PEUGEOT 308 2022 Instructieboekje (in Dutch)
Page 131 of 260
129
Rijden
6► Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen / te
verlagen, beweegt u 3 herhaaldelijk kort omhoog /
omlaag.
►
Om in stappen van +/- 5
km/h te verhogen / te
verlagen, houdt u 3 omhoog / omlaag gedrukt.
Wanneer u 3 lang omhoog / omlaag gedrukt
houdt, verandert de rijsnelheid heel snel.
Als de functie is geactiveerd, kan de waarde van
de ingestelde snelheid worden gewijzigd met de
snelheid die wordt voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning weergegeven op het
instrumentenpaneel:
–
W
anneer u het bord passeert:
►
Druk op
4-OK om de voorgestelde snelheid op
te slaan. Deze waarde wordt direct als de nieuw
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel
weergegeven.
–
W
anneer u het bord bent gepasseerd:
►
Druk op
4-OK. De melding "OK?" wordt
weergegeven om het verzoek tot opslaan te
bevestigen.
►
Druk opnieuw op
4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde waarde
voor de snelheid wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
De snelheidsregelaar onderbreken / hervatten
► Druk op 2-I I> of trap het rempedaal in. Het
symbool "I I>" wordt weergegeven als er aan alle
voorwaarden voor activering wordt voldaan.
De snelheidsregelaar kan ook als volgt worden
onderbroken:
– Automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
–
W
anneer de neutraalstand wordt geselecteerd of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
–
W
anneer de snelheid van de auto lager is dan
30
km/h bij een handgeschakelde versnellingsbak.
–
W
anneer de kans op het afslaan van de motor
bij een handgeschakelde versnellingsbak wordt
gedetecteerd.
–
W
anneer het koppelingspedaal langer dan 10
seconden wordt ingetrapt.
–
W
anneer de elektrische parkeerrem wordt
gebruikt.
–
W
anneer de veiligheidsgordel wordt losgemaakt.
–
W
anneer het bestuurdersportier wordt geopend.
►
Druk op
2-I I> of 4-OK om de snelheidsregelaar
weer in te schakelen.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet de
bestuurder het gaspedaal intrappen om weg te rijden
en vervolgens het systeem opnieuw inschakelen
door sneller dan 30
km/h te rijden en 2-I I> of 4-OK
in te drukken.
Wanneer een auto met een automatische
transmissie door remmen tot stilstand is gebracht
en de auto door de verkeerssituatie niet binnen
3
seconden weer kan wegrijden, drukt u op 2-I I> of
trapt u het gaspedaal in om weg te rijden.
De snelheidsregelaar blijft actief na het schakelen, ongeacht het type
versnellingsbak.
Wanneer de snelheidsregelaar is onderbroken en de bestuurder deze
opnieuw probeert in te schakelen, wordt de
melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" tijdelijk
weergegeven als opnieuw inschakelen niet
mogelijk is (er wordt niet aan de voorwaarden
voldaan).
De geprogrammeerde snelheid wijzigen met
de functie Verkeersbordherkenning
► Druk op 4-OK om de door de functie op het
instrumentenpaneel weergegeven snelheid te
accepteren en druk vervolgens nog een keer op de
toets om te bevestigen.
Als de geselecteerde snelheid veel verschilt van de huidige rijsnelheid, is een sterke
acceleratie of deceleratie voelbaar.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 3 om de drempelwaarden van de
afstandsinstelling ("Ve r ", "Normaal" of "Dichtb.")
weer te geven en druk herhaaldelijk kort op omhoog/
omlaag om een drempelwaarde te selecteren.
Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
De bestuurder moet voldoende afstand houden tot
de voorligger.
Page 132 of 260
130
Rijden
– Laat geen passagiers in- of uitstappen.
– Schakel de achteruitversnelling niet in.
Let bij het wegrijden van de auto op fietsers,
voetgangers of dieren. Deze worden niet
door het systeem gedetecteerd.
De bestuurder moet op de omgeving letten.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, bij droog weer en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle over
de auto weer overnemen.
Situaties weer het systeem geen rekening mee
houdt:
– Voetgangers, fietsers, dieren.
– Stilstaande voertuigen (bijvoorbeeld bij
verkeersopstoppingen of defecte voertuigen).
– Kruisende voertuigen.
– Tegemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder het
systeem onderbreken:
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde
snelheid
► Trap het gaspedaal in. Het systeem wordt
onderbroken zolang de auto accelereert. De
ingestelde snelheid knippert terwijl de huidige
rijsnelheid hoger is dan de ingestelde snelheid.
Selectie van het systeem ongedaan maken
► Druk herhaaldelijk op 1-ASSIST totdat de
OFF-modus op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
►
Na een paar seconden wordt de selectie van
de snelheidsregelaar ongedaan gemaakt. De
miniweergave voor Rijhulpsystemen verdwijnt.
Meldingen en
waarschuwingen
De werkelijke volgorde van de weergave van de meldingen of waarschuwingen kan
afwijken.
Snelheidsregelaar is geselecteerd,
maar kan niet worden
ingeschakeld.
Er is niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs)
Snelheidsregelaar is geselecteerd,
wacht op bevestiging voor
inschakeling.
Er is voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs)
Snelheidsregelaar onderbroken,
maar kan niet opnieuw worden
ingeschakeld.
Er is niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs) / (grijs)
Snelheidsregelaar is onderbroken,
wacht op bevestiging voor
inschakeling.
Er is voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs) / (grijs)
Snelheidsregelaar actief, voertuig
gedetecteerd.
(groen) / (groen)
Snelheidsregelaar is onderbroken
na een korte acceleratie door de
bestuurder.
(groen) / (grijs)
(oranje) " Neem controle over de auto over"
► Remmen of accelereren, afhankelijk van de
situatie.
(rood) " Neem controle over de auto over"
►
Neem onmiddellijk de controle over de auto
over: het systeem kan niet correct reageren op de
huidige rijsituatie.
" Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt"
Het systeem weigert om de snelheidsregelaar in
te schakelen omdat er niet aan de noodzakelijke
voorwaarden is voldaan.
Stop & Go-functie
Het systeem heeft de auto volledig
tot stilstand gebracht.
(groen) / (groen)
Binnen 3 seconden rijdt de auto weer geleidelijk en
automatisch weg.
Na meer dan 3 seconden stilstaan moet de
bestuurder gas geven of op 2-I I> drukken om weg
te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat de auto tot stilstand is gebracht, wordt
de elektrische parkeerrem automatisch na
ongeveer 5 minuten aangetrokken.
Gedurende de fase dat de auto stilstaat gelden de volgende aanbevelingen:
–
De bestuurder mag de auto niet verlaten.
–
De bagageruimte mag niet worden geopend.
Page 133 of 260
131
Rijden
6– Laat geen passagiers in- of uitstappen.
– Schakel de achteruitversnelling niet in.
Let bij het wegrijden van de auto op fietsers, voetgangers of dieren. Deze worden niet
door het systeem gedetecteerd.
De bestuurder moet op de omgeving letten.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, bij droog weer en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle over
de auto weer overnemen.
Situaties weer het systeem geen rekening mee
houdt:
–
V
oetgangers, fietsers, dieren.
–
Stilstaande voertuigen (bijvoorbeeld bij
verkeersopstoppingen of defecte voertuigen).
– Kruisende voertuigen.
– T egemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder het
systeem onderbreken:
– Bij het rijden op een bochtige weg.
– Bij het naderen van een rotonde.
– Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel het systeem weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder wordt verzocht
om meteen de controle over te nemen:
–
De voorligger remt zeer sterk af.
– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto
en de voorligger.
De camera en / of de radar kunnen sommige voertuigen op de weg
(bijvoorbeeld een vrachtwagen) slecht
waarnemen of interpreteren en dit kan leiden tot
een onjuiste inschatting van de afstand waardoor
ten onrechte wordt versneld of geremd.
Let vooral op: – Bij de aanwezigheid van motorfietsen en
bij het invoegen van voertuigen.
–
W
anneer u een tunnel binnenrijdt of over een
brug rijdt.
Gebruik het systeem niet: – Na een klap tegen de voorruit ter hoogte
van de camera of een klap tegen de voorbumper.
–
Als een van de remlichten niet werkt.
Het systeem mag niet worden gebruikt: – Bij lange voorwerpen op dakdragers.
–
Als de auto een aanhanger trekt of wordt
gesleept.
–
Als de voorkant van de auto is aangepast
(bijvoorbeeld door de montage van verstralers of
het overspuiten van de voorbumper).
–
Als de werking van de radar wordt gehinderd.
Storing
Wanneer er zich een storing voordoet, worden in
plaats van de ingestelde snelheid streepjes (oranje)
weergegeven.
Om de storing te bevestigen, gaat dit waarschuwingslampje branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Page 134 of 260
132
Rijden
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. De daadwerkelijke volgorde van de weergave van deze
waarschuwingen kan afwijken.Schakelaars op en rondom het stuurwiel Symbolen
Aanwijzingen
ASSIST of I I>
(grijs) / (grijs) Snelheidsregelaar gepauzeerd.
Drive Assist Plus ingeschakeld.
ASSIST of OK
(groen) / (groen) Snelheidsregelaar actief.
Drive Assist Plus ingeschakeld.
ASSIST
(groen) / (groen) Drive Assist Plus ingeschakeld.
Lane Positioning Assist werkt normaal (stuurwielcorrectie geactiveerd).
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Lane Positioning Assist
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Het systeem herkent de rijstrookmarkeringen en
houdt de auto op de door de bestuurder gekozen
positie binnen de rijstrook.
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die
boven aan de voorruit is geplaatst.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
hoofdwegen.
Inschakelen / uitschakelen
Het Lane Positioning Assist-systeem wordt
automatisch ingeschakeld nadat de stand Drive
Assist Plus is geselecteerd.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
de Drive Assist Plus.
De selectie wordt bevestigd door de weergave
van de symbolen op het instrumentenpaneel
die het stuurwiel en de rijstrookmarkeringen
vertegenwoordigen.
De kleur van de symbolen hangt af van de
werkingsstatus van het systeem:
(grijs) Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem is
gepauzeerd.
(groen) Er is aan alle werkingsvoorwaarden voldaan;
het systeem is actief.
(oranje) Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem een tijd niet meer
wil gebruiken, kan hij of zij het uitschakelen door
nogmaals op de toets ASSIST te drukken (bevestigd
wanneer de miniweergave voor Rijhulpsystemen
van het instrumentenpaneel verdwijnt).
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Werkingsvoorwaarden
– Adaptieve snelheidsregelaar actief.
– ESP in werkende staat.
–
ASR-systeem ingeschakeld.
–
Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.
–
Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.
–
De auto wordt niet blootgesteld aan een sterke
zijdelingse acceleratie.
–
Richtingaanwijzers uit bij activering van het
systeem.
Regeling
De bestuurder moet het stuurwiel goed vasthouden.
Als de snelheidsregelaar is geactiveerd, worden
de symbolen groen weergegeven: het systeem
begeleidt de auto door middel van kleine
stuurbewegingen en houdt deze op de door de
bestuurder gekozen positie binnen de rijstrook. Deze
positie hoeft niet het midden van de rijstrook te zijn.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
De bestuurder kan op elk moment de positie van
de auto wijzigen door het stuurwiel te gebruiken
en deze positie te behouden tot het systeem deze
heeft overgenomen. Als de gekozen positie te ver
uit het midden ligt, kan deze automatisch weer
worden gecorrigeerd. Het systeem past de nieuw
opgegeven positie toe.
Het systeem pauzeren /
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie ondernemen als hij denkt dat de
verkeerssituatie of het wegoppervlak ingrijpen
vereist, door het stuurwiel te bewegen om de
werking van het systeem tijdelijk te onderbreken.
Wanneer door het intrappen van het rempedaal
het Adaptieve snelheidsregelaar-systeem wordt
onderbroken, wordt ook de werking van het
systeem onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet stevig genoeg vast houdt,
Page 135 of 260
133
Rijden
6dan geeft het systeem een aantal
waarschuwingen die steeds dringender worden.
Als de bestuurder niet reageert, wordt het
systeem uitgeschakeld.
Als de werking wordt onderbroken omdat het stuurwiel langere tijd niet stevig genoeg
wordt vastgehouden, moet het systeem weer
worden ingeschakeld door opnieuw op de toets
ASSIST te drukken.
Automatisch onderbreken
Bij onderbreking van het systeem klinkt een
specifiek geluidssignaal.
–
Activering van het ESP-systeem.
–
Rijstrook onvoldoende gedetecteerd. In dit geval
kan de functie Active Lane Departure Warning
System de controle overnemen totdat er weer aan
de werkingsvoorwaarden van het systeem wordt
voldaan.
Onderbreking door de bestuurder
– Overschrijden van de rijstrookmarkeringen.
– T e stevig vasthouden van het stuurwiel of
dynamische stuurmanoeuvre.
–
Intrappen van het rempedaal (met een pauze
tot gevolg totdat de snelheidsregelaar weer wordt
ingeschakeld) of het gaspedaal (onderbreking
zolang het pedaal wordt ingetrapt).
–
Onderbreken van het
Adaptieve
snelheidsregelaar-systeem.
–
Uitschakelen van het
ASR-systeem.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. De daadwerkelijke volgorde van de weergave van deze
waarschuwingen kan afwijken.
Schakelaars op en rondom het stuurwiel Symbolen
Aanwijzingen
ASSIST of I I>
(grijs) / (grijs) Snelheidsregelaar gepauzeerd.
Drive Assist Plus ingeschakeld.
ASSIST of OK
(groen) / (groen) Snelheidsregelaar actief.
Drive Assist Plus ingeschakeld.
ASSIST
(groen) / (groen) Drive Assist Plus ingeschakeld.
Lane Positioning Assist werkt normaal (stuurwielcorrectie geactiveerd).
Page 136 of 260
134
Rijden
– Bij het rijden in een scherpe bocht.
– Bij het rijden op bochtige wegen.
– Bij werkzaamheden aan de weg.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen
worden uitgeschakeld:
– Wanneer een wiel wordt vervangen, of
wanneer er werkzaamheden in de buurt van een
wiel worden uitgevoerd.
– Wanneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet op de
trekhaakaansluiting is aangesloten of de trekhaak
niet is goedgekeurd.
– Bij slechte weersomstandigheden.
– Op wegen met weinig grip (risico op
aquaplaning, sneeuw, gladheid).
– Bij wegwerkzaamheden en bij tolpoorten.
– Bij rijden op een circuit.
– Op een testbank.
Storing
Bij een storing gaat het
waarschuwingslampje Service
branden en wordt dit (oranje) symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Schakelaars op en rondom het stuurwiel Symbolen
Aanwijzingen
I I>
(grijs) / (grijs) Drive Assist Plus onderbroken door de bestuurder.
ASSIST of OK
(groen) / (grijs) Drive Assist Plus ingeschakeld.
Er is niet voldaan aan alle werkingsvoorwaarden voor de Lane Positioning\
Assist.
ASSIST of I I>
(grijs) / (grijs) Drive Assist Plus onderbroken.
Snelheidsregelaar en Lane Positioning Assist zijn onderbroken.
Meldingen Rijsituaties
" Houd uw handen op het stuurwiel" Langere tijd rijden zonder het stuurwiel vast te houden of terwijl het s\
tuurwiel verkeerd
of onvoldoende stevig wordt vastgehouden.
" Houd het stuurwiel vast" De Lane Positioning Assist wordt uitgeschakeld of spoedig uitgeschakeld.
" Neem controle over de auto over" Gelijktijdig uitschakelen van de snelheidsregelaar en de Lane Positionin\
g Assist.
Werkingslimieten
Het systeem kan een waarschuwing geven
wanneer de auto op een lange, rechte weg
rijdt met een effen wegdek, zelfs als de
bestuurder denkt dat hij het stuurwiel goed
vasthoudt. In de volgende situaties werkt het systeem mogelijk
niet of voert het onjuiste stuurcorrecties uit:
–
W anneer de bestuurder dikke handschoenen
draagt (bij Drive Assist 2.0).
–
Bij slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist).
–
Bij verblinding (verlichting van een tegenligger
,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek, uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw
en licht).
–
W anneer het gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker is.
–
W
anneer rijstrookmarkeringen zijn beschadigd,
deels niet zichtbaar zijn door sneeuw of modder, of
bij meerdere rijstrookmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegdekovergangen).
Page 137 of 260
135
Rijden
6– Bij het rijden in een scherpe bocht.
– Bij het rijden op bochtige wegen.
–
Bij werkzaamheden aan de weg.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen worden uitgeschakeld:
–
W
anneer een wiel wordt vervangen, of
wanneer er werkzaamheden in de buurt van een
wiel worden uitgevoerd.
–
W
anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet op de
trekhaakaansluiting is aangesloten of de trekhaak
niet is goedgekeurd.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Op wegen met weinig grip (risico op
aquaplaning, sneeuw, gladheid).
–
Bij wegwerkzaamheden en bij tolpoorten.
–
Bij rijden op een circuit.
–
Op een testbank.
Storing
Bij een storing gaat het waarschuwingslampje Service
branden en wordt dit (oranje) symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Aanpassing bochtsnelheid
(met Drive Assist 2.0)
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen en het gedeelte
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen.
Ter aanvulling op de
Adaptieve cruise control met
Stop&Go-functie en de Lane Positioning Assist
regelt dit systeem de rijsnelheid in bochten binnen
de rijbaan.
Het systeem past de snelheid aan, met of zonder
de aanwezigheid van een voorligger, in bepaalde
bochten op snelwegen of hoofdwegen.
De snelheid wordt alleen aangepast als de
rijsnelheid niet compatibel met de hoek van de bocht
is.
De afname van de snelheid in een bocht wordt
aangepast aan de situatie om er zeker van de zijn
dat de bocht comfortabel kan worden genomen.
Wanneer er een voorligger aanwezig is, wordt
ook een veilige afstand tot de voorligger in stand
gehouden.
Dit systeem werkt niet bij te scherpe bochten (zoals haarspeldbochten).
Werkingsvoorwaarden
– In aanmerking komende wegen: wegen met
gescheiden rijbanen die verboden zijn voor
voetgangers en fietsers.
– Drive Assist 2.0 ingeschakeld.
– Rijsnelheid tussen 70 en 180 km/h.
Werking
De auto rijdt met de ingestelde
snelheid en houdt de bochten in
de gaten.
Het systeem verlaagt langzaam
de snelheid in de bocht om
comfortabel door de bocht te rijden.
Tijdelijke interventie van de bestuurder
Als de bestuurder vindt dat de snelheid te laag of te
hoog is, kan hij de pedalen gebruiken.
Wanneer het rempedaal wordt ingetrapt, wordt
Drive Assist 2.0 uitgeschakeld, en wanneer het
gaspedaal wordt ingetrapt, wordt de functie tijdelijk
onderbroken.
Halfautomatisch veranderen
van rijstrook
(met Drive Assist 2.0)
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Het systeem assisteert de bestuurder bij het
wisselen van rijstrook.
Page 138 of 260
136
Rijden
Het bericht "Let op" wordt weergegeven als
herinnering dat de bestuurder verantwoordelijk voor
de manoeuvre is.
Het systeem zorgt er vervolgens voor dat de auto
van rijstrook wisselt.
Wanneer er van rijstrook is gewisseld, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld en neemt de
Lane Positioning Assist het over.
Als de richtingaanwijzer voorbij het punt van
weerstand is gezet, moet de bestuurder deze
terugzetten.
De bestuurder moet het stuurwiel correct vasthouden.
Zodra het halfautomatisch van rijstrook wisselen
begint, leidt het systeem de auto met kleine
stuurbewegingen naar de beoogde rijstrook.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
Het wisselen van rijstrook onderbreken
Het is mogelijk dat er tijdens het wisselen
van rijstrook niet meer aan de noodzakelijke
voorwaarden voor de werking van het systeem
wordt voldaan.
Hiervoor wordt de camera boven aan de voorruit, de
radar aan de voorzijde en de vier hoekradars in de
bumpers gebruikt.
Het stuurwiel is voorzien van een hands-on-detectiesysteem om te voorkomen
dat de bestuurder de aandacht verliest.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over het hands-on-detectiesysteem.
Het systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks altijd waakzaam
moet blijven. De bestuurder blijft verantwoordelijk
voor het rijden en dient de omgeving in de gaten
te houden en de handen op het stuurwiel te
houden.
De bestuurder moet meteen actie ondernemen
als hij denkt dat de verkeerssituatie of het
wegoppervlak ingrijpen vereist, door het stuurwiel
te bewegen om de werking van het systeem
tijdelijk te onderbreken.
Elk gebruik van het rempedaal of het gaspedaal
waardoor de adaptieve snelheidsregelaar wordt
onderbroken, zorgt er ook voor dat het systeem
wordt uitgeschakeld.
Het systeem selecteren
Twee mogelijkheden:
– W anneer de auto al op een geschikte weg rijdt,
selecteert de bestuurder het systeem door het Drive
Assist 2.0-systeem in te schakelen. –
Of, als de bestuurder Drive
Assist Plus al gebruikt,
suggereert de auto wanneer deze op een geschikte
weg rijdt om het systeem te selecteren door de toets
OK in te drukken.
Inschakelen / uitschakelen
► Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde voor
het wisselen van rijstrook in, waarbij al dan niet het
punt van weerstand van de lichtschakelaar wordt
overschreden.
De bestuurder kan op elk moment de controle over
de auto weer overnemen:
–
Door de richtingaanwijzer uit te schakelen als de
auto de lijn nog niet heeft overschreden.
–
Door het stuurwiel stevig vast te houden.
–
Door de pedalen te gebruiken.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
de richtingaanwijzers.
Werkingsvoorwaarden
– In aanmerking komende wegen: wegen met
gescheiden rijbanen die verboden zijn voor
voetgangers en fietsers. –
De lijn die de rijstroken van elkaar scheidt, moet
duidelijk genoeg zijn om door het systeem te kunnen
worden herkend.
–
Het systeem is afhankelijk van de positie en
de snelheid van andere voertuigen om veilig van
rijstrook te kunnen wisselen.
–
Drive
Assist 2.0 ingeschakeld.
–
Lane Positioning
Assist ingeschakeld.
–
Rijsnelheid tussen 70 en 180 km/h.
Toegestaan verzoek om van
rijstrook te wisselen
Wanneer aan de benodigde voorwaarden is
voldaan en de richtingaanwijzer wordt gebruikt,
wordt de melding "OK?" weergegeven op het
instrumentenpaneel en klinkt er een geluidssignaal.
► Controleer de omgeving en druk op 2-OK om
naar een andere rijbaan te gaan.
Page 139 of 260
137
Rijden
6Het bericht "Let op" wordt weergegeven als
herinnering dat de bestuurder verantwoordelijk voor
de manoeuvre is.
Het systeem zorgt er vervolgens voor dat de auto
van rijstrook wisselt.
Wanneer er van rijstrook is gewisseld, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld en neemt de
Lane Positioning Assist het over.
Als de richtingaanwijzer voorbij het punt van
weerstand is gezet, moet de bestuurder deze
terugzetten.
De bestuurder moet het stuurwiel correct vasthouden.
Zodra het halfautomatisch van rijstrook wisselen
begint, leidt het systeem de auto met kleine
stuurbewegingen naar de beoogde rijstrook.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
Het wisselen van rijstrook onderbreken
Het is mogelijk dat er tijdens het wisselen
van rijstrook niet meer aan de noodzakelijke
voorwaarden voor de werking van het systeem
wordt voldaan.
Als dit gebeurt voordat een van de wielen over de lijn
tussen twee rijstroken is gegaan, laat het systeem
de auto weer naar de oorspronkelijke rijstrook gaan
(bevestigd door een melding over de annulering
van manoeuvre op het instrumentenpaneel en een
geluidssignaal). Het systeem wordt dan automatisch
uitgeschakeld.
Als dit gebeurt wanneer het wisselen van rijstrook
is gestart, dan vraagt het systeem de bestuurder
om meteen weer de controle over de auto over
te nemen (bevestigd met een melding op het
instrumentenpaneel en een geluidssignaal) en wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld.
Geweigerd verzoek om van
rijstrook te wisselen
Wanner u op 2-OK en er niet aan de noodzakelijke
voorwaarden is voldaan, worden de lijnen op het
instrumentenpaneel in oranje weergegeven en klinkt
er een geluidssignaal.
Het systeem houdt de auto op de oorspronkelijke
rijstrook. Het systeem wordt uitgeschakeld en het
halfautomatisch wisselen van rijstrook wordt niet
uitgevoerd.
Page 140 of 260
138
Rijden
(oranje)" Wisselen van rijstrook onderbroken: blijf
op de rijstrook"
Rem, accelereer of gebruik het stuurwiel, afhankelijk
van de omstandigheden.
(blauw) "Van rijstrook wisselen geannuleerd"
Lane Positioning Assist en Adaptieve
snelheidsregelaar blijven actief.
(rood) " Neem controle over de auto over"
Het systeem kan in de huidige rijsituatie niet worden
gebruikt.
Werkingslimieten
In de volgende situaties werkt het systeem mogelijk
niet:
Meldingen en waarschuwingen
De werkelijke volgorde van de weergave van de meldingen of waarschuwinge\
n kan afwijken.
Weergave Aanwijzingen
(grijs) / (ononderbroken grijs)/(grijs) Systeem wacht op selectie.
(grijs) / (ononderbroken groen)/(groen) Verzoek om het systeem te selecteren.
(groen) / (ononderbroken groen)/(groen) Systeem geselecteerd.
(groen) / (onderbroken groen)/(groen)Bevestigingsverzoek voor het wisselen van rijstrook.