PEUGEOT 3008 2017 Instructieboekje (in Dutch)
Page 221 of 566
219
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Stop & Start
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en de motor
wordt automatisch in de S
t
o
P
-stand gezet:
- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 20 km/h of bij stilstaande auto bij de
benzine-uitvoering Pure
te
ch 130 en de
dieseluitvoeringen BlueHDi 115 en 120, de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat,
De duur van de momenten dat de motor
afgezet is, wordt opgeteld en weergegeven
door een teller.
e
l
ke keer als u het contact
opnieuw aanzet met de sleutel of de " S TA R T/
STOP "-knop, wordt deze teller op 0 gezet.
-
a
ls u, bij een automatische transmissie ,
bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of
de stand N selecteert.
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (S
t
o
P
-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (S
tA
R
t-
stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
ta
nk nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem in de S
t
o
P
-
stand is gezet. Zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel of de " S TA R T/
STOP "-knop.
Het systeem werkt de eerste
10
seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op de werking van andere
componenten van de auto zoals de
remmen en de stuurbekrachtiging.
6
Rijden
Page 222 of 566
220
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Overgang naar de START-standBijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Dit verklikkerlampje gaat uit en de
motor wordt automatisch gestart:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
b
ij een automatische transmissie :
● als
u, ter wijl de stand D of M is
geselecteerd, het rempedaal loslaat,
● of
als u, ter wijl de stand N is
geselecteerd en het rempedaal is
losgelaten, de stand D of M selecteert,
● of
als u de achteruitversnelling
i
nschakelt. De StA
Rt- stand wordt om veiligheids- of
comfortredenen automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurderportier wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
d
e snelheid van de auto hoger is dan
25 km/h bij een handgeschakelde
versnellingsbak (3 km/h bij de benzine-
uitvoering Pure
te
ch 130 en de
dieseluitvoeringen BlueHDi 115 en 120) of
hoger is dan 3 km/h bij een automatische
transmissie,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Dit verklikkerlampje knippert een
paar seconden en gaat dan uit.
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De StoP-stand wordt niet geactiveerd als:
- d e auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurderportier geopend is,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
of de " START/STOP "-knop niet sneller dan
10 km/h heeft gereden,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt /is
aangetrokken,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e voorruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
In dit geval knippert dit verklikkerlampje
een paar seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Rijden
Page 223 of 566
221
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Uitschakelen / weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het thermische
comfort in het interieur op peil te houden, kan het
nuttig zijn het Stop & Start-systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk gewenst
moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de S
t
o
P
-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.
Openen van de motorkap
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om verwondingen
als gevolg van het automatisch inschakelen van
de S
tA
R
t-
stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijadviezen , met name over
het rijden op overstroomde wegen.
Met de toets op het dashboard
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de
functie weer ingeschakeld. Het desbetreffende
lampje gaat uit.
Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
dooft en er wordt een melding weergegeven. F
D
ruk op deze toets. Het desbetreffende
lampje gaat branden.
ter bevestiging van de uitschakeling brandt
dit verklikkerlampje en wordt er een melding
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Deze functie kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via het
menu Rijden van het touchscreen.
Met de toets van het touchscreen
ter bevestiging van de uitschakeling gaat dit
verklikkerlampje branden en wordt er een melding
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Selecteer het tabblad " Rijhulpsystemen" en
vervolgens " Stop & Star t ".
Bij een nieuwe selectie wordt de functie weer
ingeschakeld.
Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
dooft en er wordt een melding weergegeven.
6
Rijden
Page 224 of 566
222
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Storing
Auto's met het Stop & Start-systeem
zijn voorzien van een speciale
12V- ac c u.
Laat werkzaamheden aan dit type accu
alleen door het P
e
ugeot
-
netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de 12V-accu .
Bij een storing in het systeem knippert dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
enige tijd en gaat het vervolgens
permanent branden, in combinatie met de
weergave van een melding.
Als er in de StoP -stand een storing zou optreden, kan het
zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat.
Alle verklikkerlampjes gaan branden.
In dat geval moet u het contact uitzetten en de motor
opnieuw starten met de sleutel of door op de S TA R T/
STOP -knop te drukken.
Laat het systeem controleren door het Pe ugeot-
n etwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Page 225 of 566
223
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt
dat de waakzaamheid van de bestuurder niet
door het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit).De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker
met de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
identificatie van de auto.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt bovendien
een hoger brandstofverbruik.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset
.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Controle van de bandenspanning
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de
auto staat langer dan een uur stil of er is minder
dan 10 km gereden met een beperkte snelheid).
on
der andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden
verhoogd.
6
Rijden
Page 226 of 566
224
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
Resetten
u krijgt deze waarschuwing als dit
lam pje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
Waarschuwing te lage bandenspanning
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
S
top zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats. F
C
ontroleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld.
F R ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F
g
e
bruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering).
ee
n te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien.
ee
n visuele controle is dus niet
voldoende. De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten
onjuist
is.
Rijden
Page 227 of 566
225
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Touchscreen
Monochroom scherm C
Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
er v
erschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door
het P
e
ugeot
-
netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Deze functie kan worden gereset via
het menu "
Persoonlijke instelling -
configuratie " van het scherm.
F
S
electeer het menu " Parameters van de
auto definiëren ".
F
S
electeer het menu " Hulp bij het rijden".
F
S
electeer het menu " Bandenspanning".
F
Sel
ecteer de functie " Resetten".
F
Sel
ecteer " Ja" om te bevestigen.
ee
n geluidssignaal om aan te geven dat het
resetten is gelukt. Het resetten van de functie kan
worden uitgevoerd via het menu
Rijden
van het touchscreen.
F
S
electeer in het menu Rijden het tabblad
" Parameters ".
F
S
electeer op deze pagina de functie
" Resetten bandenspanningscontrole ".
F
Sel
ecteer " Ja" om te bevestigen.
er k
linkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
6
Rijden
Page 228 of 566
226
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheden opslaan
Met behulp van deze functie kunt u snelheden opslaan die u vervolgens kunt gebruiken voor de configuratie van de twee functies snelheidsbegrenzer
(maximumsnelheid) en snelheidsregelaar (kruissnelheid).
u
kunt voor beide functies zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem.
er
zijn standaard al snelheden opgeslagen.
Wijzig de opgeslagen snelheden
omwille van de veiligheid alleen als de
auto stilstaat.Deze functie is beschikbaar via het
menu Rijden
van het touchscreen.
F
S
electeer het tabblad " Rijhulpsystemen".
F
Sel
ecteer de functie " Inst. snelheden".F
S
electeer het tabblad "Begrenzer" of
" Regelaar ", afhankelijk van de functie
waarvoor u nieuwe snelheden wilt opslaan.
F
Sel
ecteer de ingestelde snelheid die u wilt
wijzigen.
F
V
oer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F
B
evestig om de wijzigingen op te slaan en
het menu af te sluiten.
To e t s " M E M "
Wijzigen van een ingestelde
snelheid
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren om deze te gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de snelheidsbegrenzer
of de snelheidsregelaar .
Rijden
Page 229 of 566
227
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidslimietherkenning
Dit systeem geeft de door de camera
gedetecteerde toegestane maximumsnelheid
weer op het instrumentenpaneel.
Specifieke snelheidslimieten, bijvoorbeeld die
voor vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De op het instrumentenpaneel weergegeven
snelheidslimiet wordt bijgewerkt als u een
bord met een snelheidslimiet bestemd voor
personenauto's en lichte bedrijfswagens
passeert.De eenheid van de weergegeven
snelheidslimiet (km/h of mph) is afhankelijk
van het land waar u zich bevindt.
Houd hier rekening mee als u zich aan
de toegestane maximumsnelheid wilt
houden.
Als u in een ander land rijdt, werkt het
systeem alleen correct als de eenheid van
de snelheid op het instrumentenpaneel
overeenkomt met de eenheid voor de
snelheid die in dat land wordt gebruikt.
De automatische snelheidslimietherkenning
is een rijhulpsysteem. Het systeem geeft niet
altijd de juiste snelheidslimiet aan.
De op de borden langs of boven de weg
weergegeven snelheidslimieten gaan altijd
voor de door het systeem weergegeven
snelheden.
on
danks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich aan de
verkeersregels houden en zijn snelheid altijd
aanpassen aan de weersomstandigheden
en de verkeerssituatie.
Als het systeem niet binnen een vooraf
bepaalde tijdsduur een bord met een
snelheidslimiet detecteert, wordt mogelijk
geen snelheid weergegeven.
Het systeem is ontwikkeld om borden te
detecteren die voldoen aan de eisen van het
Verdrag van Wenen inzake verkeerstekens.
om de goede werking van het systeem
te garanderen is het raadzaam het
gedeelte van de voorruit vóór de
camera regelmatig te reinigen.
Werkingsprincipes
Dit systeem detecteert met behulp van een
boven aan de voorruit geplaatste camera de
borden met snelheidslimieten en leest het de
informatie op deze borden.
Het systeem maakt tevens gebruik van
informatie over snelheidslimieten uit de
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
om e
r zeker van te zijn dat de
informatie over snelheidslimieten
afkomstig van het navigatiesysteem
actueel is, dienen de kaartgegevens
geregeld
te worden geüpdatet.
6
Rijden
Page 230 of 566
228
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Weergave op het instrumentenpaneel
1. Weergave van de snelheidslimiet.
of
2.
W
eergave van het einde van de
snelheidslimiet.
Weergave van de snelheid
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt
ontvangen, geeft het systeem de waarde weer. De bestuurder kan, als hij dat wil, zijn snelheid
aanpassen op basis van de door het systeem
geleverde gegevens.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu op het scherm van
de auto.
Rijden