PEUGEOT 508 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2021, Model line: 508, Model: PEUGEOT 508 2021Pages: 292, PDF Size: 8.68 MB
Page 141 of 292

139
Rijden
6De snelheid wordt verlaagd met maximaal 20 km/h (uitvoeringen met alleen camera) of
met maximaal 50
km/h (uitvoeringen met camera
en radar).
Het systeem houdt tevens rekening met motorfietsen en dieren, maar dieren kleiner
dan 0,5
m en voorwerpen op de weg worden niet
altijd gedetecteerd.
Dit systeem heeft drie functies:
–
Collision
Risk Alert.
–
Intelligente noodremassistentie (iEBA).
–
Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een multifunctionele
camera bovenaan de voorruit en, afhankelijk van de
uitvoering, een radar in de voorbumper.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem moet de bestuurder altijd goed opletten.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de verkeersomstandigheden continu in de
gaten te houden, in overeenstemming met de
geldende rijvoorschriften.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan een
zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk lijkt de auto
wat af te remmen.
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via het menu Rijverlichting/ Auto
van het
touchscreen.
Het uitschakelen van het systeem wordt aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Auto rijdt vooruit.
ESP in werkende staat.
ASR-systeem ingeschakeld.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle passagiers.
Gestabiliseerde snelheid op wegen met weinig
bochten.
In de volgende gevallen is het raadzaam om het
systeem uit te schakelen via het configuratiemenu
van de auto:
–
Bij het trekken van een aanhanger
.
–
Bij lange voorwerpen op dakdragers.
–
Als sneeuwkettingen op de wielen van de auto zijn
gemonteerd.
–
V
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen.
–
V
oordat de auto op een rollenbank in een
werkplaats wordt getest.
–
Als de auto met draaiende motor wordt gesleept.
–
Na een klap op de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als het gebruik van het
noodreservewiel (kleine diameter) wordt
gedetecteerd, als een storing van de
rempedaalschakelaar wordt gedetecteerd of als
wordt gedetecteerd dat minimaal twee remlichten
defect zijn.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als de remlichten niet goed werken.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen niet, te laat of op het verkeerde moment worden
gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over de auto
behouden zodat u op elk moment kunt ingrijpen
om een aanrijding te voorkomen.
Page 142 of 292

140
Rijden
Na een aanrijding wordt het systeem automatisch uitgeschakeld.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Collision Risk Alert
Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een risico
van een aanrijding met een voorligger of met een
voetganger of fietser op de rijstrook.
Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen
Deze drempelwaarde voor activering bepaalt de
gevoeligheid waarmee de functie voor het risico van
een aanrijding waarschuwt.
De drempelwaarde wordt in het menu
Rijverlichting/ Auto op het touchscreen
ingesteld.
â–º
Kies een van de drie mogelijke drempelwaarden:
"Ver", "Normaal" of "Dichtb.".
De drempelwaarde die als laatste is geselecteerd,
wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
risico op een aanrijding en de door de
bestuurder geselecteerde activeringsdrempel
voor de waarschuwing, kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en op
het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Het systeem houdt rekening met de dynamiek
van de auto, de snelheid van de auto en die van
de voorligger, de weersomstandigheden en de
bediening van de auto (bediening van de pedalen,
het stuurwiel enzovoort) om de waarschuwing op het
beste moment te geven.
(oranje) Niveau 1: waarschuwing door middel van
visuele signalen die aangeeft dat de afstand tot de
voorligger zeer klein is.
De melding "Voertuig dichtbij" wordt weergegeven.
(rood) Niveau 2: waarschuwing door middel van
visuele signalen en geluidssignalen die aangeeft dat
een aanrijding dreigt.
De melding "Remmen!" wordt weergegeven.
Niveau 3: in sommige gevallen kan een voelbare
waarschuwing in de vorm van zeer licht remmen
worden gegeven, wat het risico op een aanrijding
bevestigt.
Als uw auto de voorligger te snel nadert, wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval wordt
waarschuwingsniveau 2 direct weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau 1 wordt
nooit weergegeven voor een stilstaand obstakel
of wanneer de activeringsstand "Nabij" is
geselecteerd.
Intelligente
noodremassistentie (iEBA)
Deze functie geeft extra remkracht wanneer de
bestuurder remt maar onvoldoende om een botsing
te voorkomen.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie wordt ook wel het automatische
noodremsysteem genoemd en het treedt in werking
wanneer de bestuurder na de waarschuwingen niet
snel genoeg reageert en niet remt.
Het systeem is bedoeld om de snelheid van de
aanrijding te beperken of de aanrijding te voorkomen
wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
De snelheid wordt verlaagd met maximaal 20 km/h (uitvoeringen met alleen camera) of
met maximaal 50 km/h (uitvoeringen met camera
en radar).
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
– De rijsnelheid is niet hoger dan 60 km/h wanneer
een voetganger wordt gedetecteerd.
– De rijsnelheid is niet hoger dan 80 km/h wanneer
een stilstaand voertuig of een fietser wordt
gedetecteerd.
– De rijsnelheid is hoger dan 10 km/h (uitvoeringen
met camera en radar) of ligt tussen 10 km/h en 85
km/h (uitvoeringen met uitsluitend een camera)
wanneer een rijdend voertuig wordt gedetecteerd.
Dit waarschuwingslampje knippert (gedurende ongeveer 10 seconden) zodra
de functie reageert op het remmen van de auto.
Bij een auto met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat deze door het
automatische noodremsysteem tot stilstand is
gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u dit wilt
voorkomen.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de controle over de auto weer overnemen
door een ferme stuurbeweging te maken en/of
het gaspedaal stevig in te trappen.
Page 143 of 292

141
Rijden
6De snelheid wordt verlaagd met maximaal 20 km/h (uitvoeringen met alleen camera) of
met maximaal 50
km/h (uitvoeringen met camera
en radar).
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
–
De rijsnelheid is niet hoger dan 60 km/h wanneer
een voetganger wordt gedetecteerd.
–
De rijsnelheid is niet hoger dan 80 km/h wanneer
een stilstaand voertuig of een fietser wordt
gedetecteerd.
–
De rijsnelheid is hoger dan 10
km/h (uitvoeringen
met camera en radar) of ligt tussen 10 km/h en 85
km/h (uitvoeringen met uitsluitend een camera)
wanneer een rijdend voertuig wordt gedetecteerd.
Dit waarschuwingslampje knippert (gedurende ongeveer 10 seconden) zodra
de functie reageert op het remmen van de auto.
Bij een auto met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat deze door het
automatische noodremsysteem tot stilstand is
gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u dit wilt
voorkomen.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de controle over de auto weer overnemen
door een ferme stuurbeweging te maken en/of
het gaspedaal stevig in te trappen.
Het rempedaal kan iets trillen als deze functie actief is.
Als de auto volledig tot stilstand is gekomen,
blijven de remmen automatisch 1 tot 2 seconden
geactiveerd.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Als deze waarschuwingslampjes gaan branden nadat de motor is
afgezet en weer gestart, neem dan contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
Deze waarschuwingslampjes gaan op het instrumentenpaneel branden
om aan te geven dat de bestuurder en / of de
voorpassagier de veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt (afhankelijk van de uitvoering). Het
automatische remsysteem is uitgeschakeld totdat de
veiligheidsgordels zijn vastgemaakt.
Systeem voor detecteren
van onoplettendheid
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
De functie omvat het systeem "Driver Attention
Warning" en het systeem "Driver Attention Warning
via camera".
Deze systemen zijn absoluut niet bedoeld om de bestuurder wakker te houden of te
voorkomen dat de bestuurder achter het stuur in
slaap valt.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto aan de kant te zetten als
hij/zij vermoeid is.
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk
geval elke 2 uur.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan worden ingesteld via het menu Rijverlichting / Auto
van het
touchscreen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Driver Attention Warning
Het systeem geeft een waarschuwing zodra het detecteert dat de bestuurder langer dan
twee uur heeft gereden met een snelheid van meer
dan 70
km/h zonder dat hij / zij een pauze heeft
genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de
bestuurder adviseert een pauze te nemen en een
geluidssignaal.
Page 144 of 292

142
Rijden
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt de
waarschuwing elk uur herhaald tot de auto wordt
stilgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
–
De auto staat langer dan 15 minuten stil met
draaiende motor.
–
Het contact is enkele minuten afgezet geweest.
–
De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 70 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt weer geteld als de snelheid hoger
dan 70
km/h is.
Driver Attention Warning via
camera
Het systeem beoordeelt de mate van waakzaamheid, vermoeidheid en afleiding
van de bestuurder door afwijkingen in de koers van
de auto ten opzichte van de rijstrookmarkeringen te
detecteren.
Het systeem maakt hiervoor gebruik van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)wegen
(snelheden hoger dan 70
km/h).
In eerste instantie wordt de bestuurder
gewaarschuwd door de melding "Wees alert!" in
combinatie met een geluidssignaal.
Als het systeem drie waarschuwingen heeft
gegeven, geeft het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding "Doorrijden
gevaarlijk: Las een rustpauze in!", en wordt het
geluidssignaal harder.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder dat er
sprake is van vermoeidheid bij de bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
wegmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar (door sneeuw of modder), of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.);
–
geringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen);
–
smalle of bochtige weg.
Active Lane Departure Warning System
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Het systeem corrigeert de koers van de auto
door de bestuurder te waarschuwen zodra de
auto de rijstrook ongewild dreigt te verlaten of de
bermrand dreigt te overschrijden (afhankelijk van de
uitvoering).
Het systeem maakt hiervoor gebruik van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit, die de
rijstrookmarkeringen op de weg en de zijkant van de
weg detecteert.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Rijsnelheid tussen 70 en 180 km/u.
– W eg voorzien van een middenstreep.
–
Stuurwiel met beide handen vastgehouden.
–
Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
–
ESP
ingeschakeld en in werking.
Het systeem assisteert de bestuurder uitsluitend als de auto ongewild de rijstrook
dreigt te verlaten. Het zorgt niet dat de auto een
veilige afstand of snelheid aanhoudt en grijpt ook
niet in op het remsysteem van de auto.
De bestuurder moet altijd beide handen aan het
stuurwiel houden zodat hij kan ingrijpen zodra het
systeem dit niet meer kan (bijvoorbeeld wanneer
de middenstreep ontbreekt).
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of
bermranden van de weg overschreden dreigt te
worden, corrigeert het de koers van de auto tot de
auto weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit lampje knippert gedurende de koerscorrectie.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
Voor de weergave van alle benodigde informatie op het instrumentenpaneel \
moet u eerst de weergavemodus "Rijden" selecteren.
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
De werkelijke volgorde waarin de meldingen worden weergegeven kan afwijk\
en.
Status functie Controlelampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
OFF
(grijs)
Functie uitgeschakeld.
Page 145 of 292

143
Rijden
6dreigt te verlaten. Het zorgt niet dat de auto een
veilige afstand of snelheid aanhoudt en grijpt ook
niet in op het remsysteem van de auto.
De bestuurder moet altijd beide handen aan het
stuurwiel houden zodat hij kan ingrijpen zodra het
systeem dit niet meer kan (bijvoorbeeld wanneer
de middenstreep ontbreekt).
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of
bermranden van de weg overschreden dreigt te
worden, corrigeert het de koers van de auto tot de
auto weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit lampje knippert gedurende de koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie verhinderen door het stuurwiel stevig vast te houden
(bijv. bij een uitwijkmanoeuvre)
De correctie wordt meteen onderbroken als de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem een
afwijking van de koers als gewild en worden er geen
correcties uitgevoerd.
Maar als de Dodehoekbewaking is ingeschakeld
en de bestuurder van rijstrook gaat wisselen terwijl
er een ander voertuig in de dode hoek wordt
gedetecteerd, voert het systeem ondanks het
inschakelen van de richtingaanwijzers toch een
koerscorrectie uit.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de Dodehoekbewaking.
Als het systeem detecteert dat de bestuurder tijdens een automatische
correctie het stuurwiel niet voldoende stevig vast
heeft, onderbreekt het systeem deze correctie. Er
wordt een waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder erop te attenderen dat hij de controle
over de auto moet overnemen.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
Voor de weergave van alle benodigde informatie op het instrumentenpaneel \
moet u eerst de weergavemodus "Rijden" selecteren.
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
De werkelijke volgorde waarin de meldingen worden weergegeven kan afwijk\
en.
Status functie Controlelampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
OFF
(grijs)
Functie uitgeschakeld.
Page 146 of 292

144
Rijden
Status functieControlelampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
ON
(grijs) Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de
werkingsvoorwaarden:
–
Snelheid lager dan 70
km/h.
– Geen rijstrookmarkering gedetecteerd.
– ASR- / DSC-systemen uitgeschakeld of ingrijpen van het
ESP.
–
"Sportieve" rijstijl.
ON
(grijs)
Functie automatisch uitgeschakeld/stand-by gezet
(bijvoorbeeld: detectie van een aanhanger, gebruik van het (bij
de auto geleverde) noodreservewiel).
ON
(groen) Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 70
km/u.
ON
(oranje) / (groen)
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de
rijstrook die overschreden dreigt te worden (oranje lijn).
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
–
ESP uitgeschakeld of bezig met een ingreep.
– De snelheid is lager dan 70 km/h of hoger dan
180 km/h.
– Aansluiten stekker op een aanhanger.
– Detectie van het gebruik van een noodreservewiel
(dit wordt niet onmiddellijk gedetecteerd, daarom
is het raadzaam de functie in dat geval uit te
schakelen).
– Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het
rempedaal of gaspedaal.
– Rijden over rijstrookmarkering.
Page 147 of 292

145
Rijden
6Status functieControlelampje Weergave en/of
bijbehorend bericht Aanwijzingen
ON
(oranje) / (groen)
" Leg uw handen weer op
het stuurwiel" –
Als het systeem tijdens de correctie detecteert dat de
bestuurder het stuurwiel enkele seconden heeft losgelaten,
onderbreekt het systeem de correctie om de besturing weer
over te laten aan de bestuurder.
– T ijdens het corrigeren van de baan bepaalt het systeem
dat de correctie niet voldoende is; de bestuurder wordt
gewaarschuwd dat hij of zij de baan zelf verder moet
corrigeren.
De duur van de geluidswaarschuwingen zal toenemen als er
snel na elkaar meerdere correcties worden uitgevoerd. De
waarschuwing zal uiteindelijk permanent worden weergegeven
totdat de bestuurder reageert.
Deze melding kan ook worden weergegeven als u uw handen
op het stuurwiel hebt.
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
–
ESP
uitgeschakeld of bezig met een ingreep.
–
De snelheid is lager dan 70
km/h of hoger dan
180
km/h.
–
Aansluiten stekker op een aanhanger
.
–
Detectie van het gebruik van een noodreservewiel
(dit wordt niet onmiddellijk gedetecteerd, daarom
is het raadzaam de functie in dat geval uit te
schakelen).
–
Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het
rempedaal of gaspedaal.
–
Rijden over rijstrookmarkering.
– Inschakelen van de richtingaanwijzers.
– In een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden.
–
Bij het rijden in een scherpe bocht.
–
W
anneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:
–
Onvoldoende contrast tussen het wegdek en
de wegrand (bijvoorbeeld schaduw).
–
W
egmarkeringen zijn versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.).
– Te weinig afstand tot de voorligger (waardoor
de rijstrookmarkeringen mogelijk niet worden
gedetecteerd).
–
Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen worden
uitgeschakeld:
–
W
anneer een wiel wordt vervangen, of wanneer
er werkzaamheden in de buurt van een wiel worden
uitgevoerd.
–
W
anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
Page 148 of 292

146
Rijden
vooral wanneer de aanhanger niet is aangesloten
op de trekhaakaansluiting of de trekhaak niet is
goedgekeurd.
–
W
anneer de weg in slechte staat of erg oneffen is,
of wanneer er weinig grip is (risico op aquaplaning,
sneeuw, gladheid).
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Bij rijden op een circuit.
–
Op een testbank.
Uitschakelen / inschakelen
â–º Met deze toets kunt u het systeem op elk
moment uit- of inschakelen.
Wanneer het is uitgeschakeld, gaan het controlelampje in de toets en dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden.
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra
het contact wordt ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dodehoekbewaking
Lees voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten van
de bumpers en waarschuwt de bestuurder voor
de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid van andere
voertuigen (auto's, vrachtwagens, motoren) in
de dode hoeken van de auto (gebieden die de
bestuurder niet kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, gaat er een waarschuwingslampje
branden:
–
direct, wanneer u wordt ingehaald;
–
na ongeveer een seconde, wanneer u langzaam
een ander voertuig inhaalt.
Inschakelen/uitschakelen
De functie wordt ingesteld in het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Wanneer het voertuig wordt gestart, gaat er in elke
spiegel een waarschuwingslampje branden om aan
te geven dat het systeem is geactiveerd.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met
een door PEUGEOT gehomologeerde trekhaak.
Werkingsvoorwaarden
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken.
–
De snelheid van de auto moet tussen 12
en
140
km/h (uitvoeringen zonder Park Assist of Full
Park Assist) of tussen 30 en 140 km/h (uitvoeringen
met Park Assist of Full Park Assist) liggen.
– Wanneer u een auto inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 10 km/h is.
– Wanneer u door een andere auto wordt ingehaald
en het verschil in snelheid minder dan 25 km/h is.
– Het verkeer stroomt vloeiend door.
– De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en
het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.
– U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.
– Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.
Werkingslimieten
Page 149 of 292

147
Rijden
6Park Assist) of tussen 30 en 140 km/h (uitvoeringen
met Park Assist of Full Park Assist) liggen.
–
W
anneer u een auto inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 10 km/h is.
–
W
anneer u door een andere auto wordt ingehaald
en het verschil in snelheid minder dan 25
km/h is.
–
Het verkeer stroomt vloeiend door
.
–
De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en
het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.
–
U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.
–
Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen wordt er geen
waarschuwing gegeven:
–
W
anneer stilstaande objecten (zoals geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen) aanwezig zijn.
–
Bij tegemoetkomende voertuigen.
–
Op kronkelige wegen of bij scherpe bochten.
–
Bij het inhalen of ingehaald worden door een
erg lang voertuig (zoals een vrachtwagen, bus)
dat wordt gedetecteerd in een dode hoek aan de
achterzijde en dat tegelijkertijd aanwezig is in het
gezichtsveld van de bestuurder.
–
Bij een snelle inhaalmanoeuvre.
–
Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en
achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
–
W
anneer de functie Park Assist of Full Park
Assist
wordt ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden en wordt
er een melding weergegeven.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals regen, hagel) werkt het systeem
mogelijk tijdelijk niet goed.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden (zo
kan een wolk waterdruppels in de dode hoek
worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs
bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Actieve dodehoekbewaking
Als aanvulling op het permanent branden van
het verklikkerlampje in de buitenspiegel aan
de betreffende zijde, geeft het Active Lane
Departure Warning System bij het overschrijden
van een rijstrookmarkering met ingeschakelde
richtingaanwijzers een rukje aan het stuurwiel om u
Page 150 of 292

148
Rijden
te helpen een aanrijding met het voertuig in de dode
hoek te voorkomen.
Dit systeem is een combinatie van de functies
Active Lane Departure Warning System en
Dodehoekbewaking.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
De rijsnelheid moet tussen 70 en 140 km/h liggen.
Deze functies zijn met name geschikt voor het rijden
op autowegen en snelwegen.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de Active Lane Departure Warning
System en de Dodehoekbewaking.
Parkeerhulp
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Het systeem detecteert de nabijheid van obstakels
(bijv. voetganger, voertuig, boom, hek) met de hulp
van de sensoren in de bumper en geeft deze aan.
Parkeerhulp achter
â–º Schakel de achteruitversnelling in om het
systeem te activeren (bevestigd door een
geluidssignaal).
Het systeem wordt uitgeschakeld wanneer uit de
achteruitversnelling wordt geschakeld.
Geluidssignalen
Dit systeem signaleert de aanwezigheid van
obstakels binnen de detectiezone van de sensoren
die zich in de baan van de auto, zoals bepaald door
de stand van het stuurwiel, bevinden.
In het weergegeven voorbeeld worden, afhankelijk
van de uitvoering, alleen de obstakels die zich in het
gestreepte gebied bevinden door het geluidssignaal
gesignaleerd.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
U hoort via de luidspreker (rechts of links) aan welke
zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Het geluidssignaal instellenAfhankelijk van de uitvoering: als u bij PEUGEOT Connect Radio of
PEUGEOT Connect Nav op deze toets drukt,
wordt het venster geopend waarop u het volume
van het geluidssignaal kunt instellen.
Grafische weergave
Dit is een aanvulling op het geluidssignaal, waarbij
geen rekening worden gehouden met de rijrichting
van de auto. Dit systeem geeft met balken op het
scherm de afstand tussen het obstakel en de auto
aan (wit: veraf, oranje: in de buurt en rood: heel
dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij
een rijsnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto
een obstakel wordt gedetecteerd.
De werking van de parkeerhulp vóór wordt
onderbroken als de auto langer dan drie
seconden stilstaat terwijl een versnelling vooruit
is ingeschakeld, als er geen obstakel meer wordt
gedetecteerd of als de auto harder dan 10 km/h rijdt.
Het geluid uit de luidspreker (voor of achter) geeft de positie van het obstakel ten
opzichte van de auto aan (voor of achter).
Parkeerhulp zijkant
Met vier extra sensoren aan de zijkant van de
bumpers registreert het systeem de positie van
obstakels tijdens het manoeuvreren en geeft ze
weer als de obstakels zich aan de zijkant van de
auto bevinden.