PEUGEOT 4008 2014 Instructieboekje (in Dutch)
Page 21 of 368
.
19
In één oogopslag
Onder het rijden
Deze automatische transmissie met zes
versnellingen biedt u de keuze tussen het
comfort van automatisch schakelen en het
plezier van handmatig schakelen.
1.
Selectiehendel.
2.
Stuurkolomschakelaar "-".
3.
Stuurkolomschakelaar "+".
CVT-transmissie
Weergave op het
instrumentenpaneel
De geselecteerde rijstand en/of de
ingeschakelde versnelling wordt op het display
van het instrumentenpaneel weergegeven.
P.
Park (Parkeerstand).
R.
Reverse (Achteruit).
N.
Neutral (Vrij).
D.
Drive (Automatische stand).
+/-.
Handmatige stand om zelf te schakelen
tijdens het rijden.
Starten
Vanuit de stand P
, handrem aangetrokken:
)
Houd het rempedaal stevig ingetrapt.
)
Start de motor.
)
Selecteer de stand R
, D
of +/-.
)
Ontgrendel de handrem.
)
Laat het rempedaal geleidelijk los, de auto
komt direct in beweging.
115
Page 22 of 368
20
In één oogopslag
Onder het rijden
Stop & Start-systeem
(Auto Stop & Go)
Activering van de STOP-stand
Het controlelampje "AS &G"
op het
instrumentenpaneel of op het display
van het instrumentenpaneel gaat
branden en de motor wordt na enkele
seconden in de STOP-stand gezet:
Activering van de START-stand
Uit-/inschakelen
U kunt deze functie op elk willekeurig moment
uitschakelen door de schakelaar "AS &G O FF "
in
te drukken; het overeenkomstige verklikkerlampje
gaat branden op het instrumentenpaneel of op
het display van het instrumentenpaneel.
Het systeem wordt automatisch weer
geactiveerd zodra u het contact
opnieuw aanzet met de sleutel of met
de knop START/STOP.
Het controlelampje "AS &G"
gaat
uit en de motor wordt automatisch
gestart:
- bij een handgeschakelde
versnellingsbak;
wanneer u het
koppelingspedaal helemaal
intrapt.
- bij een handgeschakelde
versnellingsbak:
bij stilstaande auto en
met het rempedaal ingetrapt, wanneer u
de versnellingsbak in zijn vrij zet en het
koppelingspedaal loslaat. Onder bepaalde omstandigheden kan
de START-stand automatisch worden
ingeschakeld; het controlelampje "AS &G"
knippert even en gaat daarna uit.
Onder bepaalde omstandigheden is de STOP-
stand niet beschikbaar; het controlelampje
"AS &G"
knippert even en gaat daarna uit.
121122
122
Page 23 of 368
.
21
In één oogopslag
Onder het rijden
De bestuurder kan handmatig kiezen uit drie
aandrijvingen, afhankelijk van de gewenste
prestaties:
A.
Tweewielaandrijving (2WD),
B.
Vier wielaandrijving (4WD AUTO),
C.
Vier wielaandrijving (4WD LOCK).
Vierwielaandrijving
1.
To e t s " ON/OFF
": activeren/deactiveren van
de snelheidsregelaar.
2.
To e t s " COAST SET
": opslaan van een
snelheid en ver volgens verlagen van de
kruissnelheid.
3.
To e t s " ACC RES
": verhogen van de
kruissnelheid en terugkeren naar de
opgeslagen snelheid.
4.
To e t s " CANCEL
": uitschakelen van de
snelheidsregelaar.
Snelheidsregelaar
"CRUISE"
Het instellen van een snelheid en het activeren
van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij
een wagensnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf
de tweede versnelling. 124
126
Page 24 of 368
22
In één oogopslag
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak,
rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in
en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een
hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een
elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
De opschakelindicator geeft aan dat u kunt overschakelen: schakel
over zodra op het instrumentenpaneel wordt aangegeven dat u een
hogere versnelling kunt inschakelen.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een
automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de
handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in
plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk
in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de
CO
2-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Gebruik op slimme wijze de elektrische
voor zieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is
opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging
kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is
bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitver warming en de ontwaseming uit zodra deze
niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelver warming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op
als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur
(DVD-speler, MP3 -speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van
ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Page 25 of 368
23
.In één oogopslag
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste
voor werpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal,
fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Ver wijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u
daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de
portiersponning aan bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie ver versen, oliefilter en
luchtfilter ver vangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant
voorgeschreven inter val.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
Page 26 of 368
24
Controle tijdens het rijden
Instrumentenpaneel
1.
Toerenteller.
2.
Snelheidsmeter.
Display type 2
3.
Display instrumentenpaneel:
- Weergave van waarschuwingen en
pictogrammen.
- Totale kilometerstand en dagteller.
- Onderhoudsindicator.
- Koelvloeistoftemperatuur.
- Informatie boordcomputer.
- Snelheidsregelaar ingeschakeld.
- Aanwijzing schakelindicator.
- Menu voor het instellen van de
parameters (weergave, geluid...).
- Brandstofniveau.
- Buitentemperatuur.
- Aandrijvingsmodus.
Paneel met meters en verklikkerlampjes.
Deze informeren de bestuurder of een functie
wel of niet ingeschakeld is (verklikkerlampje
ingeschakeld of uitgeschakeld) of bij een
storing (waarschuwingslampje).
Display type 1
U kunt de weergave wijzigen met
de knop INFO
die zich links van het
instrumentenpaneel op het dashboard
bevindt.
Page 27 of 368
1
25
Controle tijdens het rijden
De controlelampjes waarschuwen de
bestuurder in het geval van een storing
(waarschuwingslampje) of geven hem
informatie over de werking van een systeem
(ingeschakeld of uitgeschakeld).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan sommige
waarschuwingslampjes enkele seconden
branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige lampjes gaan branden (permanent
of knipperend) in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Controlelampjes
Als het lampje blijft branden, controleer
dan voordat u gaat rijden welke functie
het betreft.
Page 28 of 368
26
Controle tijdens het rijden
Waarschuwingslampjes
Als een van de volgende lampjes bij een
draaiende motor of onder het rijden gaat
branden, wijst dit op een storing in het
desbetreffende systeem en moet de bestuurder
actie ondernemen.
Het lampje brandt op het instrumentenpaneel of
op het display van het instrumentenpaneel.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Handrem/
Remvloeistofniveau/
Elektronische
remdrukregelaar
permanent. Het lampje gaat enkele seconden
branden en gaat ver volgens uit wanneer
u het contact in de stand "ON" zet.
De handrem is aangetrokken of niet
goed vrijgezet. In combinatie met een melding. Zet de handrem vrij;
het lampje dooft.
Te laag remvloeistofniveau. In combinatie met een melding. Vul remvloeistof
bij en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Storing van de elektronische
remdrukregelaar (REF). Zet de auto op een veilige plaats stil.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zelfdiagnose
motor
knippert. Er is een storing in het
motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
permanent. Er is een storing in de
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats als dit niet het geval is.
Een waarschuwingslampje kan branden in combinatie met een aanvullende melding om u te
helpen bij het opsporen van de storing.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 29 of 368
1
27
Controle tijdens het rijden
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Laadstroom
accu
*
permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit
van de accu (vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo niet
correct gespannen of gebroken...). Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent. Er is een storing in het
antiblokkeersysteem. De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordel
vóór losgemaakt/
niet vastgemaakt
permanent, en knippert
vervolgens in combinatie
met een geluidssignaal. De bestuurder heeft zijn
veiligheidsgordel losgemaakt of niet
vastgemaakt. Doe de gordel om en steek de gesp in de
gordelsluiting.
*
Volgens land van bestemming.
Airbags en
gordelspanners
tijdelijk. Als u het contact aanzet, gaat dit
lampje een paar seconden branden
en gaat ver volgens uit. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als het lampje blijft
branden.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Page 30 of 368
28
Controle tijdens het rijden
Controlelampjes ingeschakelde functies
De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Het lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel.
Controlelampje
brandt
Oorzaak
Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knipperend met
geluidssignaal. De lichtschakelaar wordt omlaag
geduwd. Als het lampje veel sneller knippert dan normaal, kan
het zijn dat een lampje is doorgebrand. Ver vang het
lampje of raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Richtingaanwijzer
rechts
knipperend met
geluidssignaal. De lichtschakelaar wordt omhoog
geduwd. Als het lampje veel sneller knippert dan normaal, kan
het zijn dat een lampje is doorgebrand. Ver vang het
lampje of raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Parkeerlicht of
dimlicht
permanent. Het parkeerlicht of het dimlicht is
ingeschakeld.
Grootlicht
permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt. Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
Mistlampen vóór
permanent. De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld. Draai de ring twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlicht
permanent. Het mistachterlicht is ingeschakeld. Draai de ring naar achteren om het mistachterlicht uit
te schakelen.