Peugeot 208 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 121 of 304

119
Auto met BlueHDi-dieselmotor en
handgeschakelde versnellingsbak:
-

z
odra de auto tot stilstand komt of de snelheid
lager wordt dan 3
km/h (met 1,5 BlueHDi
motor).
-
v

ersnellingshendel in de neutraalstand en
koppelingspedaal niet ingetrapt.
Auto met PureTech-benzinemotor en
handgeschakelde versnellingsbak,
elektronisch gestuurde versnellingsbak of
automatische transmissie :
-

z
odra de auto tot stilstand komt of de snelheid
lager wordt dan 3
km/h (handgeschakelde
versnellingsbak en afhankelijk van de
uitvoering van uw auto).
-
v

ersnellingshendel in de neutraalstand
en koppelingspedaal niet ingetrapt
(handgeschakelde versnellingsbak).
-
r

empedaal ingetrapt of selectiehendel
in de stand N (elektronisch gestuurde
versnellingsbak of automatische transmissie).
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- he t bestuurderportier geopend is,
-
de

veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
-

d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-

d
e motor moet blijven draaien voor de
klimaatregeling in het interieur,
-

d
e ruitontwaseming is ingeschakeld, Het verklikkerlampje ECO knippert
een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Een teller houdt bij hoe lang de
STOP-stand tijdens een traject
is geactiveerd. De teller wordt
elke keer als u het contact met de
sleutel aanzet weer op nul gezet.
Voor uw comfort tijdens parkeermanoeuvres
zal het systeem enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling niet
werken.
Het Stop & Start-systeem heeft geen invloed
op andere componenten, zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging; deze blijven
normaal functioneren.
Als u bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak in de STOP-stand een
versnelling inschakelt, maar daarbij het
koppelingspedaal niet helemaal intrapt, gaat
er een lampje branden of verschijnt er een
bericht met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders de
motor niet opnieuw gestart wordt.
Tank nooit ter wijl de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af en neem de sleutel uit
het contactslot.
S TA R T- s t a n d
Het verklikkerlampje ECO gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart:
Auto met handgeschakelde versnellingsbak :
-
k

oppelingspedaal ingetrapt.
Auto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak/automatische transmissie :
-
se

lectiehendel in de stand A / D of M .
-
r

empedaal niet ingetrapt.
of
-
e

r bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) zijn
die dat niet toelaten.
6
Rijden

Page 122 of 304

120
- Selectiehendel in de stand N.
- R empedaal niet ingetrapt.
-
V

ervolgens selectiehendel in de stand A / D
of M .
of
-
A

chteruitversnelling ingeschakeld.
Bijzonderheden: de START-stand
wordt automatisch uitgeschakeld
Uit veiligheids- en comfortover wegingen wordt de
START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurderportier wordt geopend,
-

d
e veiligheidsgordel van de bestuurder wordt
losgemaakt,
-
e

r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning...)
waarbij de motor nodig is voor de regeling van
een systeem of van de auto.
Het verklikkerlampje ECO knippert
een paar seconden en gaat
vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Handmatig uitschakelen
In bepaalde situaties, bijvoorbeeld als u het
thermische comfort in het interieur op peil wilt
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Met deze schakelaar kunt u de functie Stop &
Start uitschakelen.
-
I

ndrukken.
-

H
et lampje van de schakelaar blijft branden.
-

E
r wordt een melding weergegeven.
Als u in de STOP-stand stilstaat, dan wordt de
motor direct opnieuw gestart.
Handmatig inschakelen
- Indrukken.
- H et lampje van de schakelaar gaat uit.
-

E
r wordt een melding ter bevestiging
weergegeven. Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct
weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch
weer ingeschakeld als het contact wordt
aangezet.
Motorkap openen
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te
voeren om ver wondingen als gevolg van
het automatisch starten van de motor te
voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen
, met name over het rijden
op overstroomde wegen.
Rijden

Page 123 of 304

121
Storing
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar ECO OFF
knipperen en vervolgens constant branden.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de auto afslaan. Alle verklikkerlampjes op
het instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat
geval het contact af en start de auto met behulp
van de sleutel.Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
Snelheidsbegrenzer
"LIMIT"
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de
bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
Bedieningselementen op de
stuurkolom
1: Selecteren/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer.
2 : Verhogen van de ingestelde snelheid.
3 : Verlagen van de ingestelde snelheid.
4 : Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer. De snelheid wordt verhoogd naarmate het
gaspedaal dieper wordt ingetrapt tot aan het
zware punt van het gaspedaal, waarbij de
ingestelde snelheid is bereikt.
Echter het intrappen van het pedaal
voorbij dit weerstandspunt laat het toe de
geprogrammeerde snelheid te overschrijden.
Om de snelheidsbegrenzing te hervatten laat
u het gaspedaal geleidelijk los en keert u terug
naar een snelheid onder de geprogrammeerde
snelheid.
Het systeem kan worden bediend bij
stilstaande auto met draaiende motor, of
tijdens het rijden.
Selecteren
F Zet de draaiknop in de stand "
LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (PAUSE).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
De snelheid wordt ingesteld bij een draaiende motor,
als de auto stilstaat of tijdens het rijden. De minimale
snelheid die ingesteld kan worden is 30
km/h.
6
Rijden

Page 124 of 304

122
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een snelheid worden
ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.
Om de ingestelde snelheid te verhogen:
-

D
ruk op de toets
SET
+.
Druk de toets kort in om de snelheid met 1
km/h
te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5
km/h te verhogen.
Om de ingestelde snelheid te verlagen :
-

D
ruk op de toets
SET - . Druk de toets kort in om de snelheid met 1
km/h
te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.
Activeren/onderbreken
Druk op deze toets om de snelheidsbegrenzer
te activeren. Druk er nogmaals op om de
snelheidsbegrenzer te onderbreken.
Overschrijden van de
ingestelde snelheidslimiet
Als het gaspedaal geleidelijk wordt
ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd, wel als het gaspedaal met
kracht
wordt ingetrapt tot voorbij het
zware punt .
De begrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de
ingestelde snelheid op het display gaat knipperen
in combinatie met een geluidssignaal.
Verminder om de snelheidsbegrenzer weer in te
schakelen uw snelheid tot deze lager is dan de
ingestelde snelheid.
Knipperen van de snelheid
De snelheid knippert:
- a ls het gaspedaal tot voorbij het zware punt
wordt ingetrapt,
-

a
ls de snelheidsbegrenzer door het profiel van
de weg of tijdens een steile afdaling niet kan
voorkomen dat de snelheid toeneemt,
-
bij

krachtig accelereren.
F

Z
et de draaiknop in de stand 0 of zet het
contact af om het systeem uit te schakelen.
De laatste ingestelde snelheid blijft in het
geheugen opgeslagen.
Uitschakelen van het
systeem
Rijden

Page 125 of 304

123
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en op het
display worden in plaats daar van drie streepjes
weergegeven.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Let op uw snelheid als deze door het profiel
van de weg of door snel accelereren kan
worden overschreden, zodat u optimaal de
controle over uw auto kunt bewaren.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
-

c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed op de vloer is bevestigd,
-

l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Snelheidsregelaar
"CRUISE"
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de
bestuurder met een constante ingestelde snelheid
rijden zonder gas te hoeven geven.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren/uitschakelen van de
snelheidsregelaar.
2. Verhogen van de ingestelde waarde.
3. Verlagen van de ingestelde waarde.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling. Met dit systeem kan de bestuurder bij normaal
doorstromend verkeer met een constante zelf
ingestelde snelheid rijden, behalve op steile
hellingen.
Auto met handgeschakelde versnellingsbak
Om een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet de wagensnelheid hoger zijn dan
40
km/h en moet minimaal de 4
e versnelling zijn
ingeschakeld.
Auto met elektronisch gestuurde
versnellingsbak
Om een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet de wagensnelheid hoger zijn
dan 40

km/h en moet, bij handmatig schakelen,
minimaal de 2
e versnelling zijn ingeschakeld, of
moet de stand A zijn geselecteerd.
Auto met automatische transmissie
Om een snelheid op te slaan of het systeem te
activeren moet de wagensnelheid hoger zijn
dan 40

km/h en moet, bij handmatig schakelen,
minimaal de 2
e versnelling zijn ingeschakeld, of
moet de stand D zijn geselecteerd.
Selecteren
F Zet de draaiknop in de stand " CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog
niet ingeschakeld (PAUSE).
6
Rijden

Page 126 of 304

124
Programmeren van een snelheid
- Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid.
-

D
ruk op de toets
SET
- of SET +.
De ingestelde snelheid is nu geprogrammeerd/
geactiveerd en deze snelheid wordt nu door de
auto gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk door gas te geven
tijdelijk met een hogere snelheid dan
de ingestelde snelheid te rijden.
De ingestelde snelheid zal dan
knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.
Onderbreken (OFF)
- Druk op deze toets of trap het rem- of koppelingspedaal in (afhankelijk van de
uitvoering). Bij uitvoeringen met de 1,2 PureTech 82
of 110 (Euro 6.2), of de 1,5 BlueHDi (Euro
6.2), een handgeschakelde versnellingsbak
en het Stop & Start-systeem wordt de
snelheidsregelaar niet uitgeschakeld als het
koppelingspedaal wordt ingetrapt, maar blijft
de regelaar na het schakelen werken.
Her vatten
- Druk op deze toets nadat de snelheidsregeling
is onderbroken.
Uw auto neemt de voor de onderbreking
ingestelde snelheid weer aan.
U kunt ook een nieuwe snelheid instellen met de
procedure "Programmeren van een snelheid".
Rijden

Page 127 of 304

125
De ingestelde snelheid kan op twee manieren
worden verhoogd.
Zonder het gaspedaal te bedienen
- Druk op de toets
SET +.
Druk de toets kort in om de snelheid met 1
km/h
te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5

km/h te verhogen.
Door het gaspedaal te bedienen
- Accelereer voorbij de ingestelde snelheid tot de gewenste snelheid
is bereikt. -

D
ruk op de toets
SET - of SET +
.
Om de ingestelde snelheid te verlagen :
-
D
ruk op de toets
SET -
.
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h
te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.
Uitschakelen van het systeem
- Draai de knop in de stand 0
: de selectie
van de snelheidsregelaar wordt ongedaan
gemaakt. Op het display wordt weer de
kilometerteller weergegeven.
Bij het afzetten van het contact wordt de
ingestelde snelheid gewist.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en op het
display worden in plaats daar van drie streepjes
weergegeven.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
6
Rijden

Page 128 of 304

126
Let bij het wijzigen van de ingestelde
snelheid door het ingedrukt houden van de
toets goed op omdat de snelheid zeer snel
kan worden verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer gevestigd houden.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed op de vloer is bevestigd,
-

l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.Snelheden opslaan
Met behulp van deze functie kunt u snelheden
opslaan die u ver volgens kunt gebruiken voor de
configuratie van de functies snelheidsbegrenzer
(maximumsnelheid) en snelheidsregelaar
(kruissnelheid).
U kunt voor beide functies vijf snelheden opslaan
in het geheugen van het systeem.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Met touchscreen
Het opslaan kan geconfigureerd
worden in het menu Rijverlichting /
Auto .
F

S

electeer het tabblad Snelkoppelingen .
F

Sel

ecteer de functie " Inst. snelheden".
F

D

ruk op " ON" om de functie in te schakelen.
F

Sel

ecteer de ingestelde snelheid uit 1 tot en
met 5 die u wilt wijzigen.
F

Sel

ecteer de ingestelde snelheid die u wilt
wijzigen.
F

V

oer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig door op " OK" te
klikken. Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.
Selecteren
Selecteren van een opgeslagen snelheid:
F
D ruk op de toets " +" of " -" en houd de toets
even ingedrukt; het systeem stopt bij de
dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid.
F

D
ruk nog eens op de toets " +" of " -" en houd
de toets ingedrukt om een andere opgeslagen
snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid
en de status van het systeem (in-/uitgeschakeld)
weergegeven.
Rijden

Page 129 of 304

127
Active City Brake
Preventieve rijhulpfunctie die aan de hand van
signalen van de lasersensor aan de bovenzijde
van de voorruit de auto automatisch afremt als
een voorligger sterk afremt, tot stilstand komt of
vóór de auto stilstaat.
Het doel van de functie is het voorkomen van
een aanrijding of het verminderen van de
aanrijdingssnelheid.
Dit systeem is ontworpen om de veiligheid tijdens
het rijden te vergroten.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in
de gaten blijven houden en de afstand tot en
de snelheid van andere weggebruikers blijven
inschatten.Active City Brake is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven. Als uw auto te dicht bij de voorligger komt of
de voorligger te snel nadert, remt het systeem
automatisch om een aanrijding te voorkomen.
Tijdens het automatisch remmen:
-
w

ordt een melding weergegeven.
- ga an de remlichten branden.
Het automatische noodremsysteem remt pas in
laatste instantie af en alleen als de bestuurder
het rempedaal helemaal niet of met onvoldoende
kracht intrapt en evenmin op de situatie reageert
met een uitwijkmanoeuvre.
De laserstraal is onzichtbaar. Kijk nooit in
de lasersensor met een optisch instrument
(vergrootglas, microscoop, enz.): kans op
oogletsel. Voorwaarden voor de activering:
-

e
r rijdt een voertuig op dezelfde rijstrook.
-
u
w auto en uw voorligger rijden niet in een te
scherpe bocht.
-
d
e snelheid van uw auto moet tussen 5 en
30 km/h liggen.
- d e remfunctieregelsystemen (ABS, REF, AFU)
functioneren.
-

d
e stabiliteitscontrolesystemen (ASR, CDS)
functioneren en zijn niet uitgeschakeld.
-

d
e functie Active City Brake is de afgelopen
10


seconden niet geactiveerd.
Als het automatisch remmen wordt geactiveerd:
-

k
an dit nog efficiënter werken als de
bestuurder het rempedaal nog steviger intrapt,
6
Rijden

Page 130 of 304

128
De aanrijding kan automatisch worden
voorkomen als het snelheidsverschil tussen
uw auto en uw voorligger maximaal 15 km/h
is.
Is het verschil groter, dan probeert het
systeem een aanrijding te voorkomen of de
kracht van de botsing te beperken door de
auto af te remmen.
Inschakelen / uitschakelen
Active City Brake kan in- of
uitgeschakeld worden via het menu
Rijverlichting / Auto .
De systeemstatus blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Elke keer dat het contact wordt aangezet, indien
het automatische noodremsysteem uitgeschakeld
is, wordt een tijdelijke melding weergeven die de
waarde (10


km/h) aanduidt. Schakel Active City Brake uit:
-

n
a inslagschade op de voorruit dichtbij
de detectiecamera,
-
b
ij het trekken van een aanhanger,
-
a
ls de auto wordt gesleept,
-
b
ij het naderen van een tolpoort,
-
b
ij het wassen van de auto in een
automatische wasstraat.
Grenzen van het systeem
Het systeem detecteert geen:
- v oetgangers, dieren, motorfietsen en fietsen.
-
s

tilstaande, niet-reflecterende materialen en
objecten (karton, muur enz.).
-

v
oertuigen die in een andere richting rijden.
Dit systeem wordt niet geactiveerd en grijpt niet in
als de bestuurder:
-

h
et gaspedaal diep intrapt,
-

o
f een plotselinge stuurbeweging maakt
(uitwijkmanoeuvre).
-

k

an de auto tot stilstand komen, waarna
nog ongeveer 1,5

seconde remdruk wordt
uitgeoefend zodat de bestuurder de tijd heeft
om de controle over de auto weer over te
nemen,
-

k

an de motor afslaan,
-

k

an een pompend geluid worden
waargenomen doordat het remcircuit op druk
wordt gebracht.
Storing
Ver wijder vuil, vocht of voor werpen (stickers,
bladeren,...) van de bovenzijde van de voorruit die
de laser kunnen belemmeren. Laat in de volgende gevallen de functie
controleren door het PEUGEOT-netwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats:
-

a
ls de melding "
Storing automatisch
noodremsysteem " wordt weergegeven in
combinatie met een geluidssignaal: er is dan
een storing in het systeem gedetecteerd.
-
n
a een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld; het werkt dan niet
meer. Het systeem detecteert de activering
van airbags.
Ver wijder de sensor niet, stel de sensor niet
af en test de sensor niet.
Werkzaamheden aan de sensor mogen
alleen door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Een beslagen voorruit of op de motorkap
opgehoopte sneeuw kan de werking van de
lasersensor verstoren. Als het gezichtsveld van
de lasersensor wordt geblokkeerd, wordt er een
melding weergegeven.
Ontwasem de voorruit en reinig regelmatig het
gedeelte van de voorruit voor de sensor.
Rijd voorzichtig onder zeer slechte
weersomstandigheden (zware regenval, hagel,
mist, sneeuw enz.). De remweg neemt dan toe
ter wijl het systeem met dezelfde rekenparameters
voor de meting blijft werken.
Rijden

Page:   < prev 1-10 ... 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 ... 310 next >