Peugeot 208 2017 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2017, Model line: 208, Model: Peugeot 208 2017Pages: 304, PDF Size: 11.54 MB
Page 131 of 304

129
Parkeerhulp
De parkeerhulp met geluidssignalen (voor en
achter) en/of een grafische weergave (achter)
bestaat uit parkeersensoren die zijn aangebracht
in de bumpers.
Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk
obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich
binnen het bereik van het systeem achter de auto
bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten die zich
direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of
gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen
bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet
meer wanneer de auto te dicht genaderd is.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Een geluidssignaal bevestigt dat het systeem in
werking treedt zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het obstakel
komt, hoe korter de tijd tussen de geluidssignalen
is.
Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter
van het obstakel ver wijderd is, is het
geluidssignaal continu hoorbaar.
Weergave op het display
Het geluidssignaal wordt aangevuld door de
weergave blokken op het scherm weergegeven
die het pictogram van de auto steeds dichter
naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht
genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op
het scherm.
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de
neutraalstand.
Deactiveren van de parkeerhulp
Druk op de schakelaar; het lampje gaat branden.
De gedeactiveerde toestand van het systeem
wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Activeren van de parkeerhulp
Druk nogmaals op de toets; het lampje gaat uit.
Als bij het inschakelen van de
achteruitversnelling dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie met een
melding en/of een geluidssignaal, is er
een storing in het systeem.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden
Page 132 of 304

130
Houd de sensoren bij slecht of winters weer
vrij van modder, ijs of sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhanger of de montage van een
fietsdrager (auto met een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsdrager).
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is.Achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
De beelden van de camera worden weergegeven
op het touchscreen.
De achteruitrijcamera kan zijn gecombineerd met
het parkeerhulpsysteem.Ze worden weergegeven als strepen "op de
weg" en geven geen indicatie van de positie
van de auto ten opzichte van hoge obstakels
(bijvoorbeeld andere auto's).
Het is normaal als de afbeelding een vertekend
beeld geeft.
De blauwe strepen geven de rijrichting van de
auto weer (de afstand tussen de strepen komt
overeen met de breedte van uw auto zonder de
buitenspiegels).
De rode streep geeft een ruimte van 30
cm direct
achter de achterbumper van uw auto weer.
De groene strepen geven een afstand van circa
1 en 2 meter weer achter de achterbumper van
uw auto.
De bovenste afgebeelde geleidingslijnen helpen
bij het manoeuvreren. De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor
de bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
Wassen met hogedrukspuit
Bewaar een afstand van minimaal 30
cm
tussen de lans van de hogedrukreiniger en
de lens van de camera.
Als de achterklep wordt geopend,
verdwijnen de beelden van de camera.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Rijden
Page 133 of 304

131
Park Assist
Dit systeem signaleert een parkeerplek
en assisteert u bij het in- en uitparkeren
(fileparkeren).
Het systeem bedient de stuurinrichting en
informeert de bestuurder met beelden op het
scherm en geluidssignalen.
De bestuurder bedient daarbij het gaspedaal, het
rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling
(handgeschakelde versnellingsbak).
De bestuurder kan op elk gewenst moment het
stuur zelf weer overnemen.Het Park Assist-systeem is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven.
De bestuurder moet er voor zorgen dat de
auto tijdens de manoeuvre onder controle
blijft en geen obstakels kan raken.
Onder bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels
die zich in hun dode hoeken bevinden.
Tijdens de manoeuvres draait het stuur wiel
snel rond: houd daarom het stuur wiel niet
tegen en steek niet uw handen tussen de
spaken van het stuur wiel.
Let op voor werpen die het draaien van het
stuurwiel kunnen hinderen (wijde kleding,
sjaal, das enz.) – Kans op letsel! Het systeem meet bij het fileparkeren geen
parkeerruimtes op waarvan de afmetingen
aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan de
afmetingen van de auto.
De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de
manoeuvres automatisch geactiveerd. Het
is dus mogelijk dat in combinatie met een
geluidssignaal een pictogram op het scherm
verschijnt, wat geen gevolgen heeft voor de
parkeermanoeuvre.
Als de gemonteerde banden een andere
maat hebben dan de originele banden (extra
brede banden, winterbanden enz.), kan dit
de werking van het parkeerhulpsysteem
negatief beïnvloeden.
Als Park Assist actief is, wordt voorkomen
dat Stop & Start naar de STOP-stand gaat.
In de STOP-stand wordt bij het activeren van
de Park Assist de motor weer gestart.
Fileparkeren – inparkeren
F Verminder als u een lege parkeerplek ziet uw
snelheid tot maximaal 20 km/h.
F
Z
et uw auto stil vóór de lege parkeerplek.
Het systeem assisteert u bij het fileparkeren,
zowel bij inparkeren als bij uitparkeren.
6
Rijden
Page 134 of 304

132
Om het Park Assist-systeem in te schakelen:
F
D
ruk op deze schakelaar.
Het lampje van de schakelaar blijft uit.
Er verschijnt een melding op het scherm.
F
S
electeer de functie voor het fileparkeren in
een parkeervak.
Het verklikkerlampje van de schakelaar gaat
branden.
F
S
chakel de richtingaanwijzer in om aan te
geven aan welke zijde u gaat parkeren. F
R
ijd vooruit langs de parkeerplek met
een snelheid lager dan 20
km/h om de
beschikbare ruimte te meten en houd daarbij
een afstand van 0,5 tot 1,5
meter tussen de
geparkeerde auto's en uw auto aan.
Zodra de meting voltooid is en de gemeten ruimte
voldoende groot is, geeft een melding aan dat de
parkeermanoeuvre kan beginnen.
F
R
ijd vooruit tot een nieuwe melding verschijnt.F
Z
et de auto in de achteruitversnelling en laat
het stuurwiel los.
De geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd stapvoets (max. 8
km/h) en ga door met de
manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de
functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt
die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid.
Het lampje van de schakelaar dooft en er klinkt
een geluidssignaal.
Rijden
Page 135 of 304

133
De bestuurder kan nu het stuur weer overnemen.
Uitparkeren na fileparkeren.
F Start de motor wanneer u de parkeerplek wilt verlaten.
Inschakelen van het Park Assist-systeem, bij
stilstaande auto:
F
D
ruk op deze schakelaar.
Het lampje van de schakelaar blijft uit.
Er verschijnt een melding op het scherm. F
S
electeer de functie voor het uitparkeren uit
een fileparkeervak.
Het verklikkerlampje van de schakelaar gaat
branden.
F
S
chakel de richtingaanwijzer in aan de zijde
van het overige verkeer.
De richtingaanwijzers blijven gedurende de
manoeuvre knipperen, ongeacht de stand van
de hendel.
F
S
chakel de 1e versnelling of de
achteruitversnelling in en laat het stuur wiel
vervolgens los.
De geassisteerde uitparkeermanoeuvre is nu
begonnen.
Rijd stapvoets (max. 5 km/h) en ga door met de
manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de
functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt
die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid.
De manoeuvre is voltooid zodra de voor wielen
van de auto zich buiten de parkeerplek bevinden.
Het lampje van de schakelaar dooft en er klinkt
een geluidssignaal. De bestuurder kan nu het stuur weer overnemen.
Deactiveren
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd:
-
a ls het contact wordt afgezet,
-
a
ls de motor afslaat,
-
a
ls er binnen 5 minuten na het selecteren van
het type manoeuvre niet wordt gestart met
een manoeuvre,
-
a
ls de auto tijdens de manoeuvre langdurig
blijft stilstaan,
-
a
ls de antispinregeling (ASR) in werking
treedt,
-
a
ls de maximale rijsnelheid wordt
overschreden,
-
a
ls de bestuurder het stuur wiel tegenhoudt,
-
a
ls de bestuurder de schakelaar van het Park
Assist-systeem indrukt,
6
Rijden
Page 136 of 304

134
Als het systeem tijdens een manoeuvre
wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder
het systeem handmatig weer activeren om
de meting voort te zetten.
-
a
ls de auto niet goed gepositioneerd kan
worden (te vaak steken om de auto in of uit in
de parkeerplek te leiden).
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
a
ls een van de voor wielen op een obstakel
stuit.
Er verschijnt een melding op het scherm.
De bestuurder kan nu het stuur weer overnemen.
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld:
- b ij het trekken van een aanhanger,
-
a
ls het bestuurdersportier wordt geopend,
-
b
ij een wagensnelheid van meer dan 70 km/h.
Raadpleeg om het systeem voor langere tijd
uit te schakelen het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
dit verklikkerlampje gaat op het
instrumentenpaneel branden en/of er
wordt een melding weergegeven, in
combinatie met een geluidssignaal
(korte pieptoon).
Het lampje knippert enkele seconden. Als de
storing optreedt tijdens het gebruik van het
systeem, gaat het lampje uit.
Deze verklikkerlampjes duiden op een
storing in de stuurbekrachtiging.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats. Als de ruimte tussen uw auto en de
parkeerplek te groot is, kan het systeem
mogelijk de beschikbare ruimte niet meten.
Tijdens een manoeuvre houdt het Park
Assist-systeem geen rekening met
onderdelen of voor werpen die buiten de
carrosserie van de auto uitsteken.
Controleer bij slecht weer en bij winterse
omstandigheden of de sensoren niet zijn
bedekt met vuil, rijp of sneeuw.
Laat in het geval van een storing het
systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijden
Page 137 of 304

135
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt
gesignaleerd dat de spanning van een of meer
banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u een lange rit gaat maken
de bandenspanning te controleren (ook die
van het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het
weggedrag en de remweg van de auto en
veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage,
vooral onder zware omstandigheden (zware
belading, hoge snelheden, een lange rit). Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat vermeld
op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatiemarkeringen , met name de
bandenspanningssticker.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(d.w.z. de auto staat langer dan een uur stil
of er is minder dan 10
km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden (heet), moet
de bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Dit wordt aangegeven door het permanent
branden van dit waarschuwingslampje,
een geluidssignaal, afhankelijk van de
aangebrachte uitrusting en een melding
op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig
remmen. Een te lage bandenspanning is niet altijd aan
de band te zien. Een visuele controle is dus
niet voldoende.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
of
F
c
ontroleer als u een compressor in de auto
hebt, bijvoorbeeld die van de set voor tijdelijke
bandenreparatie, de spanning van de vier
banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is
om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
wordt gereset.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
6
Rijden
Page 138 of 304

136
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier banden
overeenkomstig de gebruiksomstandigheden
van de auto en de voorschriften op de
sticker met de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
geen meldingen als de bandenspanning bij
het resetten onjuist is.
Zonder touchscreen
F Druk met aangezet contact en stilstaande auto gedurende ongeveer drie seconden
op deze knop en laat de knop ver volgens
los; het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Met Touchscreen
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Storingen
Als het verklikkerlampje te lage bandenspanning
gaat knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Ser vice, wijst dit op
een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Na het uitvoeren van werkzaamheden
aan het systeem moet de spanning van de
vier banden worden gecontroleerd en het
systeem worden gereset.
Het resetten van het systeem moet gebeuren bij
aangezet contact en stilstaande auto.
De follow me home-verlichting kan
geconfigureerd worden in het menu
Rijverlichting / Auto .
De nieuwe opgeslagen
bandenspanningsparameters worden
door het systeem als referentiewaarden
beschouwd.
Rijden
Page 139 of 304

PEUGEOT & TOTAL
Het PEUGEOT TOTAL-team weet hoe prestatiegrenzen
onder de meest veeleisende omstandigheden verlegd kunnen
worden. Dit werd bevestigd door de eerste drie plaatsen die
in 2017 werden behaald.
Voor deze uitzonderlijke prestaties voorzagen de teams van
PEUGEOT Sport hun PEUGEOT 3008 DKR van TOTAL
QUARTZ, een hoogwaardig smeermiddel dat onder de meest
extreme omstandigheden de motor optimaal beschermt.
TOTAL QUARTZ beschermt uw motor tegen de tand des
tijds.
TOTAL QUARTZ Ineo First is een uiterst hoogwaardig
smeermiddel dat door de R&D-teams van Peugeot en Total
gezamenlijk is ontwikkeld. De innovatieve technologie van
deze speciaal voor Peugeot-motoren ontwikkelde motorolie
draagt in belangrijke mate bij tot het terugdringen van de
CO
2-uitstoot en beschermt de motor effectief tegen ver vuiling.
EEN SAMENWERKING IN HET TEKEN VAN
PRESTATIES!
Page 140 of 304

138
Brandstoftank
Inhoud van de tank:
- ongeveer 50
liter (benzinemotoren).
-
ongeveer 50
liter (dieselmotoren).
-
ongeveer 45
liter (BlueHDi-dieselmotoren).
Minimumbrandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau is
bereikt, gaat dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel branden. Er
zit er nog ongeveer 5 liter brandstof
in de tank. Als het verklikkerlampje
knippert, dan is zeer weinig
brandstof over .
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over een lege brandstoftank
(diesel) .
Tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem is afgezet; zet in dat geval
altijd het contact af met de sleutel.
Ta n k e n
Een sticker aan de binnenzijde van de tankklep
geeft aan welke brandstof u moet tanken voor
het type motor in uw auto. Om veilig te tanken:
F
Z
et altijd eerst de motor af.
F
O
pen de brandstofvulklep 1.
F
S
teek de sleutel in de dop 2 en draai de
sleutel linksom. F
V
ul de tank volledig, maar laat het
vulpistool niet meer dan drie keer
afslaan ; doet u dit wel, dan kan dit leiden tot
storingen.
Na het tanken:
F
p
laats de vuldop terug.
F
d
raai de sleutel naar rechts en ver wijder
hem uit de tankdop.
F
s
luit de brandstofvulklep.
Zolang de brandstoftankdop niet is
vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de
dop worden verwijderd.
Tijdens het openen van de tankdop
kan een geluid van aangezogen lucht
hoorbaar zijn. Dit is normaal en wordt
veroorzaakt door de onderdruk die
ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet de
tank beslist worden afgetapt en weer
met de juiste brandstof worden gevuld
voordat de motor kan worden gestar t.
Als u minder dan 5 liter brandstof tankt,
wordt de stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofmeter.
F V er wijder de dop en bevestig deze aan de
haak aan de binnenzijde van de klep 3 .
Praktische informatie