Peugeot 308 2016 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2016, Model line: 308, Model: Peugeot 308 2016Pages: 398, PDF Size: 9.45 MB
Page 211 of 398

209
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Bandenspanningscontrolesysteem
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt
dat de waakzaamheid van de bestuurder niet
door het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
on
der andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger brandstofverbruik.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
6
Rijden
Page 212 of 398

210
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Waarschuwing te lage
bandenspanningResetten
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met
de bandenspanningen is.
Het waarschuwingssysteem voor
te lage bandenspanning is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens
het resetten de juiste spanning hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten
onjuist
is.
u
krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en, volgens
uitvoering, een melding.
el
ke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
er i
s een sticker op de middenstijl aan de
bestuurderszijde aangebracht om u hierop
attent te maken.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
S
top zodra dit mogelijk is op een veilige
plaats. F
g
e
bruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(volgens uitvoering),
of
F
c
ontroleer als u een compressor in de
auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor
tijdelijke bandenreparatie, de spanning van
de vier banden als deze zijn afgekoeld,
of
F
r
ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.ee
n te lage bandenspanning is niet
altijd aan de band te zien.
ee
n visuele
controle is dus niet voldoende. De waarschuwing blijft actief tot het
systeem is gereset.
Rijden
Page 213 of 398

211
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
Het resetten van het systeem moet gebeuren
bij afgezet contact en stilstaande auto.F
D
ruk op "Initialisatie bandensp.
controle ".
F
B
evestig het resetten door op de toets " Ja"
te drukken. Als het resetten is voltooid,
klinkt een geluidssignaal en wordt een
melding weergegeven.
Touchscreen
De nieuw opgeslagen drukwaarden
worden door het systeem beschouwd
als referentiewaarden.
Display C
F Druk op de toets MENU om het algemene
menu te openen.
F
D
ruk op de toets " 7" of " 8" om het menu
Persoonlijke instellingen - configuratie
te selecteren en bevestig uw keuze door op
de toets OK te drukken.
Via het menu " Rijhulpsysteem " van
het touchscreen:
F Druk op de toets " 5" of " 6" om het menu
Configuratie auto instellen te selecteren
en bevestig uw keuze door op de toets OK
te drukken.
F
D
ruk op de toets " 5" of " 6" om het
menu Rijhulpsysteem , het menu
Bandenspanning en vervolgens het menu
Resetten te selecteren en bevestig uw
keuzes door op de toets OK te drukken.
H
et resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
6
Rijden
Page 214 of 398

212
308_nl_Chap06_conduite_ed02-2015
F Druk met aangezet contact en stilstaande auto gedurende
ongeveer drie seconden op deze
knop en laat de knop vervolgens
los; het resetten wordt bevestigd
door een geluidssignaal.
Display A Storing
Als het waarschuwingslampje te lage
bandenspanning gaat knipperen en vervolgens
blijft branden in combinatie met het lampje
Service, wijst dit op een storing in het systeem.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het P
e
ugeot
-
n
etwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Controleer na werkzaamheden aan
het systeem altijd de spanning van
de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Display A (zonder autoradio)
Rijden
Page 215 of 398

213
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed02-2015
Brandstoftank
tank meer dan 10 liter brandstof om er voor te
zorgen dat de stijging van het brandstofniveau wordt
weergegeven op de brandstofmeter.
ti
jdens het openen van de tankdop kan een geluid van
aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt
door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van
het brandstofcircuit. Dit geluid is normaal.
Openen
tank nooit als de motor door het Stop &
Start-systeem in de St oP -stand is
geschakeld; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel of met de
knop "S
tA
R
t/
S
t
o
P
" indien uw auto
is voorzien van het Keyless entry and
start-systeem.
-
o
n
tgrendel de auto als deze is voorzien
van het Keyless entry and start-systeem.
-
D
ruk op de klep (in het achterste deel van
de zijkant van de auto) en trek de klep
vervolgens open.
Ta n k e n
F Ver wijder de vuldop en plaats deze op de steun (aan de klep).
F
S
teek het vulpistool zo ver mogelijk in de
vulopening en druk hierbij de metalen
klep A in.
F
V
ul de brandstoftank. Laat het vulpistool
maximaal drie keer afslaan, aangezien er
anders storingen kunnen optreden.
F
P
laats de vuldop terug en sluit deze door
de dop rechtsom te draaien.
F
D
ruk de klep van de tankdop dicht (uw auto
moet ontgrendeld zijn).
F
K
ies bij het tankstation de juiste brandstof
(deze staat vermeld op de sticker aan de
binnenzijde van de brandstofvulklep van uw
auto).
F
A
ls uw auto is voorzien van een conventionele
sleutel, steek deze dan in de vuldop.
F
D
raai de vuldop linksom.
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 53
liter (of 45 liter, afhankelijk van de uitvoering).
7
Praktische informatie
Page 216 of 398

214
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed02-2015
Minimumbrandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau is
bereikt, gaat dit waarschuwingslampje
branden, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Onderbreking
brandstoftoevoer
uw auto is voorzien van een beveiliging die bij
een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer
afsluit. Als dit lampje gaat branden, zit er nog minder
dan 10 liter brandstof in de tank.
ga z
o snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u zonder brandstof komt te staan. Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet
de tank beslist worden afgetapt
voordat de motor kan worden
gestart.
uw a
uto is voorzien van een katalysator, die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen benzine
worden getankt.
Het vullen van de brandstoftank met behulp van een
jerrycan is wel mogelijk, maar doe dit met beleid.
Houd de tuit van de jerrycan recht en druk deze niet
tegen de klep van de tankbeveiliging, om ervoor
te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening
stroomt.
tankbeveiliging diesel
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te
tanken. Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, wordt geactiveerd zodra u de brandstoftankdop
verwijdert.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.Reizen naar het buitenland
omdat de tankpistolen voor het tanken van
Diesel per land kunnen verschillen, kan de
aanwezigheid van een tankbeveiliging op de
auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is.
Wij adviseren u daarom voordat u naar het
buitenland afreist bij het P
e
ugeot
-
netwerk
te informeren of uw auto geschikt is om in het
desbetreffende land te kunnen tanken.
Praktische informatie
Page 217 of 398

215
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed02-2015
Brandstof voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen van het type e1 0 (deze
bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de
eu
ropese richtlijnen e
N 2
28 en e
N 1
5376.
Brandstoffen van het type
e
8
5 (deze bevatten
tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor
auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van
de ethanol moet voldoen aan de
e
u
ropese
richtlijn
e
N 1
5293.
Brandstof voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige e
u
ropese richtlijnen voldoen
(diesel die voldoet aan de richtlijn
eN 5
90 gemengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn
e
N 1
4214) en die aan de pomp
getankt kunnen worden (met een gehalte aan
methyl-estervetzuren van 0
tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30
is bij
bepaalde dieselmotoren mogelijk. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt
worden nageleefd. Raadpleeg het P
e
ugeot
-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof
(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke
olie, stookolie...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
7
Praktische informatie
Page 218 of 398

216
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed02-2015
Sneeuwkettingen
onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de
auto.
ui
tsluitend de voor wielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
ee
n noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het gebruik
van sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of
de ketting en de bevestigingen de velg
niet raken.
ge
bruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto.
Het gebruik van sneeuwsokken is eveneens
mogelijk.
Neem voor meer informatie contact op met het
P
e
ugeot
-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Montagetips
F Als u onder weg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F
t
r
ek de handrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F
M
onteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F
R
ijd langzaam weg en rijd een klein stukje
met een snelheid van maximaal 50
km/h.
F
Z
et de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Maat van de af
fabriek gemonteerde banden
typ
e sneeuwketting
195/65 R15 schakel 9 mm
205/55 R16
2 2 5 /4 5 R17
225/40 R18 K-Summit K23
235/35 R19 Michelin
e
a
sygrip
L1 2 *
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het
monteren van de sneeuwkettingen te oefenen;
doe dit op een vlakke en droge ondergrond.
* Behalve Italië en oo stenrijk.
Praktische informatie
Page 219 of 398

217
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed02-2015
Sneeuwscherm
Zorg dat de motor is afgezet en de ventilateur stil staat
als er handelingen aan het sneeuwscherm worden
uitgevoerd. Voor het plaatsen en verwijderen wordt
geadviseerd contact op te nemen met het P
e
ugeot
-
n
etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Plaatsen
F Breng het scherm aan op het bovenste gedeelte van het luchtrooster in de
vo o r b u m p e r.
F
D
ruk op het scherm om de
bevestigingsclips vast te zetten.
Verwijderen
F gebruik een schroevendraaier als hefboom om de bevestigingsclips één voor één los
te maken.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen:
-
a
ls de buitentemperatuur hoger is
dan 10°C (bijvoorbeeld 's zomers),
-
a
ls de auto moet worden gesleept,
-
b
ij snelheden hoger dan 120 km/h.
Het afneembare sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om
een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur van de radiateur te voorkomen.
7
Praktische informatie
Page 220 of 398

218
308_nl_Chap07_info-pratiques_ed02-2015
trekken van een aanhanger
Wij raden u aan gebruik te maken van
een speciaal door Peugeot geteste
en goedgekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het P
e
ugeot
-
n
etwerk of een gekwalificeerde
werkplaats te laten monteren.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het P
e
ugeot
-
n
etwerk behoort, moet de montage
altijd volgens de voorschriften van de
fabrikant worden uitgevoerd.
uw a
uto is hoofdzakelijk bedoeld voor het
vervoer van personen en bagage, maar is
tevens geschikt voor het trekken van een
aanhanger.
Sneeuwscherm
Bij het trekken van een aanhanger dient het
sneeuwscherm te zijn verwijderd, indien uw
auto hiermee is uitgerust.
Raadpleeg daarvoor het P
e
ugeot
-
netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats. Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht
van de bestuurder.
De afsluitplaat bevindt zich achter het
onderste luchtrooster.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de gewichten
(en aanhangergewichten indien van
toepassing voor uw auto).
Trekhaak GTi
uw auto is niet geschikt voor de
montage van een trekhaak. Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijtips voor het trekken van
een aanhanger.
Praktische informatie