Peugeot 308 CC 2011 Handleiding (in Dutch)

Page 121 of 292

7
!
i
119
VEILIGHEID
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Uw auto is gehomologeerd met de wet-
telijke ISOFIX-bevestigingen.
Op het onderstaande schema staat ver-
meld welke zitplaatsen hiermee zijn uit-
gerust:
Elke zitplaats is voorzien van 2 ringen A

die zijn geplaatst tussen de rug en de zit-
ting van de stoel van de auto en worden
aangegeven door een sticker.
Bij een onjuist geplaatst kinder-
zitje kan het kind bij een aanrijding
ernstig letsel oplopen. Raadpleeg het overzicht voor de
bevestiging van ISOFIX-kinderzit-
jes, waarin staat vermeld welke
mogelijkheden er zijn voor het
plaatsen van een ISOFIX-kinder-
zitje in uw auto. Deze ringen bevinden zich achter af-
dekplaatjes. Toegang tot de ringen:


)
steek de contactsleutel in de uitspa-
ring van het afdekplaatje,

)
maak het los door het naar voren te
trekken en kantel het plaatje naar
beneden.

De ISOFIX-kinderzitjes
beschikken
over 2 sloten die eenvoudig aan deze
ringen A
kunnen worden verankerd.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor
een betrouwbare, degelijke en snelle
montage van het kinderzitje in uw auto.

Page 122 of 292

7
i
120
VEILIGHEID
ISOFIX-KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR PEUGEOT EN GOEDGEKEURD VOOR UW AUTO
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat
geval verplicht het kinderzitje met de normale veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.

Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.


RÖMER Duo Plus ISOFIX


(gewichtsgroep B1
)


Groep 1: van 9 tot 18 kg



Wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Bevestiging zonder de bovenste riem.
Het zitje kan in drie standen worden gezet: rechtop, slaapstand en verlengd.
Verstel de voorstoel van de auto om te voorkomen dat de voeten van het kind
de rugleuning raken.

Page 123 of 292

7
121
VEILIGHEID
OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kin-
derzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aan-
gegeven met een letter ( A
t/m G
).

IL-SU:
zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:


- rug in de rijrichting voorzien van een steun,

- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun.

X:
zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderzitje van de aangegeven gewichtsklasse.



Gewicht van het kind
/ leeftijdsindicatie


Tot 10 kg
(groep 0)


Tot ca. 6 maanden

Tot 10 kg
(groep 0)


Tot 13 kg
(groep 0+)


Tot ca. 1 jaarVan ca.

Van 9 tot 18 kg (groep 1)


1 tot ca. 3 jaar


Type ISOFIX-kinderzitje



Reiswieg

*


"rug in de
rijrichting"



"rug in de
rijrichting"



"gezicht in de
rijrichting"




ISOFIX-maat



F


G


C



D



E



C



D



A



B



B1




ISOFIX-kinderzitjes
universeel en
semi-universeel geschikt
voor bevestiging op de
buitenste zitplaatsen achter



X



IL-SU



IL-SU



IL-SU



*
Op de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd.

Page 124 of 292

8
!
i
!
122
RIJDEN
Draai bij het parkeren van de auto
op een helling de wielen vast tegen
het trottoir, trek de parkeerrem aan
en schakel een versnelling in.
PARKEERREM


Aantrekken


)
Trek de hefboom van de parkeer-
rem volledig aan om uw auto stil te
zetten.

Als tijdens het rijden dit ver-
klikkerlampje en het verklik-
kerlampje STOP
branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het multi-
functionele display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Vrijzetten


)
Trek de hefboom van de parkeerrem
licht omhoog, druk de ontgrendel-
knop in en duw de hefboom geheel
omlaag.







HANDGESCHAKELDE
6-VERSNELLINGSBAK
Voor uw veiligheid en om het star-
ten van de motor te vergemakke-
lijken:


- zet de versnellingshendel altijd
in de neutraalstand,

- trap het koppelingspedaal in.
Schakel de achteruitversnelling al-
leen in als de auto stilstaat en de
motor stationair draait.

Inschakelen van de
achteruitversnelling


)
Trek de ring onder de pookknop om-
hoog en beweeg de versnellingshen-
del eerst naar links en dan naar voren.


Inschakelen van de 5 e of de 6 e
versnelling


)
Beweeg de versnellingshendel zo
ver mogelijk naar rechts om de 5 e of
de 6 e versnelling in te schakelen.

Page 125 of 292

8
i
123
RIJDEN








OPSCHAKELINDICATOR *

Dit systeem adviseert de bestuurder op
te schakelen om het brandstofverbruik
te verminderen (auto's met handge-
schakelde versnellingsbak).

Werking

Het systeem geeft uitsluitend adviezen
als u rustig rijdt.
Afhankelijk van de rijomstandigheden
en de uitrusting van uw auto kan het
systeem u adviseren één of meer ver-
snellingen op te schakelen. U kunt deze
aanwijzingen opvolgen zonder de tus-
senliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeers-
drukte en de veiligheid. De bestuurder
blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk
voor het al dan niet opvolgen van een
schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgescha-
keld.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl op het display van het instrumen-
tenpaneel weergegeven, in combinatie
met het nummer van de aanbevolen
versnelling.

In rijsituaties waarin veel van de mo-
tor wordt gevraagd (diep intrappen
van het gaspedaal, bijvoorbeeld tij-
dens een inhaalmanoeuvre...) zal
het systeem geen schakeladvies
geven.
Het systeem zal u nooit adviseren
om:


- de eerste versnelling in te scha-
kelen,

- de achteruitversnelling in te
schakelen,

- terug te schakelen.



*
Afhankelijk van de motoruitvoering.
Voorbeeld:


- U rijdt in de derde versnelling.

- U trapt het gaspedaal geleidelijk in.

- Het systeem kan u in dit geval advi-
seren een hogere versnelling in te
schakelen.

Page 126 of 292

8
!
124
RIJDEN




HILL HOLDER *

Dit systeem houdt bij het wegrijden op
een helling uw auto ongeveer 2 secon-
den op zijn plaats. In die tijd kunt u uw
voet van het rempedaal naar het gaspe-
daal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:


- als de auto volledig stilstaat met het
rempedaal ingetrapt,

- bij bepaalde hellingcondities,

- als het bestuurdersportier is geslo-
ten.
De hill holder kan niet worden uitge-
schakeld.

Als de auto bergopwaarts stilstaat
en de eerste versnelling is ingescha-
keld of de versnellingsbak in de neu-
traalstand staat, wordt de auto even
op zijn plaats gehouden wanneer u
het rempedaal loslaat.



Werking


Als de auto bergafwaarts stilstaat
en de achteruitversnelling is inge-
schakeld, wordt de auto even op zijn
plaats gehouden wanneer u het rem-
pedaal loslaat.



*
Uitvoeringen met de 1.6 THP 200-ben-
zinemotor.
Verlaat de auto niet in de korte pe-
riode dat u de hill holder gebruikt.

Storing

Bij een storing in de hill holder gaan
deze verklikkerlampjes branden. Laat
het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwa-
lifi ceerde werkplaats. Als u de auto moet verlaten
terwijl de motor draait, ge-
bruik dan de handrem en
controleer of dit verklikker-
lampje op het instrumen-
tenpaneel blijft branden.

Page 127 of 292

8
125
RIJDEN










AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET "TIPTRONIC TECHNIEK SYSTEEM PORSCHE"

Bij de automatische transmissie met
zes versnellingen kunt u kiezen voor
de automatische bediening, aangevuld
met de programma's Sport en Sneeuw,
of voor handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft dus vier ge-
bruiksmogelijkheden:


- automatisch schakelen
: het scha-
kelen wordt elektronisch aange-
stuurd door de transmissie,

- programma Sport
: dit schakelpro-
gramma maakt een meer dynami-
sche rijstijl mogelijk,

- programma Sneeuw
: dit schakel-
programma vereenvoudigt het rijden
op een ondergrond met weinig grip,

- handmatig schakelen
: deze stand
maakt het zelf schakelen met de se-
lectiehendel mogelijk.


Standen van de selectiehendel


P.
Parkeerstand.


- Stilzetten van de auto, met of zon-
der aangetrokken handrem.

- Starten van de motor.

R.
Achteruitversnelling.


- Achteruitrijden, stilstaande auto,
stationair toerental.

N.
Neutraalstand.


- Stilzetten van de auto, met aange-
trokken handrem.

- Starten van de motor.

D.
Automatische werking.

M.+ / -
Zelf schakelen tussen de zes
versnellingen.


)
Beweeg de selectiehendel kort naar
voren om op te schakelen.
of


)
Beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.



Weergave op het
instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt het
desbetreffende pictogram op het instru-
mentenpaneel.

P.
Parking (parkeerstand)

R.
Reverse (achteruitversnelling)

N.
Neutral (neutraalstand)

D1...D6.
Drive (automatisch schakelen)

S.
Programma Sport


7
. Programma Sneeuw


M1...M6.
Handmatig schakelen (sequen-
tiëel)

-.
Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen


Schakelpatroon



1.
Selectiehendel.

2.
Toets " S
" (Sport)
.

3.
Toets " 7
" (Sneeuw)
.

Page 128 of 292

8
!
!
i
i
RIJDEN

Wegrijden



)
Trek de handrem aan.

)
Selecteer de stand P
of N
.

)
Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voor-
waarden wordt voldaan, klinkt een ge-
luidssignaal en verschijnt een melding
op het display.


)
Trap bij draaiende motor het rempe-
daal in.

)
Zet de handrem vrij.

)
Selecteer de stand R
, D
of M
.

)
Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk
de stand N
wordt geselecteerd,
laat het motortoerental dan zakken
tot stationair toerental, zet de se-
lectiehendel in de stand D
en trap
het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de
stand R
, D
of M
is geselecteerd, zet
de auto zich zelfs al in beweging als
het gaspedaal niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom
geen kinderen alleen in de auto
achter.
Trek de handrem aan en selecteer
de stand P
indien er onderhouds-
werkzaamheden moeten worden
uitgevoerd bij draaiende motor. Er wordt een melding weergege-
ven als u de selectiehendel vanuit
de stand P
in een andere stand
probeert te zetten zonder dat u het
rempedaal hebt ingetrapt.


Automatisch schakelprogramma



)
Selecteer de stand D
om automa-
tisch
te laten schakelen tussen de
zes versnellingen.
De transmissie werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De transmissie kiest voort-
durend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de rijstijl, het profi el van
de weg en de belading van de auto.
Op het instrumentenpaneel verschijnen
achtereenvolgens de aanduidingen D

en de automatisch ingeschakelde ver-
snellingen.
Voor een maximale acceleratie zon-
der de stand van de selectiehendel te
wijzigen, moet het gaspedaal volledig
worden ingetrapt (kickdown). De trans-
missie schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnelling
totdat de motor het maximumtoerental
bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie
automatisch terug om sterker op de mo-
tor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt
de transmissie niet naar een hogere
versnelling als u het gaspedaal plotse-
ling loslaat. Zet de selectiehendel nooit in de
stand N
als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand P
of R
als de auto niet vol-
ledig stilstaat.

Programma's Sport en Sneeuw

Deze twee specifi eke programma's vul-
len de automatische werking aan onder
bijzondere rijomstandigheden.

Programma Sport "S"


)
Druk op de toets " S
" als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan au-
tomatisch een dynamische rijstijl moge-
lijk.
Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding S
.

Programma Sneeuw " 7
"


)
Druk op de toets " 7
" als de motor is
gestart.
De transmissie past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat
u gemakkelijker kunt rijden op een on-
dergrond met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding 7
.

Page 129 of 292

8
PRND
!i
127
RIJDEN

Terugkeren naar het
automatische programma


)
Om terug te keren naar het automati-
sche programma kunt u het program-
ma Sport of Sneeuw op elk gewenst
moment uitschakelen door opnieuw op
de desbetreffende toets te drukken.



Handmatig schakelen



)
Selecteer de stand M
om sequenti-
eel
te schakelen tussen de zes ver-
snellingen.

)
Duw de selectiehendel naar het
symbool +
om één versnelling op te
schakelen.

)
Trek de selectiehendel naar het
symbool -
om één versnelling terug
te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnel-
ling kan alleen als de snelheid van de
auto en het toerental van de motor dit
toestaan, anders wordt er tijdelijk over-
gegaan op de automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel ver-
schijnen achtereenvolgens de
aanduiding M
en de handmatig
ingeschakelde versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is,
knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk
ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D
(rijden in de
automatische stand) naar de stand M
(rijden in
de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest
de automatische transmissie automatisch
de stand M1
.

De programma's Sport en Sneeuw kunnen
niet worden ingeschakeld in de handbe-
diende stand.

Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is inge-
schakeld (de selectiehendel
bevindt zich tussen twee stan-
den in).



Parkeren van de auto

Voordat u de motor afzet, kunt u de se-
lectiehendel in de stand P
of N
zetten
om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan
om de auto stil te zetten.

Storing


In de volgende gevallen kan de
versnellingsbak beschadigd raken:


- bij het gelijktijdig intrappen van
het gaspedaal en het rempe-
daal,

- bij het geforceerd van stand P

naar een andere stand schake-
len als de accu ontladen is.
Plaats bij langdurig stilstaan met
draaiende motor (fi les) de selec-
tiehendel in de stand N
en trek de
parkeerrem aan om brandstof te
besparen.
Als de selectiehendel niet in de
stand P
staat, klinkt bij het ope-
nen van het bestuurdersportier of
na ongeveer 45 seconden een ge-
luidssignaal en verschijnt een mel-
ding op het display.


)
Zet de selectiehendel in de
stand P
; het geluidssignaal
stopt en de melding verdwijnt.
Als bij aangezet contact dit ver-
klikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
multifunctionele display, duidt
dit op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met
een noodprogramma en blijft de 3e ver-
snelling ingeschakeld. U kunt dan een
hevige schok waarnemen bij het se-
lecteren van R
vanuit de stand P
, of R

vanuit de stand N
. De transmissie raakt
hierdoor niet beschadigd.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhanke-
lijk van de geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwa-
lifi ceerde werkplaats.
Dit verklikkerlampje kan ook gaan bran-
den bij het openen van een portier.

Page 130 of 292

8
!
i
i
128
RIJDEN






STOP & START-SYSTEEM

Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij
rood licht, opstoppingen enz.). De mo-
tor wordt automatisch gestart (START-
stand) als u weer weg wilt rijden. Het
starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor
een lager brandstofverbruik, minder
uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens
het wachten.

Werking


Overgang naar de STOP-stand van de motor

Het verklikkerlampje "ECO"
op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt afgezet:


- bij een auto met een handge-
schakelde versnellingsbak:
als bij
snelheden beneden 20 km/h de ver-
snellingshendel in de neutraalstand
wordt gezet en het koppelingspe-
daal wordt losgelaten.

Met een teller wordt de duur
van de momenten dat de
motor afgezet is, opgeteld
en weergegeven. Elke keer
als u het contact opnieuw
aanzet, wordt deze teller op
nul gezet. Het systeem werkt de eerste se-
conden na het inschakelen van de
achteruit niet.
Als de motor door het systeem
wordt afgezet, blijven alle andere
componenten zoals de remmen
en de stuurbekrachtiging enz. nor-
maal functioneren.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet,
zet in dat geval altijd het contact af
en neem de sleutel uit het contact-
slot.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand is niet beschikbaar als:


- het bestuurderportier geopend is,

- de veiligheidsgordel van de bestuur-
der los is,

- de auto sinds de laatste start met
de sleutel niet harder dan 10 km/h
heeft gereden,

- de klimaatregeling in het interieur
dat niet toelaat,

- de ruitontwaseming is ingeschakeld,


- bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortempera-
tuur, rembekrachtiging, buitentempe-
ratuur enz.).

Het verklikkerlampje "ECO"

knippert enkele seconden en
gaat dan uit.

Dat het systeem in dergelijke geval-
len niet werkt is volkomen normaal.



In de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem werkt het "AIRWAVE"-
systeem niet meer.

Page:   < prev 1-10 ... 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 ... 300 next >