PEUGEOT 508 2023 Instructieboekje (in Dutch)

Page 141 of 244

139
Rijden
6– De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 70 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt weer geteld als de snelheid hoger

dan 70
km/h is.
Waarschuwing voor
bestuurder via camera


Het systeem beoordeelt de waakzaamheid, moeheid en mate van afleiding van de
bestuurder door afwijkingen in de koers van de auto
ten opzichte van de rijstrookmarkeringen te
detecteren.
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die
boven aan de voorruit is geplaatst.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)wegen
(snelheden hoger dan 70
km/h).
Het systeem kan een leerprocedure uitvoeren, die tot 30 minuten kan duren
nadat het bewaken wordt gestart.
In deze periode wordt het rijgedrag van de
bestuurder geanalyseerd en er wordt geen
waarschuwing gegeven.
Bij een waarschuwing op het eerste niveau wordt
de bestuurder gewaarschuwd door de melding
" Voorzichtig!", samen met een geluidssignaal.
Na drie waarschuwingen van het eerste niveau
activeert het systeem een nieuwe waarschuwing
met de melding "Doorrijden risicovol: las een
rustpauze in", in combinatie met een harder
geluidssignaal.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder dat er
sprake is van vermoeidheid bij de bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:


Lane Positioning
Assist is ingeschakeld.


slecht zicht (bijvoorbeeld door onvoldoende

straatverlichting, zware regen, dikke mist of
sneeuwval).


verblinding (bijvoorbeeld door koplampen van

tegenliggers, laagstaande zon, weerspiegeling op
een nat wegdek, uitrijden van een tunnel of snelle
overgangen tussen schaduw en licht).


gedeelte van de voorruit vóór de camera (het

is bijvoorbeeld vuil, beslagen, bevroren, bedekt
door sneeuw, beschadigd of bedekt door een
sticker).


rijstrookmarkeringen afwezig, versleten, niet

zichtbaar (bijvoorbeeld door sneeuw of modder of
dode bladeren) of meerdere rijstrookmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden).


geringe afstand tot de voorligger (geen

detectie van wegmarkeringen).


smalle, bochtige wegen.
Uitschakelen / inschakelen
Standaard wordt de functie automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via ADAS op het touchscreen.
of
Directe toegang tot de Snelkoppelingen voor
rijhulpsystemen.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het branden van dit controlelampje op het
instrumentenpaneel.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden met de melding
" Drive Assist-sensor vervuild: maak de sensor

Page 142 of 244

140
Rijden
schoon, zie handleiding" als de sensor wordt
afgedekt.
Dit is normaal; u hoeft hiervoor geen contact op te
nemen met een werkplaats.
Stop de auto in dat geval en controleer of de camera
aan de voorzijde met vuil, modder, zand, sneeuw, ijs
of iets anders is afgedekt waardoor de sensor niet
goed werkt.
Het systeem werkt weer normaal als het
detectiegebied is gereinigd.
Active Lane Departure Warning
Raadpleeg voor meer informatie de
algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem corrigeert de koers van de auto door
de bestuurder te waarschuwen zodra het een risico
op het ongewenst verlaten van de rijstrook of het
rijden richting een berm of vluchtstrook detecteert
(afhankelijk van de uitvoering).
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die
boven aan de voorruit is geplaatst en die de
rijstrookmarkeringen op de grond en de wegranden
herkent (afhankelijk van de uitvoering).
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.


Werkingsvoorwaarden
– Rijsnelheid tussen 70 en 180 km/u.
– W eg voorzien van een middenstreep.


Stuurwiel met beide handen vastgehouden.



Richtingaanwijzers uit bij activering van het

systeem.


ESP
ingeschakeld en in werking.
Het systeem assisteert de bestuurder uitsluitend als de auto ongewild de rijstrook
dreigt te verlaten. Het zorgt niet dat de auto een
veilige afstand of snelheid aanhoudt en grijpt ook
niet in op het remsysteem van de auto.
De bestuurder moet het stuurwiel met beide
handen vasthouden, zodat hij of zij de controle
behoudt wanneer de omstandigheden ervoor
zorgen dat het systeem niet meer kan ingrijpen
(bijvoorbeeld als de middelste rijstrookmarkering
op het wegdek niet meer zichtbaar is).
Werking
Zodra het systeem een risico op het ongewenst
overschrijden van een van de rijstrookmarkeringen
op de grond of een rand van de rijbaan (zoals een
berm) detecteert, voert het een koerswijziging uit om
de auto weer binnen de rijstrook te brengen.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit waarschuwingslampje knippert gedurende de koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie voorkomen door het stuurwiel stevig vast te houden
(bijvoorbeeld tijdens een uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt meteen onderbroken als de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als gewild en worden er geen
correcties uitgevoerd.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
De werkelijke volgorde van de weergave van deze waarschuwingen kan afwij\
ken.

Page 143 of 244

141
Rijden
6Status functieDisplayAanwijzingen
OFF

Functie uitgeschakeld.
ON Geen.Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de werkingsvoorwaarden:


Snelheid lager dan 65
km/h.


Geen rijstrookmarkering gedetecteerd.



ESP
bezig met een ingreep.


"Sportieve" rijstijl.
ON

Functie automatisch uitgeschakeld / in stand-by (zoals detectie van een\
aanhanger, gebruik van
het bij de auto geleverde noodreservewiel of storing).
ON Geen.Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65
km/h.
ON


Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook d\
ie overschreden dreigt te
worden. De bestuurder houdt het stuurwiel vast.
ON




" Houd het stuurwiel vast"
of "Blijf op uw rijstrook"
(afhankelijk van de uitvoering) Als het systeem tijdens het corrigeren van de koers detecteert dat de co\
rrectie onvoldoende
is en dat er een doorgetrokken streep zal worden overschreden, dan wordt\
de bestuurder
gewaarschuwd dat hij ter aanvulling op de actie van het systeem zelf de \
koers zal moeten
corrigeren.
Als het stuurwiel niet correct wordt vastgehouden, klinkt er een waarsch\
uwingssignaal en wordt
er een melding weergegeven totdat de koers is gecorrigeerd of de bestuur\
der het stuurwiel weer
goed vasthoudt.
De duur van de geluidswaarschuwingen zal toenemen als er snel na elkaar \
meerdere correcties
worden uitgevoerd. De waarschuwing zal uiteindelijk permanent worden wee\
rgegeven totdat de
bestuurder reageert.
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:


ESP
uitgeschakeld of bezig met een ingreep.
– De snelheid is lager dan 70 km/h of hoger dan
180 km/h.–

Aansluiten stekker op een aanhanger
.
– Detectie van het gebruik van een noodreservewiel
(dit wordt niet onmiddellijk gedetecteerd, daarom

Page 144 of 244

142
Rijden
is het raadzaam de functie in dat geval uit te
schakelen).

Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het

rempedaal of gaspedaal.


Rijden over rijstrookmarkering.



Inschakelen van de richtingaanwijzers.



In een bocht wordt de binnenste

rijstrookmarkering overschreden.


Bij het rijden in een scherpe bocht.



W
anneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet:


Onvoldoende contrast tussen het wegdek en

de wegrand (bijvoorbeeld schaduw).


V

ersleten, bedekte (bijvoorbeeld door sneeuw
of modder) of meerdere (bijvoorbeeld bij
wegwerkzaamheden) rijbaanmarkeringen.


T

e weinig afstand tot de voorligger (waardoor
de rijstrookmarkeringen mogelijk niet worden
gedetecteerd).


Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen worden
uitgeschakeld:

W
anneer een wiel wordt vervangen, of wanneer
er werkzaamheden in de buurt van een wiel worden
uitgevoerd.


W
anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd, vooral wanneer de aanhanger niet is aangesloten
op de trekhaakaansluiting of de trekhaak niet is
goedgekeurd.


W
anneer de weg in slechte staat of erg oneffen is,
of wanneer er weinig grip is (risico op aquaplaning,
sneeuw, gladheid).

Bij slechte weersomstandigheden.


Bij rijden op een circuit.


Op een testbank.
Uitschakelen / Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit kan worden ingesteld in de app
ADAS van het touchscreen.
of
Directe toegang tot de snelkoppelingen voor
rijhulpsystemen.
Het uitschakelen wordt bevestigd door het branden van dit controlelampje op het
instrumentenpaneel.
Storing
Bij een storing gaan deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden met de melding
" Drive Assist-sensor vervuild: maak de sensor
schoon, zie handleiding" als de sensor wordt
afgedekt.
Dit is normaal; u hoeft hiervoor geen contact op te
nemen met een werkplaats.
Stop de auto in dat geval en controleer of de camera
aan de voorzijde met vuil, modder, zand, sneeuw, ijs
of iets anders is afgedekt waardoor de sensor niet
goed werkt.
Het systeem werkt weer normaal als het
detectiegebied is gereinigd.
Dodehoekbewaking
Raadpleeg voor meer informatie de
algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.


Het systeem omvat sensoren op de zijkanten van
de bumpers en waarschuwt de bestuurder voor
de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid van andere
voertuigen (auto's, vrachtwagens, motoren) in
de dode hoeken van de auto (gebieden die de
bestuurder niet kan zien).

Page 145 of 244

143
Rijden
6

In de buitenspiegel aan de zijde waar dat voertuig
zich bevindt, brandt dan een waarschuwingslampje:

permanent
, wanneer u wordt ingehaald.


knipperend
, na ongeveer één seconde, wanneer
u langzaam een ander voertuig inhaalt en wanneer
de richtingaanwijzer wordt gebruikt.
Inschakelen / uitschakelen
Dit kan worden ingesteld in de app ADAS van het touchscreen.
Wanneer de auto wordt gestart, gaat er in elke
spiegel een waarschuwingslampje branden om aan
te geven dat het systeem is geactiveerd.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met
een door PEUGEOT goedgekeurde trekhaak.
Werkingsvoorwaarden
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken.


De snelheid van uw auto moet tussen 12 en

140
km/h liggen. –

W
anneer u een voertuig inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 10 km/h is.

W
anneer u door een ander voertuig wordt
ingehaald en het verschil in snelheid minder dan
25 km/h is.

Het verkeer stroomt vloeiend door
.

De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en

het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.

U rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht.


Uw auto trekt geen aanhanger of caravan

enzovoort.
Werkingslimieten



In de volgende gevallen wordt er geen
waarschuwing gegeven:

W
anneer stilstaande objecten (zoals geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen) aanwezig zijn.


Bij tegemoetkomende voertuigen.



Op kronkelige wegen of bij scherpe bochten.



Bij het inhalen of ingehaald worden door een

erg lang voertuig (zoals een vrachtwagen, bus)
dat wordt gedetecteerd in een dode hoek aan de
achterzijde en dat tegelijkertijd aanwezig is in het
gezichtsveld van de bestuurder.


Bij een snelle inhaalmanoeuvre.



Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en

achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.

Page 146 of 244

144
Rijden
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden en wordt
er een melding weergegeven.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals bij regen of hagel) werkt het systeem
mogelijk tijdelijk niet goed.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden (zo
kan een wolk waterdruppels in de dode hoek
worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs
bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Parkeerhulp
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.


Het systeem detecteert de nabijheid van obstakels
(bijvoorbeeld voetganger, voertuig, boom, hek) met
de hulp van de sensoren in de bumper en geeft
deze aan.
Parkeerhulp achter
Het systeem kan onder de volgende
omstandigheden weer worden opgestart:


als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.



als de auto achteruit rijdt (bijvoorbeeld op een

helling omlaag of in de neutraalstand).
Dit wordt aangegeven met een
bevestigingsgeluidssignaal en er wordt een indicatie
gegeven.
Als er een obstakel wordt gedetecteerd zodra de achteruitversnelling wordt
geselecteerd, wordt er een detectiegeluidssignaal
gegeven in plaats van een
bevestigingsgeluidssignaal.
Als er geen geluidssignaal wordt gegeven, er geen
indicatie op het display wordt weergegeven of er
geen waarschuwingsmelding wordt weergegeven,
dan is er een storing in het systeem.
Geluidssignalen

Dit systeem signaleert de aanwezigheid van
obstakels binnen de detectiezone van de sensoren
die zich in de baan van de auto, zoals bepaald door
de stand van het stuurwiel, bevinden.


In het weergegeven voorbeeld worden, afhankelijk
van de uitvoering, alleen de obstakels die zich in het
gestreepte gebied bevinden door het geluidssignaal
gesignaleerd.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner dan ongeveer dertig centimeter is, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
U hoort via de luidspreker (rechts of links) aan welke
zijde van de auto het obstakel zich bevindt.

Page 147 of 244

145
Rijden
6Het geluidssignaal wordt automatisch onderbroken
wanneer de auto enkele seconden stilstaat.
Het geluidssignaal wordt automatisch hervat als de
auto weer rijdt of als het obstakel de auto nadert.
Het geluidssignaal bij detectie aanpassen
Door op deze toets te drukken wordt het venster geopend waarop u het volume
van het geluidssignaal kunt instellen.
Als u op deze toets drukt, wordt het geluidssignaal gedempt of weer
ingeschakeld.
Grafische weergave

Dit is een aanvulling op het geluidssignaal, waarbij
geen rekening worden gehouden met de rijrichting
van de auto. Dit systeem geeft met balken op het
scherm de afstand tussen het obstakel en de auto
aan (wit: veraf, oranje: in de buurt en rood: heel
dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht is genaderd,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Het displayvenster van het systeem sluiten
Wanneer u op deze toets drukt, wordt het displayvenster van het systeem gesloten.
Dit waarschuwingslampje knippert op het instrumentenpaneel wanneer er een obstakel
wordt gedetecteerd.
Geluidssignalen dempen / Grafische weergave sluiten
Als het geluidssignaal voor detectie wordt
gedempt of als het displayvenster van het
systeem door de bestuurder wordt gesloten
terwijl het obstakel wordt gedetecteerd, dan
blijft alleen het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij
een rijsnelheid van maximaal 10
km/h vóór de auto
een obstakel wordt gedetecteerd.
De werking van de parkeerhulp vóór wordt
onderbroken als de auto langer dan drie
seconden stilstaat terwijl een versnelling vooruit
is ingeschakeld, als er geen obstakel meer wordt
gedetecteerd of als de auto harder dan 10 km/h rijdt.
Het geluid uit de luidspreker (voor of achter) geeft de positie van het obstakel ten
opzichte van de auto aan (voor of achter).
Parkeerhulp zijkant

Met vier extra sensoren aan de zijkant van de
bumpers registreert het systeem de positie van
obstakels tijdens het manoeuvreren en geeft ze
weer als de obstakels zich aan de zijkant van de
auto bevinden.
Alleen vaste obstakels worden juist weergegeven. Bewegende obstakels die
aan het begin van de manoeuvre worden
gedetecteerd, kunnen ten onrechte worden
weergegeven, terwijl bewegende obstakels langs
de auto niet worden weergegeven als ze in een
eerder stadium niet zijn geregistreerd.
Voorwerpen die tijdens de manoeuvre worden geregistreerd, worden uit het
geheugen gewist als het contact wordt afgezet.
Uitschakelen / inschakelen
(Afhankelijk van het land waarin de auto wordt
verkocht)

Page 148 of 244

146
Rijden
Standaard wordt het geluidssignaal
automatisch ingeschakeld telkens wanneer de
achteruitversnelling wordt geselecteerd.
Het systeem kan niet worden uitgeschakeld.
U kunt het systeem handmatig starten
en het geluidssignaal in de app ADAS van
het touchscreen inschakelen / uitschakelen.


De parkeerhulp achter wordt automatisch uitgeschakeld wanneer er een aanhanger of
fietsendrager wordt gekoppeld aan een trekhaak
die volgens de voorschriften van de fabrikant is
gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een aanhanger
weergeven aan de achterzijde van het beeld van
de auto.
Wanneer de auto wordt gestart, zijn de grafische weergave en de geluidssignalen
van de parkeerhulpsystemen pas beschikbaar
nadat het touchscreen is opgestart.
Werkingslimieten
Als de bagageruimte zwaar beladen is, kan de auto
overhellen, waardoor de afstanden mogelijk niet
meer goed worden aangegeven.
Bij een storing in de versnellingsbak is het systeem
niet actief als de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal
(korte piep).
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dit waarschuwingslampje gaat op het instrumentenpaneel branden met de melding
" Parkeerhulpsensor bedekt met vuil: reinig de
sensor, zie handleiding" als de sensor wordt
afgedekt.
Dit is normaal; u hoeft hiervoor geen contact op te
nemen met een werkplaats.
Stop de auto in dat geval en controleer of de
sensoren voor / achter wordt afgedekt door vuil,
modder, sneeuw, ijs of iets anders waardoor de
sensor niet goed werkt.
Het systeem werkt weer normaal als het
detectiegebied is gereinigd.
Visiopark 1
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Wanneer de achteruitversnelling bij draaiende motor
wordt ingeschakeld, geeft dit systeem beelden van
de directe omgeving van de auto op het touchscreen
weer met behulp van een camera aan de achterzijde
van de auto.




Het scherm is in 3 delen opgedeeld met een
zijmenu, de omgeving zoals die door de camera
wordt geregistreerd en een weergave van bovenaf
gezien van de directe omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het
beeld van bovenaf aan.
Er zijn diverse weergaven beschikbaar:

Automatisch ingezoomde weergave.


Standaardweergave.


Panoramische weergave.

Page 149 of 244

147
Rijden
6Afhankelijk van de omstandigheden kiest het
systeem de beste weergave (standaard of
automatische zoom).
Het type weergave kan tijdens de manoeuvre altijd
worden gewijzigd.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe

Tijdens manoeuvres met een lage snelheid filmt de
camera de directe omgeving van de auto.
In realtime wordt een beeld van bovenaf van de auto
en de directe omgeving van de auto gecreëerd (en
weergegeven op de zijkant van het scherm) terwijl
de auto rijdt.
Deze weergave is handig om de auto recht in te
parkeren en om de obstakels in de directe omgeving
van de auto te zien. Dit beeld verdwijnt automatisch
als de auto langere tijd stilstaat.
Instellingen
In het zijmenu:In dit venster kunt u het volgende:–
het volume van het geluidssignaal aanpassen.


de camera wassen (afhankelijk van de uitvoering).
Met deze knop kunt u het geluidssignaal
dempen/weer laten horen.
Inschakelen/uitschakelen
Schakel de achteruitversnelling in om de camera in
te schakelen.
Het systeem wordt uitgeschakeld:


Als er uit de achteruitversnelling wordt

geschakeld.


Als op het kruis in de linkerbovenhoek van het

touchscreen wordt gedrukt.
Automatisch ingezoomde weergave


De camera achter registreert de omgeving tijdens
het manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en van
zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Met behulp van de sensoren op de achterbumper
wordt de automatisch ingezoomde weergave
weergegeven wanneer de auto obstakels op de rode
lijn (minder dan 30 cm) tijdens de manoeuvre nadert.
Deze weergave is alleen automatisch beschikbaar.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan
ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten
van de auto via de buitenspiegels in de gaten
houden.
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
Standaardweergave

Het gebied achter de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De blauwe lijnen (1 ) geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn (2 ) geeft een afstand van 30
cm vanaf
de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen (3 ) en
( 4 ) een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is automatisch beschikbaar of door
deze te selecteren in het zijmenu.

Page 150 of 244

148
Rijden
Panoramische weergave

Met de panoramische weergave kunt u een
parkeerplaats in de achteruitversnelling verlaten
waarbij u op de nadering van voertuigen,
voetgangers of fietsers kunt anticiperen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het zijmenu.
Visiopark 2
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Met dit systeem kunt u de directe omgeving van uw
auto op het touchscreen bekijken met behulp van
camera's die aan de voorzijde en achterzijde van de
auto zijn geplaatst.




Het scherm is in 4 delen opgedeeld met twee
zijmenu's, de door de camera's geregistreerde
beelden en een weergave van de directe omgeving
van de auto van bovenaf gezien.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het
beeld van bovenaf aan.
Afhankelijk van de weergavehoek die in het
menu links is gekozen, biedt het systeem
specifieke visuele ondersteuning voor bepaalde
rijomstandigheden, zoals het oprijden van een
onoverzichtelijk kruispunt of het manoeuvreren in
gebieden met verminderd zicht.
Voor de achterzijde of voorzijde zijn diverse
weergaven gebaseerd op de door de camera's
geregistreerde beelden beschikbaar:

Automatisch ingezoomde weergave.


Standaardweergave.


Panoramische weergave.
Afhankelijk van de omstandigheden kiest het


systeem de beste weergave (standaard of
automatische zoom).
Het type weergave kan tijdens de manoeuvre altijd
worden gewijzigd.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Gereconstrueerd beeld
De camera's worden ingeschakeld en een
reconstructie van een weergave van bovenaf van
uw auto in zijn directe omgeving wordt op het
touchscreen weergegeven.
Rechtstreekse weergave

De beelden van de voorzijde en achterzijde worden
automatisch in de weergave van bovenaf van de
auto opgenomen.
Elke weergave kan ook rechtstreeks worden
getoond door de betreffende zone te selecteren.
De weergave van de voorzijde kan worden
geselecteerd in een versnelling vooruit tot een
snelheid van 16 km/h.
De montage van een sneeuwscherm kan de weergave van de beelden van de camera
aan de voorzijde verstoren.

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 250 next >