PEUGEOT 508 2021 Instructieboekje (in Dutch)

Page 101 of 292

99
Veiligheid
5"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg


" RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Alleen geschikt voor plaatsing met het gezicht in de rijrichting.
Het wordt aan de ringen (A ) en (B), en met de
bovenste riem, de TOP TETHER, bevestigd. Alleen geschikt voor plaatsing op de
voorpassagiersstoel of de buitenste zitplaatsen achterin. De hoofdsteun van de stoel moet worden verwijderd.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje
met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo
af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.

Page 102 of 292

100
Veiligheid
Overzicht voor het bevestigen van ISOFIX-kinderzitjes
Volgens de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan vo\
or het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto die van ISOFIX-
bevestigingen is voorzien.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-ma\
at op het kinderzitje naast het i-Size-logo aangegeven met een letter (A t/m G).
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Lichter dan 10

kg
(groep 0) Tot ca. 6
maanden Lichter dan 10
kg
Tot 13
kg
(groep 0)
(groep 0+)
Tot ongeveer 1 jaar Van 9 tot 18
kg
(groep 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg"Rug in de rijrichting" "Rug in de
rijrichting""Gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1 B2/B3
Zitplaats Airbag
voorpassagier
Zitrij 1 (a) Passagiersstoel
met
hoogteverstelling Uitgeschakeld:
"OFF" X
IL ILIUF/ILIUF/IL
(d)
Ingeschakeld: "ON" X
XXIUF/ILIUF/IL
(d)
Zitrij 2 (b) Buitenste zitplaatsen ILIL (c) IL (c) IUF/IL (c) IUF/IL
(e)
Middelste zitplaats achter Geen ISOFIX
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging met behulp van een bovenste riem\
van een I SOFIX universeel kinderzitje met het gezicht in de rijrichting
(F) .
IL: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een I SOFIX Semi-U niverseel kinderzitje:


"met de rug in de rijrichting", bevestigd met behulp van een bovenste ri\
em of een steun.



"met het gezicht in de rijrichting”, bevestigd met behulp van een ste\
un.



een reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over het vast

zetten met de bovenste riem en de ISOFIX-bevestigingen.
X : zitplaats niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzitje of reiswieg uit de\
aangegeven gewichtscategorie.
(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw land voordat u een kinderzitj\
e op deze plaats bevestigt.
(b) Als een reiswieg op deze zitplaats is bevestigd, kunnen één of bei\
de andere zitplaatsen van dezelfde zitrij mogelijk niet meer worden gebruikt.
(c) Verwijder de hoofdsteunen.
(d) De in hoogte verstelbare voorstoel moet in de hoogste stand en helemaal\
naar achteren worden gezet.
(e)Als u een kinderzitje met de rug of het gezicht in de rijrichting op een\
zitplaats achterin bevestigt, moet u de voorstoel naar voren schuiven en de rugleuning ervan
rechtop zetten zodat er voldoende ruimte is voor het kinderzitje en de b\
enen van het kind.
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes A) moeten worden bevestigd.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
– een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestiging\
sring B .
– of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size-kinderzitje\
s geschikte zitplaats van de auto.
Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over ISOFIX-bevestigingen.
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het\
bevestigen van een i-Size-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van
ISOFIX-bevestigingen die voor i-Size-kinderzitjes zijn goedgekeurd.
Zitplaats Airbag voorpassagieri-Size-bevestigingssysteem
Zitrij 1 (a) Passagiersstoel (b)


Uitgeschakeld: "OFF" i-U
Ingeschakeld: "ON" i-UF

Page 103 of 292

101
Veiligheid
5X: zitplaats niet geschikt voor een ISOFIX-kinderzitje of reiswieg uit de\
aangegeven gewichtscategorie.
(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw land voordat u een kinderzitj\
e op deze plaats bevestigt.
(b) Als een reiswieg op deze zitplaats is bevestigd, kunnen één of bei\
de andere zitplaatsen van dezelfde zitrij mogelijk niet meer worden gebruikt.
(c) Verwijder de hoofdsteunen.
(d) De in hoogte verstelbare voorstoel moet in de hoogste stand en helemaal\
naar achteren worden gezet.
(e)Als u een kinderzitje met de rug of het gezicht in de rijrichting op een\
zitplaats achterin bevestigt, moet u de voorstoel naar voren schuiven en de rugleuning ervan
rechtop zetten zodat er voldoende ruimte is voor het kinderzitje en de b\
enen van het kind.
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes A) moeten worden bevestigd.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:


een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestiging\
sring
B.


of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size-kinderzitje\
s geschikte zitplaats van de auto.
Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over

ISOFIX-bevestigingen.
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het\
bevestigen van een i-Size-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van
ISOFIX-bevestigingen die voor i-Size-kinderzitjes zijn goedgekeurd.
Zitplaats Airbag voorpassagieri-Size-bevestigingssysteem
Zitrij 1 (a) Passagiersstoel (b)


Uitgeschakeld: "OFF" i-U
Ingeschakeld: "ON" i-UF

Page 104 of 292

102
Veiligheid
ZitplaatsAirbag voorpassagieri-Size-bevestigingssysteem
Zitrij 2 Buitenste zitplaatsen achter


i-U
Middelste zitplaats achter


Geen i-Size
i-U

: Geschikt voor de bevestiging van een
universeel i-Size-kinderzitje met het gezicht
in de rijrichting of met de rug in de rijrichting.
i-UF: Uitsluitend geschikt voor de bevestiging van
een universeel i-Size-kinderzitje met het
gezicht in de rijrichting.
(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw
land alvorens een kinderzitje op deze plaats te
bevestigen.
(b) Zet de rugleuning in een stand van 45° en
bevestig het kinderzitje.
Zet de rugleuning rechtop totdat deze contact
met de rugleuning van het kinderzitje maakt.
Mechanische
kinderbeveiliging
Het systeem voorkomt dat een van de
achterportieren van binnenuit met de handgreep kan
worden geopend.
De rode knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren (aangegeven door een label).
Vergrendelen / ontgrendelen

► Om te vergrendelen, draait u de rode knop zo
ver mogelijk met behulp van de spiesleutel: •

Draai naar rechts op het linker achterportier
.


Draai naar links op het achterportier rechts.



Om te ontgrendelen, draait u deze in de

tegenovergestelde richting.
Verwar de rode knop van de kinderbeveiliging niet met de zwarte knop
van de noodvergrendeling.


Elektrisch kinderslot
(Afhankelijk van de uitvoering)
Deze functie voorkomt dat de achterdeuren kunnen
worden geopend met de binnenhandgrepen en dat
de elektrische achterruiten kunnen worden bediend.
Activeren/Deactiveren

Page 105 of 292

103
Veiligheid
5Verwar de rode knop van de kinderbeveiliging niet met de zwarte knop
van de noodvergrendeling.


Elektrisch kinderslot
(Afhankelijk van de uitvoering)
Deze functie voorkomt dat de achterdeuren kunnen
worden geopend met de binnenhandgrepen en dat
de elektrische achterruiten kunnen worden bediend.
Activeren/Deactiveren

► Druk met het contact ingeschakeld op deze toets
om de kinderbeveiliging in of uit te schakelen.
Als het controlelampje brandt, is de kinderbeveiliging
ingeschakeld.
Als de kinderbeveiliging is ingeschakeld, kunnen de deuren nog altijd van buitenaf
worden geopend en kunnen de elektrische
achterruiten met de bediening bij de bestuurder
worden bediend.
Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in
plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het contact altijd
de stand van de kinderbeveiliging.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een
korte periode, altijd de sleutel mee.
Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische
kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld,
zodat de achterpassagiers de auto kunnen
verlaten.

Page 106 of 292

104
Rijden
Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder
alle omstandigheden goed op.


Let goed op uw omgeving en houd uw handen

op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op
onverwachte situaties.


Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op

situaties waarbij u moet remmen en houd afstand
van de auto's voor u, vooral bij slecht weer.


Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt

uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals
voor het veranderen van instellingen).


Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur

pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Risico op
vergiftiging met dodelijke afloop!
Laat de motor bij zeer winterse omstandigheden (temperaturen lager dan
-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de mechanische
onderdelen van uw auto (de motor en de
transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem. Risico op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer de auto niet of laat de motor niet draaien op een brandbare ondergrond
(dor gras, dode bladeren enz).Het
uitlaatsysteem van uw auto wordt erg warm en
blijft ook na het afzetten van de motor nog enkele
minuten warm. Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan de
parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de
neutraalstand of in stand N of P, afhankelijk van
het type versnellingsbak.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter.
PSE (PEUGEOT Sport Engineered)Wanneer er herhaaldelijk hard met de auto
wordt geremd, kunt u harde geluiden horen; dat
is volledig normaal.
Rijd verder, maar rem minder hard, zodat het
remsysteem kan afkoelen.
Het remsysteem blijft normaal werken.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen
zo veel mogelijk te vermijden. Het water kan
de verbrandingsmotor, de elektromotor, de
versnellingsbak en het elektrische systeem van uw
auto ernstig beschadigen.


Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden:


Controleer of het water nergens meer dan 15
cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.


Schakel de functie Stop & Start uit.



Zet bij een plug-in hybride-uitvoering de

keuzeschakelaar in de stand 4WD (afhankelijk van
de uitvoering).


Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor

te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10
km/h.


Zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt


gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem
dan contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt, wordt de auto zwaarder belast en moet u
extra voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om een aanhanger te trekken als deze minstens
1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair
te laten draaien voordat u de motor afzet, zodat
de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst

Page 107 of 292

105
Rijden
6Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem
dan contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt, wordt de auto zwaarder belast en moet u
extra voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal toegestane aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om een
aanhanger te trekken als deze minstens
1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij u aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair
te laten draaien voordat u de motor afzet, zodat
de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto en
de aanhanger en breng deze indien nodig op de
juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en
de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met
het motortoerental.


V
erlaag de snelheid en het motortoerental zodat
er minder warmte wordt gegenereerd.


Let voortdurend op de temperatuur van de

koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een
langere remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last
heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
De sleutels bevatten een code die door de auto
moet worden herkend voordat deze kan worden
gestart.
Bij een storing in het systeem wordt er een melding
weergegeven en start de motor niet.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer.
Starten / afzetten van de
motor
De elektronische sleutel moet zich in het interieur bevinden.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, wordt er een melding
weergegeven.

Page 108 of 292

106
Rijden
Verplaats de elektronische sleutel zodat de motor
kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte
"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure voor
starten/afzetten".
Starten

► Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie de stand P of N en trap vervolgens het
rempedaal in.


Druk op toets "
START/STOP"; houd het pedaal
ingetrapt totdat de motor is aangeslagen.
Dieselmotoren
Bij temperaturen onder nul en / of bij een koude
motor kan alleen worden gestart wanneer het
controlelampje voorgloeien is gedoofd.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden nadat u op de toets "START/STOP" hebt
gedrukt:


Houd het pedaal volledig ingetrapt en druk niet

nogmaals op de toets "START/STOP" voordat de
motor is aangeslagen.
Als er aan een van de voorwaarden voor het starten
niet wordt voldaan, wordt er altijd een melding
weergegeven.
In sommige gevallen geeft een melding aan dat
het stuurwiel heen en weer moet worden bewogen
terwijl u de toets "START/STOP" ingedrukt houdt om
de stuurkolom te ontgrendelen.
Benzinemotoren Bij een benzinemotor kunt u na een koude
start 2 minuten lang duidelijke motortrillingen
voelen (bij verhoogd stationair toerental). Dit
komt door het voorverwarmen van de katalysator.
Plug-in hybrideauto starten
► Trap het rempedaal helemaal in en druk
ongeveer 2 seconden op de toets START/STOP.
► Houd uw voet op het pedaal totdat dit
controlelampje gaat branden om aan te
geven dat het plug-in hybridesysteem is
ingeschakeld (bevestigd door een geluidssignaal).
Wanneer u de parkeerstand wilt uitschakelen, wacht dan totdat het
controlelampje READY gaat branden.
Het systeem start standaard in de stand Electric.
Afhankelijk van verschillende parameters
(laadniveau batterij of buitentemperatuur) bepaalt
het systeem of het nodig is om de benzinemotor te
starten.
U kunt de rijstand op elk gewenst moment wijzigen
met de keuzeschakelaar.
Wanneer de auto in de elektrische stand start, maakt de auto geen geluid.
Let met name op voetgangers en fietsers,
omdat zij de auto wellicht niet aan komen horen,
ondanks het geluidssignaal voor voetgangers.
Uitschakelen
► Trek de parkeerrem aan om de auto op zijn
plaats te houden.


Selecteer bij een auto met een
automatische
transmissie bij voorkeur stand P of N.


Druk op de toets "
START/STOP".


Controleer bij een plug-in hybrideauto voordat u

de auto verlaat of het controlelampje READY niet
brandt.
In sommige gevallen is het nodig om aan
het stuurwiel te draaien om de stuurkolom te
vergrendelen.
Bij bepaalde uitvoeringen met een automatische
transmissie (EAT6 / EAT8) kan de stuurkolom niet
worden vergrendeld, maar wordt de transmissie
vergrendeld in stand P .
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet
afgezet.
Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen!
Laat de elektronische sleutel nooit in de auto achter als u de auto verlaat.
Contact inschakelen zonder
de motor te starten


Wanneer de elektronische sleutel zich in het interieur
bevindt, kunt u op de toets "START/STOP" drukken
zonder een van de pedalen in te trappen om het
contact aan te zetten zonder de motor te starten.
► Druk nogmaals op deze toets om het contact af
te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een noodsleutellezer
waarmee de motor kan worden gestart als
het systeem de sleutel niet waarneemt in de
detectiezone of als de batterij van de elektronische
sleutel leeg is.

Page 109 of 292

107
Rijden
6Laat de elektronische sleutel nooit in de auto achter als u de auto verlaat.
Contact inschakelen zonder
de motor te starten


Wanneer de elektronische sleutel zich in het interieur
bevindt, kunt u op de toets "START/STOP" drukken
zonder een van de pedalen in te trappen om het
contact aan te zetten zonder de motor te starten.


Druk nogmaals op deze toets om het contact af

te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een noodsleutellezer
waarmee de motor kan worden gestart als
het systeem de sleutel niet waarneemt in de
detectiezone of als de batterij van de elektronische
sleutel leeg is.


► Houd de afstandsbediening tegen de
noodsleutellezer.


Selecteer bij een auto
met een automatische
transmissie
stand P en trap vervolgens het
rempedaal in.


Druk op de toets "
START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten van de
motor


Als de elektronische sleutel niet wordt gedetecteerd
of zich niet meer in de detectiezone bevindt,
verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel wanneer een portier wordt gesloten of bij een poging
om de motor af te zetten.


Houd de toets "
START/STOP" ongeveer 5
seconden ingedrukt om het afzetten van de motor te
bevestigen.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem dan
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor geforceerd
worden uitgeschakeld (zelfs tijdens het rijden).


Houd de toets "
START/STOP" ongeveer 5
seconden ingedrukt.
In dit geval wordt de stuurkolom vergrendeld zodra
de auto stilstaat.
Bij bepaalde uitvoeringen met een automatische
transmissie (EAT6/EAT8) kan de stuurkolom niet
worden vergrendeld.
Elektrische parkeerrem
In de automatische stand trekt dit systeem de
parkeerrem aan wanneer de motor wordt afgezet en
zet het de parkeerrem vrij wanneer de auto wegrijdt.

Page 110 of 292

108
Rijden




Altijd met draaiende motor:
► T rek de parkeerrem aan door kort aan de
bedieningshendel te trekken.


Zet de parkeerrem vrij door kort tegen de hendel

te duwen terwijl u het rempedaal intrapt.
Standaard is de automatische werking geactiveerd.
Deze automatische werking kan in bepaalde
situaties worden uitgeschakeld.
Controlelampje
Dit controlelampje gaat branden op zowel het instrumentenpaneel als de hendel om te
bevestigen dat de parkeerrem is aangetrokken, in
combinatie met de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Het controlelampje gaat uit om te bevestigen dat
de parkeerrem is vrijgezet, in combinatie met de
melding "Parkeerrem vrijgezet".
Het controlelampje knippert in reactie op een
verzoek om de parkeerrem handmatig aan te
trekken of vrij te zetten.
Bij een lege accu werkt de elektrische parkeerrem niet meer.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken bij een
auto met een automatische transmissie, moet u
uit veiligheidsoverwegingen de meegeleverde
wielblokken tegen een van de wielen plaatsen
om te voorkomen dat de auto wegrolt.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.


Controleer voordat u de auto verlaat of de parkeerrem is aangetrokken: de
controlelampjes voor de parkeerrem op het
instrumentenpaneel en de hendel moeten
permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt
er een geluidssignaal en wordt er een melding
weergegeven als het bestuurdersportier wordt
geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto: ze zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Wanneer de auto staat geparkeerd op een steile helling, de auto zwaar beladen
is of als een aanhanger wordt getrokken
Bij een automatische transmissie draait u
de wielen naar de stoeprand toe en zet u de
transmissie in stand P .
Als er een aanhangwagen is aangekoppeld, mag
het hellingspercentage bij het parkeren niet hoger
zijn dan 12%.
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:
► T rap het rempedaal in.


Houd het rempedaal ingetrapt en druk kort op

de hendel.
Als het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en wordt er een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
► T rek kort aan de hendel.
Het controlelampje van de hendel gaat knipperen
om het verzoek te bevestigen.
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor draait en het
bestuurdersportier is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
Bij een automatische transmissie
► Trap het rempedaal in.
► Selecteer stand D , M of R .
► Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de rem niet automatisch wordt vrijgezet,
controleer dan of de voorportieren goed zijn
gesloten.
Als de auto stilstaat met draaiende motor, trap dan niet onnodig het gaspedaal in. De
parkeerrem kan dan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem
automatisch aangetrokken als u de motor afzet.
De parkeerrem wordt niet automatisch aangetrokken als de auto afslaat of de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem wordt
ingeschakeld.
In de automatische stand kan de parkeerrem op elk moment handmatig met
de hendel worden aangetrokken of vrijgezet.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 300 next >