PEUGEOT 3008 2022 Instructieboekje (in Dutch)

Page 211 of 292

209
In geval van pech
8De uiterste gebruiksdatum van het middel
staat op de flacon vermeld.
Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar
lever deze in bij een PEUGEOT-dealer of een
officieel inzamelpunt.
Vergeet niet om een nieuwe flacon met
afdichtmiddel bij een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats te kopen.


► Rijd direct ongeveer 5 kilometer met matige
snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het
afdichtmiddel het lek kan dichten.


Zet de auto stil en controleer de reparatie
en de bandenspanning met de set.
Rijd niet sneller dan 80 km/h en niet
meer dan 200 km met een band die met
dit type set is gerepareerd.
Neem contact op met een PEUGEOT
-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats om de
band te laten verwisselen.
De bandenspanning
controleren / aanpassen
De compressor kan worden gebruikt, zonder
afdichtmiddel in de band te spuiten , om de
bandenspanning te controleren en zo nodig te
corrigeren.


V
erwijder het dopje van het ventiel van de
band en bewaar het op een schone plaats.


Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.



Sluit de slang aan op het ventiel en zet deze
stevig vast.



Controleer of de schakelaar van de
compressor in de stand " O

" staat.


Rol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.



Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12V

-aansluiting in de auto.


Zet het contact aan.



Schakel de compressor in door de
schakelaar in de stand " I

" te zetten en breng
de band op de spanning die staat aangegeven
op de bandenspanningssticker van de auto. De
bandenspanning verlagen: druk op de zwarte
toets op de slang van de compressor, bij de
aansluiting op het ventiel.
Als de bandenspanning van 2 bar na 7 minuten nog niet is bereikt, kan de band
niet met de bandenreparatieset worden
gerepareerd; neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om u verder te helpen.
► Zet de schakelaar in de stand O zodra de
gewenste bandenspanning is bereikt.


V
erwijder de set en berg deze op.


V
ervang de dop op het ventiel.
Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om
verklarende video's te bekijken.
Toegang tot het reservewiel



Het reservewiel ligt onder de vloer van de
bagageruimte.
Zie het hoofdstuk Gereedschapsset

voor
toegang tot het reservewiel.

Page 212 of 292

210
In geval van pech

► Maak het verbindingsstuk los van het deksel
van de kist (B - C).
► Haal het verbindingsstuk door de naaf van
het wiel om het wiel te kunnen verwijderen ( D).
Het gereedschap opbergen

► Berg het desbetreffende gereedschap weer
op in de gereedschapskist en sluit het deksel.
► Zet de gereedschapskist op de grond.
► Steek het verbindingsstuk in het gat van de
gereedschapskist ( B - C).
Afhankelijk van de uitvoering is er een
standaardformaat reservewiel met stalen
of lichtmetalen velg aanwezig.
In sommige landen wordt de auto geleverd
met een "noodreservewiel".
Het reservewiel monteren
► Draai de centrale moer los.
► V erwijder het bevestigingssysteem (moer en
bout).


T
il het reservewiel aan de achterzijde op en
trek het naar u toe.


Neem het wiel uit de bagageruimte.
Het reservewiel terugplaatsen
► Leg het reservewiel terug in de
reservewielbak.


Draai de moer op de bout een aantal slagen
los.



Plaats het bevestigingssysteem (moer en
bout) op het midden van het wiel.



Draai de centrale moer voldoende vast om
het wiel goed te bevestigen.



Berg de gereedschapskist in het midden van
het wiel op en klik de kist vast.
Toegang tot het reservewiel



Het reservewiel wordt met een lier tegen de
bodem van de bagageruimte vastgeklemd.
Alleen een noodreservewiel kan met de lier onder de auto worden bevestigd.
Het reservewiel monteren

► Vouw het vouwpaneel op en zet de linkerstoel
op de 3e zitrij (indien aanwezig) rechtop. ►

T
il het voorgesneden deel van de vloer op om
de bevestigingsmoer van het reservewiel los te
maken.

Bevestig verlengstuk
8
aan het uiteinde
van wielsleutel 5 en draai de moer aan om de
lierkabel af te winden totdat het reservewiel plat
op de grond ligt. Wind de lengte af die nodig is
om gemakkelijk bij het wiel te komen.


► Haal het wiel met de gereedschapskist uit
het achterste gedeelte van de auto.


Zet het reservewiel rechtop om bij de
gereedschapskist ( A

) te kunnen komen.

Page 213 of 292

2 11
In geval van pech
8

► Maak het verbindingsstuk los van het deksel
van de kist ( B - C).


Haal het verbindingsstuk door de naaf van
het wiel om het wiel te kunnen verwijderen ( D

).
Het gereedschap opbergen

► Berg het desbetreffende gereedschap weer
op in de gereedschapskist en sluit het deksel.


Zet de gereedschapskist op de grond.



Steek het verbindingsstuk in het gat van de
gereedschapskist ( B

- C).
► Wind de lier op door de moer van de lier los
te draaien met wielsleutel 5
en verlengstuk 8: de
moer moet vrij kunnen draaien nadat de kabel
volledig is opgewonden.


Berg het overige gereedschap op in
de opbergvakken onder de dorpel van de
bagageruimte.
Het wiel met de lekke band kan niet met
de lier aan de onderzijde van de auto
worden bevestigd. Het wiel moet in de
bagageruimte worden opgeborgen (gebruik
een hoes om de bagageruimte te
beschermen).
Terugplaatsen van de lier en het
reservewiel


► Berg het desbetreffende gereedschap op in
de gereedschapskist en sluit het deksel.


Zet de gereedschapskist op de grond.
Na het monteren van het reservewiel in
de plaats van het wiel met de lekke band
moet de lier en de doos met gereedschap
onder de auto worden teruggeplaatst voordat
weggereden kan worden.


► Zet het wiel rechtop.
► Haal het verbindingsstuk door de naaf van
het wiel (
D).

Page 214 of 292

212
In geval van pech
► Steek het verbindingsstuk in het gat van de
gereedschapskist ( B
- C).


Centreer en plaats het reservewiel op de
doos met gereedschap ( D

).


► Steek de centreerdop in de wielnaaf.
► Plaats het wiel met de gereedschapskist
onder het achterste gedeelte van de auto.


► Verhoog het wiel met de gereedschapskist
onder de auto door de bout van de lier linksom te
draaien met de wielsleutel 5 en het verlengstuk
8.


Draai de bout volledig vast.
Als de kabel
volledig is opgerold, moet bij het verder draaien
van de moer geen weerstand meer worden
gevoeld.


Controleer of het wiel goed vlak tegen de
bodem aan ligt.
Verwijderen van het wiel
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de wieldop
door deze met behulp van de wielsleutel
bij de ventielopening los te wippen en
vervolgens los te trekken.
Monteren: haal de wielbouten aan en breng
daarna de wieldop aan; plaats de opening
in lijn met het ventiel en druk de wieldop
vervolgens rondom vast met de palm van uw
hand.
De auto parkeren
Parkeer de auto op een plaats waar u
het verkeer niet hindert en zorg ervoor dat
deze op een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond staat.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
moet u de eerste versnelling inschakelen
om de wielen te blokkeren, de parkeerrem
aantrekken, tenzij deze in de automatische
stand staat, en het contact uitzetten.
Bij een automatische transmissie moet
u stand P selecteren om de wielen te
blokkeren, de parkeerrem aantrekken, tenzij
deze in de automatische stand staat, en het
contact uitzetten.
Controleer of de controlelampjes van de
parkeerrem op het instrumentenpaneel
permanent branden.
De inzittenden moeten de auto hebben
verlaten en zich op een veilige plaats
bevinden.
Plaats waar nodig een wielblok achter het
wiel kruislings tegenover het te verwisselen
wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op
de krik steunt; gebruik een bok.




► Verwijder de sierdop van de wielbouten met
het gereedschap ( 7) (lichtmetalen velgen).

Page 215 of 292

213
In geval van pech
8► Bevestig dop (2 ) op de wielsleutel ( 5) en
draai de slotbout een omwenteling los.


Draai de overige wielbouten iets los met
alleen de wielsleutel ( 5

).


► Plaats het voetstuk van de krik ( 6) op de
grond, recht onder een van de twee krikpunten
aan de voorzijde ( A) of achterzijde (B). Gebruik
het krikpunt dat zich het dichtste bij het te
verwisselen wiel bevindt.


► Draai de krik ( 6 ) uit totdat de kop van de krik
het krikpunt (A of B) raakt; het contactvlak van
het krikpunt (A of B) moet goed in het middelste
deel van de kop van de krik steken.


Krik de auto op totdat er voldoende
ruimte tussen het wiel en de grond is om het
reservewiel te monteren.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of zachte ondergrond kan de
krik wegschuiven of wegzakken - kans op
letsel!
Plaats de krik precies onder een van de
krikpunten ( A of B) onder de auto en
controleer of de kop van de krik goed
tegen het midden van het contactvlak van
het krikpunt drukt. Anders kan de auto
beschadigd raken en/of de krik inklappen -
Kans op letsel!


► Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats.


V
erwijder het wiel.
Monteren van een wiel
Een reservewiel met stalen velg of
noodreservewiel monteren
Als de auto is voorzien van lichtmetalen
velgen, raken de ringen ( A) de stalen velg of
het noodreservewiel niet. Het wiel wordt door
het conische contactvlak ( B) van elke bout op
zijn plek gehouden.


► Monteer het wiel op de naaf.
► Draai de bouten met de hand vast.


Draai de slotbout met de wielsleutel ( 5

) en de
dop
(2) voorlopig vast.


Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel ( 5

) handvast.

Page 216 of 292

214
In geval van pech
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Vervang de lampen per paar om onbalans in
de verlichting te voorkomen.
Terugplaatsen van de lampunits
Voer de handelingen voor het
terugplaatsen in de omgekeerde volgorde van
het verwijderen uit.
Koplampen en andere
verlichting met ledlampen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de betreffende
typen (kop)lampen:
– Koplampen met ledtechnologie.
– Koplampen met Full LED-technologie.
– Zijrichtingaanwijzers.
– Verlichting zijkant.
– Achterlichten met ledtechnologie.
– Derde remlicht.
– Kentekenplaatverlichting.
Als u dit type gloeilamp moet vervangen, neem dan contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raak koplampen met led- of Full LED-
technologie niet aan - gevaar van elektrocutie!


► Laat de auto weer volledig zakken.
► V ouw de krik (6) op en verwijder deze.


► Draai de slotbout met de wielsleutel ( 5 ) en de
dop (2) vast.


Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel ( 5

) vast.


Bevestig de doppen op de wielbouten
(afhankelijk van de uitvoering).



Berg het gereedschap op.
Na het verwisselen van een wiel
Berg het wiel met de lekke band op in de
bagageruimte of, afhankelijk van de uitvoering,
verwijder de naafdop van het wiel en berg het op
de plaats van het reservewiel op.
Met een noodreservewiel
Schakel bepaalde rijhulpsystemen uit (Active
Safety Brake, Adaptieve cruise control enz.).
Overschrijd de maximaal toegestane snelheid
van 80 km/h of de maximale afstand van 80
km niet.
Het is niet toegestaan om met meer dan één
noodreservewiel te rijden.
Ga naar het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat het aantrekkoppel van de bouten van het
reservewiel en de bandenspanning nakijken.
Laat de lekke band controleren. Na inspectie
kan de monteur u vertellen of de band
kan worden gerepareerd of moet worden
vervangen.
Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht)
kan er een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele
minuten branden.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:


Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.



Gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product.



W

anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen,
houd de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten en de
randen ervan gericht, om beschadiging
van de vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet het
contact en de koplampen/lampen
minstens enkele minuten zijn uitgeschakeld
- risico op ernstige brandwonden!
Raak de lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.

Page 217 of 292

215
In geval van pech
8Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Vervang de lampen per paar om onbalans in
de verlichting te voorkomen.
Terugplaatsen van de lampunits
Voer de handelingen voor het
terugplaatsen in de omgekeerde volgorde van
het verwijderen uit.
Koplampen en andere
verlichting met ledlampen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de betreffende
typen (kop)lampen:


Koplampen met ledtechnologie.



Koplampen met Full LED-technologie.


Zijrichtingaanwijzers.


V
erlichting zijkant.


Achterlichten met ledtechnologie.



Derde remlicht.


Kentekenplaatverlichting.
Als u dit type gloeilamp moet vervangen, neem dan contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raak koplampen met led- of Full LED-
technologie niet aan - gevaar van elektrocutie!
Verlichting vóór
Uitvoering met led-koplampen

1. Dimlicht / groot licht
2. Dagrijverlichting / parkeerlichten /
richtingaanwijzers
Uitvoering met koplampen met Full
LED-technologie


1.Dimlicht / groot licht
2. Statische bochtverlichting
3. Dagrijverlichting / parkeerlichten /
richtingaanwijzers
Achterlichten

Page 218 of 292

216
In geval van pech
Versie 1 (Full)
Kast 1Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F1 3 AKeyless entry and start
F2 5 AMultifunctionele display
F5 5 AAchteruitrijcamera - parkeerhulp
F7 10 AHifi-versterker
=
1.Dagrijverlichting / parkeerlichten / remlichten
(led)
2. Dagrijverlichting / parkeerlichten (led)
3. Richtingaanwijzers (led)
4. Achteruitrijlichten (led)
5. Mistlampen (P21W)
Mistlicthen (P21W)

Deze gloeilampen kunnen via de buitenkant van
de achterbumper worden vervangen.


Steek uw hand onder de bumper
.


Draai de gloeilamphouder een kwartslag en
verwijder deze.



Draai de gloeilamp een kwartslag en vervang
de gloeilamp.
Raak de uitlaat niet aan als u de
gloeilamp kort na het uitschakelen van
het contact vervangt - kans op brandwonden!
Een zekering vervangen
Toegang tot het
gereedschap
De tang voor het verwijderen van zekeringen
bevindt zich achter het paneel van de
zekeringkast.
Afhankelijk van de uitvoering:


► Trek het paneel eerst linksboven en dan
rechtsboven los.


V
erwijder het paneel volledig.


Haal de tang uit de houder
.


► Open het dashboardkastje.
► Druk op de handgreep in het midden van het
paneel van de zekeringkast.


Beweeg het deksel volledig omlaag.



Haal de tang uit de houder
.
Een zekering vervangen
Voordat u een zekering vervangt:
► Achterhaal de oorzaak van de storing en
verhelp de oorzaak.


Schakel alle stroomverbruikende functies uit.



Zet de auto stil en zet het contact af.



Bepaal welke zekering defect is aan de hand
van de actuele zekeringtabellen en schema's.
Bij het vervangen van zekeringen is het
volgende zeer belangrijk:



Gebruik de speciale tang om de zekering uit
de zekeringkast te verwijderen en controleer of
het smeltdraadje van de zekering intact is.



V
ervang een defecte zekering altijd door een
zekering met dezelfde stroomsterkte (dezelfde

Page 219 of 292

217
In geval van pech
8kleur): een afwijkende stroomsterkte kan
storingen veroorzaken - kans op brand!
Als de storing zich kort na het vervangen van
de zekering opnieuw voordoet, laat dan het
elektrische systeem door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats
controleren.
Complete zekeringtabellen en
bijbehorende schema's
Neem voor meer informatie contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer een zekering wordt vervangen
die niet in deze zekeringtabellen staat,
kunnen er ernstige storingen ontstaan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.


Goed
Defect

Tang
Montage van elektrische accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
systeem van uw auto is al rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats
voordat u andere elektrische voorzieningen
of accessoires in de auto monteert of laat
monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het repareren van de auto of
het oplossen van storingen die zijn ontstaan
door de montage van accessoires die niet
door PEUGEOT zijn geleverd of aanbevolen,
of die niet zijn gemonteerd in
overeenstemming met de aanbevelingen. Dit
geldt met name als het gezamenlijke
stroomverbruik van de extra uitrusting meer
dan 10 milliampère bedraagt.
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde).
Voer voor toegang tot de zekeringen dezelfde
procedure uit als voor toegang tot het
gereedschap voor het vervangen van de
zekeringen.
Versie 1 (Full)
Kast 1
Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F1 3 AKeyless entry and start
F2 5 AMultifunctionele display
F5 5 AAchteruitrijcamera - parkeerhulp
F7 10 AHifi-versterker

Page 220 of 292

218
In geval van pech
Zekeringkast in de
motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap,
naast de accu.
Zekeringnr.Stroomsterkte (A) Functies
F8 20 ARuitenwisser achter
F10 30 ASloten
F 11 30 ASloten
F17 10 A12
V-aansluiting bagageruimte
F18 5 ANoodoproep en pechhulpoproep
F22 3 AVerlichting dashboardkastje
F26 3 ADisplay waarschuwingslampje veiligheidsgordels niet vastgemaakt
F27 3 ARegen- en zonnesensor
F31 5 AAirbags.
F33 15 A12V-aansluiting vóór
F35 5 AInstrumentenpaneel
F36 20 ATouchscreen, audio-/navigatiesysteem
Kast 2
Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F17 10 AOpslaan van rijstanden
Versie 2 (Eco)
Zekeringnr. Stroomsterkte (A) Functies
F4 15 AClaxon
F5 20 ARuitensproeierpomp
F6 20 ARuitensproeierpomp achter
F8 20 ARuitenwisser achter

Page:   < prev 1-10 ... 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 ... 300 next >