk opgeblazen (enkele milliseconden)
en loopt vervolgens meteen weer leeg
waarbij de warme gassen via de daar-
toe bestemde openingen worden af-
gevoerd.
* Volgens land van bestemming. Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw ha
nden niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard ru sten.
Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag word t opgebla-
zen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuu rwielbekleding en sla
er niet op.
Knie-airbag *
Houd uw knieën niet dichter bij het stuurwiel dan noodza kelijk is.
Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met de daarvoor bestemde stoelho ezen. Deze
verhinderen het activeren van de zij-airbags niet. Raadpleeg h et PEUGEOT-
netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of midd el.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Page 112 of 207
!
!
i
RIJDEN
102
Draai bij het parkeren van de auto
op een helling de wielen vast tegen
het trottoir, trek de parkeerrem aan
en schakel een versnelling in.
PARKEERREM
Aantrekken
Trek de hefboom van de parkeer-
rem volledig aan om uw auto stil te
zetten. Als tijdens het rijden dit verklik-
kerlampje en het verklikker-
lampje
STOP branden in com-
binatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele
display, geeft dit aan dat de parkeerrem
nog (iets) is aangetrokken.
Loszetten
Trek de hefboom van de parkeer-
rem licht omhoog, druk de ontgren-
delknop in en duw de hefboom ge-
heel omlaag.
HANDGESCHAKELDEZESVERSNELLINGSBAK
Inschakelen van de achteruitversnelling
Trek de ring onder de pookknop
omhoog en beweeg de versnellings-
hendel eerst naar links en dan naar
voren.
Schakel de achteruitversnelling al-
leen in als de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het star-
ten van de motor te vergemakke-
lijken:
- zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Page 113 of 207
!
RIJDEN
103
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
SCHAKELINDICATOR *
Dit systeem adviseert de bestuurder op
te schakelen om het brandstofverbruik
te verminderen (auto's met handge-
schakelde versnellingsbak).
Werking
Het systeem geeft uitsluitend adviezen
als u rustig rijdt.
Afhankelijk van de rijomstandigheden
en de uitrusting van uw auto kan het
systeem u adviseren één of meer ver-
snellingen op te schakelen. U kunt deze
aanwijzingen opvolgen zonder de tus-
senliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeers-
drukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk
voor het al dan niet opvolgen van een
schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgescha-
keld. Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
- U trapt het gaspedaal redelijk ver in.
- Het systeem kan u in dit geval advi-
seren een hogere versnelling in te
schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl op het display van het instrumenten-
paneel weergegeven.
Afhankelijk van de uitrusting van uw auto
verschijnt de pijl in combinatie met het
nummer van de aanbevolen versnelling. In rijsituaties waarin veel van de
motor wordt gevraagd (diep in-
trappen van het gaspedaal, bij-
voorbeeld tijdens een inhaalma-
noeuvre...) zal het systeem geen
schakeladvies geven.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te
schakelen,
- de achteruitversnelling in te schakelen,
- terug te schakelen.
Page 114 of 207
RIJDEN
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
Bij de automatische versnellingsbak
met vier versnellingen kunt u kiezen uit
automatisch schakelen, aangevuld met
de programma's Sport en Sneeuw, en
handmatig schakelen.
Deze versnellingsbak heeft dus vier ge-
bruiksmogelijkheden:
- automatisch schakelen: het scha-
kelen wordt elektronisch aange-
stuurd door de versnellingsbak,
- programma Sport: dit schakelpro-
gramma maakt een meer dynami-
sche rijstijl mogelijk,
- programma Sneeuw: dit schakel-
programma vereenvoudigt het rijden
op een ondergrond met weinig grip,
- handmatig schakelen: deze stand
maakt het zelf schakelen met de se-
lectiehendel mogelijk. Selectiehendel
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zon- der aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aange- trokken handrem.
- Starten van de motor.
D. Automatische werking.
M. + / - Zelf schakelen tussen de vier
versnellingen.
Beweeg de selectiehendel kort naar
voren om één versnelling op te
schakelen.
of
Beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om één versnelling terug
te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt het
desbetreffende pictogram op het instru-
mentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
D. Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
. Programma Sneeuw
1, 2, 3, 4 . Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen
-. Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
Als dit pictogram op het
instrumentenpaneel ver-
schijnt, trap dan het rempe-
daal in (bijv.: starten van de
motor).
Schakelpatroon
1. Selectiehendel.
2. Toets "S"
(sport) .
3. Toets "
"
(sneeuw) . Intrappen van het rempedaal