Peugeot 308 2016 Handleiding (in Dutch)
Page 171 of 398
169
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Driver Sport Pack
Dit pakket beïnvloedt:
- de visuele sfeer met een specifieke
achtergrondverlichting van het instrumentenpaneel,
- het motorgeluid,
- de stuurbekrachtiging,
-
d
e acceleratie,
-
d
e informatie voor de bestuurder
over dynamische parameters, op het
instrumentenpaneel.
Deze functie is uitsluitend beschikbaar
als de Park Assist en de stand Sneeuw
van de automatische transmissie niet
zijn geselecteerd.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld,
wordt deze functie automatisch
uitgeschakeld.
Inschakelen
F Druk op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende
gegevens van de dynamische parameters
op het instrumentenpaneel weer te geven.
Deze telemetrische gegevens
(versnelling in lengte- en dwarsrichting,
geleverd vermogen, vuldruk, ...) dienen
uitsluitend ter informatie.
F
H
oud de knop ingedrukt tot de
achtergrondverlichting van het
instrumentenpaneel verandert.
Het lampje van de toets blijft branden.
Weergave
F Druk herhaaldelijk op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar om naar een volgend scherm te gaan.
Als het lampje knippert, kan de functie niet
worden ingeschakeld (bijvoorbeeld als de Park
Assist of de stand Sneeuw is geselecteerd) en
gaat de achtergrondverlichting weer over naar
de normale modus.
Als het lampje langdurig blijft knipperen, neem
dan contact op met het P
e
ugeot
-
netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij auto's met een automatische
transmissie verloopt het schakelen sneller.
6
Rijden
Page 172 of 398
170
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Stop & Start
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Het verklikkerlampje "ECO" op het
instrumentenpaneel gaat branden en de motor
wordt automatisch in de S
t
o
P
-stand gezet:
- Als u bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak bij een snelheid lager
dan 20 km/h of bij stilstaande auto
(afhankelijk van de motoruitvoering) de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat.
ta
nk nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem in de S
t
o
P
-stand is gezet.
Zet in dat geval altijd het contact af. Het systeem werkt de eerste
10 seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Als de motor door het systeem in de
S
t
o
P
-stand wordt gezet, blijven alle
andere componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
Nadat de auto tot stilstand is gekomen,
kan het een ogenblik duren voordat de
motor wordt afgezet.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De belangrijkste redenen waarom de St oP -
stand niet wordt geactiveerd zijn:
-
d
e auto bevindt zich op een steile helling
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurderportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt,
-
d
e auto heeft sinds de laatste start door de
bestuurder niet sneller dan 10 km/h gereden,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt /is
aangetrokken,
-
d
e klimaatregeling in het interieur laat het
niet toe,
-
d
e voorruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r zijn bepaalde bijzondere
omstandigheden (laadtoestand accu,
motortemperatuur, rembekrachtiging,
buitentemperatuur...).
Als uw auto is uitgerust met het Stop & Start-
systeem, registreert een teller hoelang de
S
t
o
P
-stand tijdens een traject is geactiveerd.In dit geval knippert het
verklikkerlampje "ECO" een
paar
seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (S
t
o
P
-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart
(S
tA
R
t-
stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en
een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Stop & Start-teller(minuten/seconden of uren/minuten)
- Bij een automatische transmissie , als u
bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of
de selectiehendel in de stand N zet.
De teller wordt elke keer als u het contact aanzet
weer op nul gezet.
Rijden
Page 173 of 398
171
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Overgang naar de START-stand
Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en
de motor wordt automatisch gestart:
-
A
ls u bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak het koppelingspedaal
volledig intrapt. De StA
Rt- stand wordt automatisch
geactiveerd als:
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
- het bestuurderportier wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
d
e snelheid van de auto hoger is dan
25 km/h of 3 km/h (afhankelijk van de
motoruitvoering) bij een handgeschakelde
versnellingsbak,
-
d
e snelheid van de auto hoger is dan
3
km/h bij een automatische transmissie,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...). Als het systeem in de S
t
o
P
-stand
wordt uitgeschakeld, dan wordt de
motor direct weer gestart.
u kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen
d oor de schakelaar "ECO OFF " in te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar gaat branden en er
verschijnt een melding.
Uitschakelen / Inschakelen
Het verklikkerlampje "ECO" knippert
een paar seconden en gaat dan uit.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
-
B
ij een automatische transmissie
:
●
a
ls u, met de selectiehendel in de
stand D of M , het rempedaal loslaat,
●
a
ls u, met de selectiehendel in de
stand N en het rempedaal niet ingetrapt,
de selectiehendel in de stand D of M zet,
●
o
f als u de achteruitversnelling
selecteert.
Het systeem wordt automatisch
ingeschakeld zodra de motor door de
bestuurder wordt gestart.
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF"
.
Het systeem is dan weer ingeschakeld; het
controlelampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
6
Rijden
Page 174 of 398
172
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Storing
Bij een storing in het systeem gaat dit
verklikkerlampje permanent branden.
Laat het systeem controleren door
het P
e
ugeot
-
netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de S
t
o
P
-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet meer
wil aanslaan of direct afslaat.
Alle verklikkerlampjes gaan branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast
een waarschuwingsmelding verschijnen,
waarbij verzocht wordt om de selectiehendel in
de stand N te zetten en opnieuw het rempedaal
in te trappen.
u
moet het contact uitzetten en de motor
opnieuw starten.
Schakel omwille van de veiligheid het Stop &
S tart-systeem altijd uit als u handelingen
onder de motorkap wilt uitvoeren om
verwondingen door het automatisch
activeren van de S
tA
R
t-
stand te voorkomen.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt
gebruik van een speciale 12V-accu (raadpleeg
voor meer informatie het P
e
ugeot
-
netwerk).
Het gebruik van een andere dan de door
P
e
ugeot voorgeschreven accu's kan leiden tot
storingen in het systeem.
Maak voor het opladen van de 12V-accu gebruik
van een 12V-acculader. De polariteiten mogen
hierbij niet worden omgekeerd.
Onderhoud
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
Laat eventuele werkzaamheden
uitvoeren bij een gekwalificeerde
werkplaats, bijvoorbeeld een
servicepunt van het P
e
ugeot
-
n
etwerk, die over alle deskundigheid en
speciale gereedschappen beschikt.
Rijden
Page 175 of 398
173
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Snelheden opslaan
Opslaan
Met behulp van deze functie kunt u snelheden opslaan die u vervolgens kunt gebruiken voor de configuratie van de twee functies snelheidsbegrenzer
(maximumsnelheid) en snelheidsregelaar (kruissnelheid).
u
kunt voor beide functies zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. e
r z
ijn standaard al snelheden opgeslagen.
F
S
electeer het menu " Rijhulpsysteem".
Voer deze handelingen omwille van de
veiligheid alleen uit als de auto stilstaat. F
S
electeer de functie waarvoor u nieuwe
snelheden wilt opslaan:
Deze functie kan worden ingesteld via het
touchscreen tablet.
F
V
oer de nieuwe waarde in met de
nummertoetsen en bevestig.
F
B
evestig om de wijzigingen op te slaan en
sluit het menu af.
●
s
nelheidsbegrenzer
of
F
D
ruk op de toets van de snelheid die u wilt
wijzigen. Als u op deze toets drukt, worden de
fabrieksinstellingen weer teruggezet.
Touchscreen
F Druk op de secundaire pagina op
"Inst. snelheden ".
●
sn
elheidsregelaar.
6
Rijden
Page 176 of 398
174
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsbegrenzer ingeschakeld/onderbroken.
7.
S
nelheidsbegrenzer geselecteerd.
8.
I
ngestelde snelheid.
Snelheidsbegrenzer "LIMIt"
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het gaspedaal
geen effect.
1.
S
electeren van de snelheidsbegrenzer.
2.
V
erlagen van de ingestelde snelheid.
3.
V
erhogen van de ingestelde snelheid.
4.
In
schakelen / onderbreken van de
snelheidsbegrenzing.
5.
W
eergeven van de lijst van opgeslagen
snelheden.
Weergave op het instrumentenpaneel
om de snelheidsbegrenzer te kunnen
inschakelen moet de ingestelde snelheid
minimaal 30 km/h bedragen.
Het onderbreken van de snelheidsbegrenzer
geschiedt eveneens via de toets.
tr
ap het gaspedaal voorbij de weerstand in om
de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden.
Laat om terug te keren naar de ingestelde
maximumsnelheid het gaspedaal los tot de
wagensnelheid weer beneden de ingestelde
snelheid ligt.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten
van het contact opgeslagen in het geheugen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden.
Rijden
Page 177 of 398
175
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Inschakelen / Pause
F Draai de rolknop 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
S
chakel de snelheidsbegrenzer in door
op de toets 4 te drukken, als de gewenste
snelheid wordt weergegeven (standaard de
laatste geprogrammeerde snelheid).
F
u kunt de werking van de
snelheidsbegrenzer tijdelijk onderbreken
door nogmaals op de toets 4 te drukken:
het onderbreken wordt bevestigd op het
display (Pause).
er k
an een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Als de functie is geselecteerd, kunt u als volgt
de waarde van de snelheid wijzigen:
-
d
ruk op de toets 2 of 3 om de weergegeven
snelheid te verhogen of te verlagen:
F
h
erhaaldelijk kort indrukken om te
wijzigen in stappen van + of - 1 km/h,
F
i
ngedrukt houden om te wijzigen in
stappen van + of - 5 km/h. -
d
oor op de toets 5 te drukken:
F
d
e zes opgeslagen snelheden worden
weergegeven op het touchscreen,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
D
e waarde wordt direct weergegeven op
het instrumentenpaneel.
H
et selectiescherm wordt na enkele
seconden gesloten.
Instellen van de
maximumsnelheid (instelling)
6
Rijden
Page 178 of 398
176
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Bij snel accelereren, bijvoorbeeld in een
steile afdaling, kan de snelheidsbegrenzer
niet altijd voorkomen dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden.
De snelheidsbegrenzer wordt dan tijdelijk
uitgeschakeld en de ingestelde snelheid
knippert op het display.
Als de ingestelde snelheid zonder ingreep
van de bestuurder wordt overschreden,
knippert de snelheid in combinatie met
een geluidssignaal.
Bij gebruik van matten die niet zijn
goedgekeurd door P
e
ugeot kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
worden gehinderd.
om t
e voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
c
ontroleer of de mat goed is
bevestigd,
-
g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Het knipperen van streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
P
e
ugeot
-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.Storing
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Uitschakelen
F trap het gaspedaal met kracht in tot
voorbij het zware punt om de ingestelde
snelheid te overschrijden.
De werking van de snelheidsregelaar wordt
tijdelijk onderbroken en de weergegeven
ingestelde snelheid knippert.
Als de ingestelde snelheid zonder ingreep
van de bestuurder wordt overschreden
(bijvoorbeeld in een steile afdaling), knippert de
snelheid in combinatie met een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid weer is gedaald
tot beneden de ingestelde snelheid, werkt
de snelheidsbegrenzer weer en stopt het
knipperen van de snelheid.
F
D
raai de knop 1 in de stand "0" .
D
e informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt niet meer weergegeven.
Rijden
Page 179 of 398
177
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Bediening aan de stuurkolom
6. Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8.
I
ngestelde snelheid.
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de
bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen.
Het inschakelen van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig: daarvoor moet de auto
met een snelheid van minstens 40 km/h rijden.
1.
Sel
ecteren van de snelheidsregelaar.
2.
V
erlagen van de ingestelde snelheid
of het programmeren van de actuele
wagensnelheid als aan te houden snelheid.
3.
V
erhogen van de ingestelde snelheid
of het programmeren van de actuele
wagensnelheid als aan te houden snelheid.
4.
onderbreken / hervatten van de snelheidsregeling.5. overzicht van de opgeslagen snelheden.
Weergave op het instrumentenpaneel
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Het
onderbreken van de snelheidsregelaar
geschiedt handmatig met de toets, door het
rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen, door activering van het e
S
P.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
om w
eer terug te keren naar de ingestelde
snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten tot de wagensnelheid weer gelijk is aan de
geprogrammeerde snelheid.
Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak
moet minimaal de derde of vierde versnelling
(afhankelijk van de motoruitvoering) zijn ingeschakeld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het opslaan van
snelheden.
Bij een auto met automatische transmissie moet
minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld.
6
Rijden
Page 180 of 398
178
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Inschakelen
Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt
u vervolgens de snelheid wijzigen:
-
m
et behulp van de toetsen 2 of 3 :
F
h
erhaaldelijk kort indrukken om te
wijzigen in stappen van + of - 1 km/h,
F
i
ngedrukt houden om te wijzigen in
stappen van + of - 5 km/h.
Onderbreken
F Draai de rolknop 1 in de stand "CRUISE" :
de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F
D
ruk op de toets 2 of 3 : de actuele snelheid
van uw auto wordt de ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar is geactiveerd (
oN
).
Wijzigen van de oorspronkelijke
(ingestelde) snelheid
- door op de toets 5 te drukken:F d e zes opgeslagen snelheden worden
weergegeven op het touchscreen,
F
s
electeer een waarde: deze verschijnt op
het instrumentenpaneel.
H
et selectiescherm wordt na
enkele
seconden gesloten.
D
e wijziging is opgeslagen. Als de snelheidsregelaar is ingeschakeld, kunt
de werking ervan tijdelijk onderbreken door op
de toets 4 te drukken: op het display wordt de
onderbreking aangegeven (Pause).
Rijden