Peugeot 308 CC 2011 Handleiding (in Dutch)

Page 101 of 292

6
99
INDELINGEN










INDELING VAN DE BAGAGERUIMTE



1.
Sjorogen


2.
Bagagenet


(zie de volgende bladzijde voor
meer informatie)

3.
Bagagescherm


(zie de volgende bladzijde voor
meer informatie)

4.
Opbergnet


5.
Riem


6.
Opbergbak (uitvoering met set
voor tijdelijke bandenreparatie)


(zie de volgende bladzijde voor
meer informatie)
of


Gereedschapsset (uitvoering
met reservewiel)


(zie hoofdstuk "Praktische
informatie - § Wiel verwisselen")

Page 102 of 292

6
i
INDELINGEN
Gebruik de sjorogen om uw bagage ste-
vig vast te zetten met het bagagenet.


Bagagenet



)
Til de vloerplaat van de bagage-
ruimte op voor toegang tot de op-
bergbak.

)
Zet de vloerplaat in deze positie
vast door de handgreep aan het kof-
ferdekselrubber te bevestigen.
Hierin vindt u verschillende ruimtes
waarin o.a. het windscherm (windstop)
en twee gevarendriehoeken kunnen
worden opgeborgen.
Als u deze bak verwijdert, krijgt u toe-
gang tot de set voor tijdelijke bandenre-
paratie en het boordgereedschap.












Opbergbak








Bagagescherm

Als het dak is weggeklapt, kan het ge-
deelte van de bagageruimte dat bestemd
is voor uw bagage worden begrensd.


)
Controleer als het bagagescherm is
geplaatst of de bagage:


- het scherm niet naar boven drukt,

- niet op het scherm is geplaatst.
Het bagagescherm moet altijd wor-
den geplaatst voordat het wegklap-
bare dak wordt geopend of gesloten
(zie hoofdstuk "In een oogopslag -
§ Openen").

Page 103 of 292

7
i
101
VEILIGHEID
RICHTINGAANWIJZERS
Wanneer bij een snelheid van meer
dan 60 km/h de richtingaanwijzers
na meer dan 20 seconden nog niet
zijn uitgeschakeld, wordt automa-
tisch het knippergeluid versterkt.

)
Links: duw de hendel omlaag, voor-
bij het zware punt.

)
Rechts: duw de hendel omhoog,
voorbij het zware punt.
ALARMKNIPPERLICHTEN

Gebruik de alarmknipperlichten om het
overige verkeer te waarschuwen in het
geval van fi le, pech, slepen of een on-
geval.


)
Druk deze knop in: de richtingaan-
wijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.










Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknip-
perlichten, afhankelijk van de mate van
remvertraging, automatisch ingescha-
keld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan
de alarmknipperlichten uit.


)
U kunt de alarmknipperlichten ech-
ter ook uitschakelen door de knop in
te drukken.

Als bij auto's met de 1.6 THP 200-benzine-
motor het ESP en de ASR worden uitge-
schakeld, worden de alarmknipperlichten
ook niet meer automatisch ingeschakeld.
Raadpleeg de rubriek "Stabiliteitscontrole
systemen - § Uitschakelen".

Page 104 of 292

7
i
102
VEILIGHEID
CLAXON


)
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Gebruik de claxon alleen wanneer
het echt nodig is, in de volgende
gevallen:


- onmiddellijk gevaar,

- inhalen van fi etsers of voetgan-
gers,

- naderen van een onoverzichte-
lijke bocht.

Gebruik de claxon om medeweggebrui-
kers te waarschuwen bij gevaar.
URGENCE-OPROEP OFASSISTANCE-OPROEP
Hiermee kunt u een noodoproep of hulp-
oproep doen naar de hulpdiensten of de
desbetreffende PEUGEOT-helpdesk.
Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en da-
tacommunicatie" voor meer informatie
over het gebruik van deze voorziening.

Page 105 of 292

7
!
i
i
i
103
VEILIGHEID
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
Dit systeem zorgt voor een automati-
sche en permanente controle van de
bandenspanning tijdens het rijden. Alle reparaties aan een wiel dat
met dit systeem is uitgerust en
het vervangen van een band moe-
ten worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een
wiel is gemonteerd dat niet door
uw auto wordt gedetecteerd (voor-
beeld: montage van winterban-
den), dient het systeem door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalifi ceerde werkplaats op-
nieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning (zie de paragraaf
"Identifi catie") nog regelmatig wor-
den gecontroleerd. De banden-
spanning heeft een belangrijke
invloed op het weggedrag van de
auto en de slijtage van de banden,
vooral onder zware rijomstandig-
heden (zware lading, hoge rijsnel-
heden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesy-
steem kan tijdelijk worden verstoord
door radiogolven in hetzelfde fre-
quentiegebied.
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).

Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er
verschijnt een melding op het
display, in combinatie met een
geluidssignaal, om aan te ge-
ven welke band(en) het betreft.


)
Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden.
Te lage bandenspanning
Het verklikkerlampje STOP

en/of dit verklikkerlampje gaat/
gaan branden op het instrumen-
tenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een mel-
ding op het display die aangeeft
welke band(en) het betreft.


)
Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.

)
Repareer of vervang de beschadig-
de band (lekke band of veel te lage
bandenspanning) en laat de ban-
denspanning zo snel mogelijk con-
troleren.

Lekke band

Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid en verant-
woordelijkheid van de bestuurder niet door
het systeem kunnen worden vervangen.


Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er ver-
schijnt een melding op het display,
in combinatie met een geluidssig-
naal, om aan te geven van welk(e)
wiel(en) de bandenspanning niet meer ge-
controleerd wordt of om aan te geven dat
er een storing in het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om de
defecte sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook weergege-
ven als één van de wielen niet op
de auto aanwezig is (bij reparatie)
of als er één of meerdere wielen
zonder sensor op de auto worden
gemonteerd.
Als uw auto is uitgerust met een
reservewiel, is deze niet voorzien
van een sensor.

Page 106 of 292

7
!
i
!
104
VEILIGHEID
HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN
Uw auto is voorzien van drie systemen
die u helpen om de auto in een noodsi-
tuatie veilig tot stilstand te brengen:


- het antiblokkeersysteem (ABS),

- de elektronische remdrukregelaar
(EBD),

- Brake Assist System (BAS).


Antiblokkeersysteem (ABS)
en Electronic Brake Force
Distribution (EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto, vooral op
een slecht of glad wegdek.

Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en laat
het niet los.
Zorg er bij vervanging van de wie-
len (banden en velgen) voor dat er
wielen worden gemonteerd die aan
de voorschriften van de construc-
teur voldoen.

Storing
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele
display, duidt dit op een storing in het
antiblokkeersysteem. Door deze storing
zou u tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie
met de controlelampjes STOP

en ABS
, een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele
display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar. Door
deze storing zou u tijdens het remmen
de controle over uw auto kunnen ver-
liezen.









Brake Assist System (BAS)

Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.

Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra een van de
wielen dreigt te blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt,
is dat merkbaar aan het trillen van het
rempedaal; dit is de normale werking.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan
een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder
wordt en dat de effectiviteit van het rem-
men wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop zeer krachtig in en laat het pe-
daal niet los.


Stop op een veilige plaats.

Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.

Page 107 of 292

7
!
105
VEILIGHEID
De systemen ASR en ESP zor-
gen voor meer veiligheid tijdens
het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of het te
hard rijden.
De goede werking van de syste-
men wordt verzekerd door het na-
leven van de voorschriften van de
fabrikant voor wat betreft:


- de wielen (banden en velgen),

- de componenten van het rem-
systeem,

- de elektronische componenten,

- de montage- en onderhouds-
procedures.
Laat de systemen na een aanrij-
ding door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalifi ceerde werk-
plaats controleren.


Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond,...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.


)
Druk op de knop "ESP OFF"
, die
zich in het midden van het dash-
board bevindt.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het
verklikkerlampje van de knop
branden, zijn de systemen ASR
en ESP uitgeschakeld.
Bij auto's met een 1.6 THP 200-ben-
zinemotor wordt hiermee tevens het
automatisch inschakelen van de alarm-
knipperlichten uitgeschakeld.

Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw
wordt aangezet of vanaf 50 km/h (uitge-
zonderd 1.6 THP 200-benzinemotor).


)
Druk nogmaals op de knop "ESP
OFF"
om de systemen handmatig
weer in te schakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
storing in deze systemen.
Laat de systemen controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwa-
lifi ceerde werkplaats.
STABILITEITSCONTROLESYSTEMEN


Inschakelen
De systemen worden automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.

Antislipregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
De systemen worden geactiveerd zodra
de wielen te weinig grip hebben of de
koers van de auto afwijkt van de door
de bestuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit controle-
lampje op het instrumentenpa-
neel knipperen.

De antislipregeling verbetert de tractie
van de wielen om doorslippen te voor-
komen, door in te grijpen op de remmen
van de aangedreven wielen en op het
motorkoppel.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma
grijpt in via de remmen van één of meer
wielen en via het motorkoppel om de
auto (binnen de grenzen van de na-
tuurkundige wetmatigheden) weer in de
juiste koers te brengen. Bij auto's met een 1.6 THP 200-ben-
zinemotor wordt hiermee tevens het
automatisch inschakelen van de alarm-
knipperlichten weer ingeschakeld.

Page 108 of 292

7
!
VEILIGHEID
ROLL-BARS
Systeem dat de inzittenden beschermt
bij het over de kop slaan van de auto,
mits ze hun veiligheidsgordel dragen.
De roll-bars zijn in de rugleuning van
de achterbank aangebracht. Ze zijn
voorzien van de inscriptie "Rollover
Protection".

Activering

Ze worden gelijktijdig geactiveerd wan-
neer de auto over de kop slaat.


Storing in de werking


Als dit verklikkerlampje op het in-
strumentenpaneel gaat branden,
in combinatie met een geluidssig-
naal en een melding op het dis-
play, neem dan contact op met het
PEUGEOT-netwerk of met een
gekwalifi ceerde werkplaats om
het systeem te laten controleren.
Om een goede werking en active-
ring van de roll-bars te garanderen
als wordt gedetecteerd dat de auto
over de kop slaat, is het nodig dat:


- er geen enkel accessoire dat
niet is voorzien van een artikel-
nummer van PEUGEOT con-
tact maakt met of is bevestigd
aan de roll-bars,

- er geen voorwerpen aanwezig
zijn die de roll-bars blokkeren of
afremmen,

- er geen voorwerpen aanwezig zijn
in de zone boven de roll-bars.

Page 109 of 292

7
107
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS

Veiligheidsgordels vóór


Verklikkerlampje veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt






Omdoen


)
Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.

)
Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.

Als het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel of op het
pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels en de airbag
aan passagierszijde branden om aan te
geven dat de bestuurder en/of voorpas-
sagier zijn gordel nog niet heeft vastge-
maakt.
Losmaken


)
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.

)
Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.




1.
Pictogram veiligheidsgordels voor en/of
achter losgemaakt/niet vastgemaakt.

2.
Pictogram veiligheidsgordel links voor.

3.
Pictogram veiligheidsgordel rechts voor.

4.

Pictogram veiligheidsgordel rechts achter.


5.
Pictogram veiligheidsgordel links achter.


Pictogrammendisplay
veiligheidsgordel losgemaakt/niet
vastgemaakt
Op het pictogrammendisplay van de
veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde gaat het verklikker-
lampje 2
of 3
rood branden als de veilig-
heidsgordel niet is vastgemaakt of weer
is losgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20
km/h, knippert het verklikkerlampje ge-
durende 2 minuten in combinatie met
een steeds sterker wordend geluids-
signaal. Na deze 2 minuten blijft het
verklikkerlampje branden zolang de be-
stuurder en/of voorpassagier zijn veilig-
heidsgordel niet heeft vastgemaakt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner
en een spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en
passagier bij frontale en zijdelingse aan-
rijdingen. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspan-
ners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzit-
tenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn
actief zodra het contact wordt aange-
zet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittenden getrokken
wordt en bevordert daarmee de veilig-
heid.

Page 110 of 292

7
i
108
VEILIGHEID

Veiligheidsgordels achter

De zitplaatsen achter zijn voorzien van
een driepunts veiligheidsgordel met op-
rolautomaat en gordelkrachtbegrenzer.

Verklikkerlampje veiligheidsgordel

Als een achterpassagier zijn gordel
losmaakt, gaat dit verklikkerlampje
branden op het instrumentenpa-
neel of verschijnt dit pictogram op
het pictogrammendisplay veiligheidsgor-
dels/airbag aan passagierszijde.
Als de wagensnelheid hoger is dan on-
geveer 20 km/h, knippert het verklik-
kerlampje gedurende twee minuten in
combinatie met een steeds sterker wor-
dend geluidssignaal. Na deze 2 minuten
blijft het verklikkerlampje branden zolang
de achterpassagiers hun gordels niet heb-
ben vastgemaakt.


Omdoen


)
Haal de veiligheidsgordel, alvorens
deze om te doen, uit de lus A
.

)
Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.

)
Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.


Losmaken


)
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.

)
Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.

Als er zich in de stand "cabriolet" geen
passagiers op de zitplaatsen achter
bevinden, haal dan de veiligheidsgor-
dels achter door de lussen A
, zodat
de veiligheidsgordels niet heen en
weer kunnen bewegen (uitsluitend bij
uitvoeringen met lederen bekleding).


Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels losgemaakt
Als het contact wordt aangezet, met
draaiende motor of als de wagensnel-
heid lager is dan ongeveer 20 km/h,
worden de pictogrammen 4
en 5
onge-
veer 30 seconden rood weergegeven
als de desbetreffende gordel niet is
vastgemaakt.
Als bij een wagensnelheid hoger dan
ongeveer 20 km/h het pictogram 4
of 5

rood wordt weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display, is de
gordel van de desbetreffende achter-
passagier losgemaakt.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 300 next >