Peugeot 308 SW BL 2009.5 Handleiding (in Dutch)

Page 151 of 310

i
i
155
RIJDEN
PARKEERHULP VOOR EN ACHTER MET GRAFISCHE WEERGAVE EN GELUIDSSIGNALEN
Dit systeem bestaat uit vier afstands-
sensoren die zijn aangebracht in de
voor- en achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuurder
voor elk obstakel (persoon, auto, boom,
hek, …) dat zich voor en achter de auto
bevindt. Het waarschuwt u echter niet
voor objecten die zich direct onder de
voor- of achterbumper bevinden. Het systeem wordt
ingeschakeld :
- zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld,
- bij vooruitrijden met een snelheid la- ger dan 10 km/h.
Dit wordt aangegeven door een geluids-
signaal en/of door de weergave van de
auto op het multifunctionele display.
Paaltjes, pionnen bij wegwerk-
zaamheden of gelijksoortige voor-
werpen worden waargenomen bij
aanvang van de aanrijmanoeuvre,
maar niet meer wanneer de auto te
dicht genaderd is. De afstand tot het obstakel wordt aan-
gegeven door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller
opvolgen naarmate de auto dichter
bij het obstakel komt,
- een grafi sche weergave op het mul- tifunctionele display, met blokjes die
steeds dichter bij de auto komen.
De plaats van het obstakel wordt aan-
gegeven door de luidsprekers die het
geluidssignaal weergeven (voor/achter
en links/rechts).
Als de auto minder dan ongeveer der-
tig centimeter van het obstakel verwij-
derd is, is het geluidssignaal continu
hoorbaar en/of verschijnt het symbool
"Gevaar", afhankelijk van het type mul-
tifunctioneel display.
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en verant-
woordelijk is.
De parkeerhulp wordt
uitgeschakeld :
- als de achteruit wordt uitgeschakeld,
- als bij het vooruitrijden de wagen- snelheid hoger dan 10 km/h is,
- als de auto langer dan 3 seconden stilstaat.

Page 152 of 310

i
i
156
RIJDEN
Deactiveren Storing
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhangwagen of de montage van
een fi etsendrager (auto uitgerust
met een door PEUGEOT aanbevo-
len trekhaak of fi etsendrager).
Activeren

 Druk op de toets A . Het controle-
lampje gaat branden en het systeem
is volledig uitgeschakeld. Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt
zijn met modder, ijs of sneeuw. Als
de sensoren vuil zijn, wordt dit bij
het inschakelen van de achteruit-
versnelling aangegeven door een
geluidssignaal (lange piep).
Wanneer de auto langzamer rijdt
dan ongeveer 10 km/h, kunnen
omgevingsgeluiden (motor, vracht-
wagen, pikhamer, ...) ervoor zorgen
dat de geluidssignalen van de par-
keerhulp worden weergegeven. In het geval van een storing zal
bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling dit pictogram
worden weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of een melding
op het multifunctionele display verschij-
nen, in combinatie met een geluidssig-
naal (kort piepje).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.

 Druk nogmaals op de toets A . Het
controlelampje gaat uit en het sy-
steem is weer ingeschakeld.

Page 153 of 310

10
i
!
158
ONDERHOUD
MOTORKAP

 Duw de veiligheidshaak B naar links
en til de motorkap op.

 Neem de motorkapsteun C uit de
houder.

 Bevestig de motorkapsteun in de
uitsparing om de motorkap geopend
te houden. Sluiten

 Haal de motorkapsteun uit de uit-
sparing.

 Bevestig de motorkapsteun in de
houder.

 Laat de motorkap voorzichtig zak-
ken en laat deze aan het einde van
de slag in het slot vallen.

 Trek aan de motorkap om te contro-
leren of deze goed is vergrendeld.
Openen

 Open het linker voorportier.

 Trek de hendel A onder in de por-
tiersponning naar u toe. De plaats van de ontgrendelings-
hendel in het interieur zorgt ervoor
dat de motorkap niet geopend kan
worden als het linker voorportier is
gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig
met het bedienen van de veilig-
heidshaak en de motorkapsteun
(kans op brandwonden).

Page 154 of 310

10
ii
159
ONDERHOUD
BRANDSTOFTANK LEEG (DIESEL)
Bij auto's met HDI-motor is het in het
geval van een lege brandstoftank nood-
zakelijk om het brandstofsysteem te
ontluchten.
Het ontluchtingssysteem bestaat uit
een handopvoerpomp, een transparan-
te slang en een ontluchtingsnippel on-
der de motorkap (zie de desbetreffende
afbeelding). 1,6 liter 16V HDI turbodieselmotor

 Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.

 Open de motorkap.

 Verwijder de afdekkap van de motor
voor toegang tot de opvoerpomp.

 Bedien de handopvoerpomp tot
u brandstof door de transparante
slang met de groene aansluiting ziet
stromen.

 Bedien de startmotor tot de motor
aanslaat.

 Breng de afdekkap van de motor aan.

 Sluit de motorkap. 2 liter 16V HDI turbodieselmotor

 Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.

 Open de motorkap.

 Verwijder de afdekkap van de motor
voor toegang tot de opvoerpomp.

 Draai de ontluchtingsnippel los.

 Bedien de handopvoerpomp tot
u brandstof door de transparante
slang met de groene aansluiting ziet
stromen.

 Draai de ontluchtingsnippel vast.

 Bedien de startmotor tot de motor
aanslaat.

 Breng de afdekkap van de motor aan.

 Sluit de motorkap.
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpogingen.
Bedien de opvoerpomp nogmaals
en probeer de motor vervolgens
opnieuw te starten. Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpogingen.
Bedien de opvoerpomp nogmaals
en probeer de motor vervolgens
opnieuw te starten.

Page 155 of 310

10
160
ONDERHOUD
BENZINEMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het verv angen van bepaalde onderdelen.

1. Reservoir stuurbekrachtiging.

2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.

3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.

5. Accu/zekeringen.

6. Zekeringkast.
7. Luchtfi lter * .

8. Oliepeilstok.

9. Motorolie (bij)vullen.
* Volgens motoruitvoering.

Page 156 of 310

10
161
ONDERHOUD
DIESELMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onder-
delen en het ontluchten van het brandstofcircuit.

1. Reservoir stuurbekrachtiging.

2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.

3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.

5. Accu/zekeringen.

6. Zekeringkast.

7. Luchtfi lter * .
8. Oliepeilstok.

9. Motorolie (bij)vullen.

10. Handopvoerpomp * .

11. Ontluchtnippel * .
* Volgens motoruitvoering.

Page 157 of 310

10
!
162
ONDERHOUD
NIVEAUS CONTROLEREN
Controleer de onderstaande niveaus
regelmatig en vul indien nodig bij, tenzij
anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit con-
troleren door het PEUGEOT-netwerk. Remvloeistofniveau
Wacht bovendien alvorens werkzaam-
heden aan het koelsysteem uit te voe-
ren ten minste 1 uur nadat de motor
gedraaid heeft, omdat het koelsysteem
onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen
de dop eerst 2 omwentelingen los om
de druk te laten dalen. Verwijder, als de
druk eenmaal gedaald is, de dop en vul
koelvloeistof bij.
Motorolieniveau
Een controle van het motorolieni-
veau is alleen betrouwbaar als de
auto op een vlakke, horizontale on-
dergrond staat en de motor minstens
15 minuten niet heeft gedraaid.
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd via de
motorolieniveaumeter op het instrumen-
tenpaneel, of met de oliepeilstok. Het remvloeistofniveau dient
zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden.
Controleer indien dit niet het
geval is of de remblokken van uw auto
zijn versleten.
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het voorgeschreven verversingsinterval.
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
Het stuurbekrachtigingsvloei-
stofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden. Draai bij
koude motor de dop open om het ni-
veau te controleren. Niveau ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Wanneer uw auto is voorzien van
koplampsproeiers, wordt een te
laag vloeistofniveau van de rui-
ten- en koplampsproeiers aan-
gegeven door een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display.
Vul bij de eerstvolgende gelegenheid
het reservoir bij.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
het verversingsinterval voor uw auto.
Om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen, is het gebruik van additie-
ven in de motorolie niet toegestaan.
Type motorolie
Gebruik de door de fabrikant aanbevo-
len motorolie voor uw auto en motoruit-
voering. Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven remvloeistof die voldoet aan
de DOT4-norm.
Koelvloeistof verversen
De koelvloeistof behoeft niet te worden
ververst.
Type ruiten- en
koplampsproeiervloeistof
Voor een optimale reiniging en om het
bevriezen van de sproeiers te voorko-
men is het (bij)vullen van het reservoir
met water niet toegestaan.
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient zich
zo dicht mogelijk bij het merkte-
ken "MAXI" te bevinden, maar
mag beslist niet hoger zijn.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof geregeld
door de koelventilateur. Deze kan ook
bij afgezet contact werken.

Bij uitvoeringen voorzien van een
roetfi lter kan de motor bij afgezet
contact nog (gaan) werken, zelfs bij
koude motor. Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven koelvloeistof.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op want bepaalde
delen van de motor kunnen zeer
heet zijn (kans op brandwonden).

Page 158 of 310

10
!
i
163
ONDERHOUD
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloei-
stoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het
water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers bij
het PEUGEOT-netwerk .
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aange-
geven door het verklikkerlampje service
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele
display.
Afgewerkte producten
CONTROLES
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven,
de bladzijden in het onderhoudsboekje
die betrekking hebben op de motoruitvoe-
ring van uw auto voor het laten controle-
ren van bepaalde onderdelen volgens het
onderhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk.
Accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of
de accupolen en -klemmen
schoon zijn, vooral bij warm
weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt het hoofdstuk "Praktische in-
formatie" voor meer informatie over de
te nemen voorzorgsmaatregelen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de fi lters periodiek ver-
vangen volgens de in het on-
derhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...)
en het gebruik (veel stadsverkeer...)

daartoe aanleiding geven, moeten de
fi lters twee keer zo vaak worden ver-
vangen (zie paragraaf "Motoren").
Een verstopt interieurfi lter kan de pres-
taties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken. Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetfi lter moet
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk .
Oliefilter
Laat bij het olie verversen te-
vens het oliefi lter vervangen.
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het vervangings-
interval.
Als langdurig met zeer lage snel-
heid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan
bij gasgeven soms rook uit de
uitlaat waargenomen worden. Dit
heeft geen invloed op de presta-
ties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk.

Page 159 of 310

10
!
i
163
ONDERHOUD
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloei-
stoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het
water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers bij
het PEUGEOT-netwerk .
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Een te laag additiefniveau wordt aange-
geven door het verklikkerlampje service
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctionele
display.
Afgewerkte producten
CONTROLES
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven,
de bladzijden in het onderhoudsboekje
die betrekking hebben op de motoruitvoe-
ring van uw auto voor het laten controle-
ren van bepaalde onderdelen volgens het
onderhoudsschema van de constructeur.
Laat de controles eventueel uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk.
Accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of
de accupolen en -klemmen
schoon zijn, vooral bij warm
weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt het hoofdstuk "Praktische in-
formatie" voor meer informatie over de
te nemen voorzorgsmaatregelen.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de fi lters periodiek ver-
vangen volgens de in het on-
derhoudsboekje aangegeven
intervallen.
Als de omgeving (veel stof...)
en het gebruik (veel stadsverkeer...)

daartoe aanleiding geven, moeten de
fi lters twee keer zo vaak worden ver-
vangen (zie paragraaf "Motoren").
Een verstopt interieurfi lter kan de pres-
taties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken. Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetfi lter moet
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk .
Oliefilter
Laat bij het olie verversen te-
vens het oliefi lter vervangen.
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het vervangings-
interval.
Als langdurig met zeer lage snel-
heid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan
bij gasgeven soms rook uit de
uitlaat waargenomen worden. Dit
heeft geen invloed op de presta-
ties en heeft geen gevolgen voor
het milieu.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk.

Page 160 of 310

10
!
164
ONDERHOUD Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijk-
waardige kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke orga-
nen als het remsysteem te optimali-
seren, selecteert en biedt PEUGEOT
specifi eke producten aan.
Vanwege de kans op beschadiging
van het elektrisch systeem is het rei-
nigen van de motorruimte met een
hogedrukreiniger niet toegestaan .
Staat van remschijven /
remtrommels
Remblokken
Handrem De slijtage van de remblokken
is sterk afhankelijk van de rijstijl,
vooral bij stadsverkeer en veel
korte ritten. Hierdoor kan het
noodzakelijk blijken om de rem-
blokken vaker, tussen twee onderhouds-
controles door, te laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages,
duidt een te laag remvloeistofniveau
erop dat de remblokken versleten zijn.
Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk voor informatie over
het controleren van de slijtage
van de remschijven en/of rem-
trommels.
Als de handrem een te grote
slag heeft of als het systeem
minder goed werkt, moet de
handrem zelfs tussen twee
onderhoudscontroles door wor-
den afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk .
Handgeschakelde
versnellingsbak
De versnellingsbak is onder-
houdsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het interval van
de niveaucontrole.
Handgeschakelde versnellingsbak
met 6 versnellingen
De versnellingsbak is onder-
houdsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het interval van
de niveaucontrole.
Automatische transmissie De automatische transmissie
is onderhoudsvrij (olie verver-
sen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhouds-
boekje voor het interval van
de niveaucontrole.

Page:   < prev 1-10 ... 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 ... 310 next >