PEUGEOT 5008 2014 Instructieboekje (in Dutch)

Page 201 of 404

9
Rijden
199

De parkeerhulp wordt uitgeschakeld
:


- als de achteruit wordt uitgeschakeld,

- als bij het vooruitrijden de wagensnelheid
hoger dan 10 km/h is,

- als de auto langer dan 3 seconden stilstaat.



Deactiveren
Storing

Activeren




)
Druk op de toets A
. Het verklikkerlampje
gaat branden en het systeem is volledig
uitgeschakeld.

In het geval van een storing
zal bij het inschakelen van de
achteruitversnelling dit pictogram
worden weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of een melding op
het multifunctionele display verschijnen,
in combinatie met een geluidssignaal (kort
piepje).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.

Zorg er voor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt
zijn met modder, ijs of sneeuw. Als
de sensoren vuil zijn, wordt dit bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
aangegeven door een geluidssignaal
(lange piep).
Wanneer de auto langzamer rijdt
dan ongeveer 10 km/h kunnen
omgevingsgeluiden (motor,
vrachtwagen, pikhamer, ...) er voor
zorgen dat de geluidssignalen van de
parkeerhulp worden weergegeven.

De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder, die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.


Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhangwagen of de montage van een
fietsendrager (auto uitgerust met een
door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of
fietsendrager).




)
Druk nogmaals op de toets A
. Het
verklikkerlampje gaat uit en het systeem is
weer ingeschakeld.

Page 202 of 404

Rijden
200








Achteruitrijcamera


De achteruitrijcamera wordt automatisch
geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de
achteruit staat.
De beelden van de camera worden in
kleur weergegeven op het scherm van het
navigatiesysteem.

Dit systeem is een hulpsysteem; de
bestuurder moet waakzaam blijven en
blijft verantwoordelijk voor de controle
over zijn auto.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een spons of een zachte
doek.
Als u bij het wassen van de auto
gebruikmaakt van een hogedrukspuit,
houd dan het uiteinde van de spuit op
een afstand van ten minste 30 cm van
de camera.

De groene strepen geven de rijrichting van de
auto weer.

De rode strepen geven een ruimte van 30 cm
direct achter de achterbumper van uw auto
weer. Het geluidssignaal wordt continu
hoorbaar als een obstakel binnen deze ruimte
komt.
De blauwe strepen geven de maximale
draaicirkel weer.

Page 203 of 404

9
Rijden
201





Intelligente parkeerhulp


Dit systeem meet de afmetingen van een
parkeerplek tussen twee auto's of obstakels en
geeft informatie over:


- de mogelijkheid te parkeren in een lege
parkeerplaats, aan de hand van een model
van uw auto en de benodigde afstanden
voor het manoeuvreren,

- de moeilijkheidsgraad van het inparkeren.

Het systeem meet geen parkeerruimtes op
waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of
kleiner zijn dan het model van de auto.

Weergave op het
instrumentenpaneel
Het controlelampje van de
intelligente parkeerhulp kan
drie verschillende toestanden
aangeven:


- gedoofd:
de functie is niet ingeschakeld,

- permanent brandend:
de functie
is ingeschakeld, maar er is nog niet
aan de meetvoor waarden voldaan
(richtingaanwijzer niet bediend, snelheid te
hoog) of de meting is beëindigd,

- knipperend:
bezig met meten, of de
melding wordt weergegeven. U kunt de intelligente parkeerhulp inschakelen
door de schakelaar A
in te drukken. Een
constant brandend controlelampje geeft aan
dat de functie geselecteerd is.

Page 204 of 404

Rijden
202

Werking


De functie kan de volgende meldingen weergeven:

Inparkeren mogelijk


Inparkeren moeilijk


Inparkeren niet aanbevolen

De functie wordt automatisch uitgeschakeld:


- bij het inschakelen van de
achteruitversnelling,

- bij het afzetten van het contact,

- vijf minuten na het selecteren van de
functie of de laatste meting,

- als gedurende langer dan een minuut met
meer dan 70 km/h wordt gereden.

Als de zijdelingse afstand tussen uw
auto en de parkeerplek te groot is,
bestaat de kans dat het systeem geen
meting uitvoert.



- De functie blijft na elke meting
beschikbaar, zodat bij meerdere
opeenvolgende parkeerplekken een
meting kan worden uitgevoerd.

- Let er bij slecht weer en in de winter
op dat de sensoren niet ver vuild of
bevroren zijn of met sneeuw bedekt
zijn.

- De functie intelligente parkeerhulp
schakelt de parkeerhulp aan de
voorzijde tijdens de meting uit
zolang de auto vooruitrijdt.
Laat het systeem bij een storing
controleren bij het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
U hebt een beschikbare parkeerplek ontdekt:


)
Druk op de schakelaar A
om de functie in
te schakelen.

)
Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde
van de parkeerplek in.

)
Rijd tijdens de meting langs de
parkeerplek, met een snelheid van minder
dan 20 km/h, en bereid u voor op het
inparkeren.
Het systeem meet nu de afmetingen van de
plek.

)
Het systeem geeft de moeilijkheidsgraad
voor het inparkeren aan met een melding
op het multifunctionele display, in
combinatie met een geluidssignaal.

Page 205 of 404

10
Onderhoud
203
PEUGEOT & TOTAL


PARTNERS IN PRESTATIES
EN VERMINDERING VAN HET
BRANDSTOFVERBRUIK

Innovatie voor optimale prestaties

De afdelingen Research & Development van TOTAL
ontwikkelen voor PEUGEOT smeermiddelen die geschikt
zijn voor de nieuwste technologieën die in auto's van het
merk PEUGEOT worden toegepast.
U bent op die manier verzekerd van optimale prestaties en
een maximale levensduur van de motor van uw auto.


Vermindering van de uitstoot van
schadelijke stoffen
De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwikkeld om het
rendement van de motoren nog verder te verbeteren en de
systemen voor uitlaatgasnabehandeling te beschermen.
Voor een correcte werking van deze systemen is het van
het grootste belang dat de onderhoudsvoorschriften van
PEUGEOT worden nageleefd.



ADVISEERT


Page 206 of 404

Onderhoud
204











Motorkap


)
Duw de veiligheidshaak B
naar links en til
de motorkap op.
)
Neem de motorkapsteun C
uit de houder.

)
Bevestig de motorkapsteun in de uitsparing
om de motorkap geopend te houden.


Sluiten



)
Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.

)
Bevestig de motorkapsteun in de houder.

)
Laat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen.

)
Trek aan de motorkap om te controleren of
deze goed is vergrendeld.



Openen



)
Open het linker voorportier.

)
Trek de hendel A
onder in de
portiersponning naar u toe.





Schakel het Stop & Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder de
motorkap wilt uitvoeren, om letsel
door het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen. De plaats van de ontgrendelingshendel in
het interieur zorgt er voor dat de motorkap
niet geopend kan worden als het linker
voorportier is gesloten.
Open de motorkap niet als het hard
waait.
Wees bij warme motor voorzichtig met
het bedienen van de veiligheidshaak
en de motorkapsteun (kans op
brandwonden).







De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voor werpen en kleding
uit de buur t van de ventilator.



In verband met de aanwezigheid van
elektrische uitrustingen in de motorruimte
wordt geadviseerd om blootstelling aan
water (regen, wassen, ...) te beperken.

Page 207 of 404

10
Onderhoud
205










Brandstoftank leeg (Diesel)


1.6 HDi-motor



)
Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.

)
Open de motorkap.

)
Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.

)
Bedien de handopvoerpomp totdat er
weerstand wordt gevoeld (de eerste keer
indrukken kan zwaar zijn).

)
Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht
dan ongeveer 15 seconden en start de
motor opnieuw).

)
Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en ver volgens de startmotor opnieuw.

)
Plaats de sierkap terug en klem deze vast.

)
Sluit de motorkap.








2.0 HDi-motor



)
Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.

)
Open de motorkap.

)
Ver wijder indien nodig de afdekkap van de
motor voor toegang tot de opvoerpomp.

)
Draai de ontluchtingsnippel los.

)
Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof
door de transparante slang ziet stromen.

)
Draai de ontluchtingsnippel vast.

)
Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, wacht dan vijftien seconden
alvorens opnieuw te starten).

)
Als de motor na enkele pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en ver volgens de startmotor opnieuw.

)
Breng de afdekkap van de motor aan en
controleer vervolgens of deze goed vastzit.

)
Sluit de motorkap.

Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van
een lege brandstoftank noodzakelijk om het
brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de
afbeelding van de desbetreffende motorruimte.

Als de tank van uw auto is voorzien van een
tankbeveiliging, raadpleeg dan de rubriek
"Tankbeveiliging (Diesel)".

Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en herhaal
de procedure.

Page 208 of 404

Onderhoud
206














Benzinemotoren

Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het ver vangen van bepaalde onderdelen.


1. Reservoir stuurbekrachtiging.

2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.

3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.

5. Accu/zekeringen.

6. Zekeringkast.
7. Luchtfilter.

8. Oliepeilstok.

9. Motorolie (bij)vullen.

Page 209 of 404

10
Onderhoud
207













Dieselmotoren

Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het ver vangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van
het brandstofcircuit.


1. Reservoir stuurbekrachtiging.

2. Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.

3. Reservoir koelvloeistof.

4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.

6. Zekeringkast.

7. Luchtfilter.

8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.

10. Handopvoerpomp * .

11. Ontluchtnippel * .

*
Volgens motoruitvoering.

Page 210 of 404

Onderhoud
208






Niveaus controleren


















Motorolieniveau


Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd
via de motorolieniveaumeter op
het instrumentenpaneel (volgens
uitvoering) of met de oliepeilstok.


Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voor waarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de
motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).


Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken
A
of onder het merkteken B
ligt, star t de
motor dan niet
.


- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI

ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.

- Als het oliepeil lager is dan het merkteken
MINI
, vul dan altijd motorolie bij.


A = MA XI

De controle van het motorolieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke
ondergrond staat en de motor ten minste
30 minuten niet heeft gedraaid.





Controle met de oliepeilstok

B = MINI Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of
"Dieselmotor" om te zien waar de oliepeilstok
zich bevindt in de motorruimte van uw auto.


- Trek aan het gekleurde uiteinde om de
oliepeilstok volledig uit de schacht te
trekken.

- Veeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.

- Steek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A
en B
ligt.

Page:   < prev 1-10 ... 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 ... 410 next >