PEUGEOT 807 2013 Instructieboekje (in Dutch)

Page 91 of 234

VEILIGHEI
D
89
Veiligheid tijdens het rijden
4

ANTISPINREGELING
(ASR) EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA
(ESP)

Inschakelen van het ASR- en
ESP-systeem
Als het contact is aangezet, zijn het ASR-
en ESP-systeem altijd ingeschakeld.


Uitschakelen ASR/ESP

In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn het
ASR/ESP uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen slippen en weer grip
kunnen krijgen.
-



Druk op de schakelaar die zich
onder het stuurwiel aan de
linkerkant van het dashboard
bevindt.
Het verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een melding: het ASR en
ESP hebben geen invloed
meer op de werking van de
motor, maar blijven wel actief
via het remsysteem.
Controle van werking
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor
meer veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich echter
nooit laten verleiden tot het nemen van
meer risico’s en het te hard rijden.


De goede werking van het systeem
wordt verzekerd onder voorwaarde dat
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem en elektronische
onderdelen worden nageleefd en
dat de procedures voor montage en
het uitvoeren van werkzaamheden
door het PEUGEOT netwerk worden
opgevolgd.


Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT
netwerk .

De systemen worden opnieuw:



-
automatisch ingeschakeld als de
rijsnelheid hoger wordt dan 50 km/h,
-



handmatig ingeschakeld door
nogmaals op de schakelaar te drukken.



Werking van het ASR- en
ESP-systeem
Als het ASR- of ESP-
systeem ingrijpt, knippert het
desbetreffende pictogram.

Deze systemen staan in verbinding met
het ABS en zijn hier een aanvulling op.
Het ASR-systeem past de
aandrijfkracht aan om het doorspinnen
van de wielen te voorkomen via
de remmen van de aangedreven
wielen en de motor. De ASR zorgt
ook voor meer koersstabiliteit bij het
accelereren.
Het ESP-systeem grijpt automatisch
in via het remsysteem en de motor als
de koers van de auto afwijkt van de
door de bestuurder gewenste richting.
In extreme situaties kan het systeem
de auto echter niet altijd onder controle
houden. Bij een storing in de systemen
zal het verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display.

Raadpleeg het PEUGEOT netwerk om
het systeem na te laten kijken.

Page 92 of 234

90
Veiligheid tijdens het rijden

DETECTIESYSTEEM TE LAGE
BANDENSPANNING

Sensoren controleren tijdens het
rijden de bandenspanning en zenden
een waarschuwingssignaal uit als de
bandenspanning te laag is (bij een snelheid
hoger dan 25 km/h) of een band lek is.
Op het display wordt met een of meer
knipperende wielen in de afbeelding van de
auto aangegeven welke band(en) het betreft.

Te lage bandenspanning

Het verklikkerlampje
SERVICE gaat branden in
combinatie met de melding
"Te lage bandenspanning"
, een
afbeelding op het display en een
geluidssignaal.
Controleer dan zo snel mogelijk de
bandenspanning. Als de beschadigde band in de
bagageruimte wordt gelegd, zal
deze de melding opnieuw uitzenden,
om u eraan te herinneren de band
te laten repareren. Hierdoor kan een
eventuele andere waarschuwingsmelding
over de bandenspanning niet worden
weergegeven.


Sensor(en) niet
gedetecteerd
Het verklikkerlampje
SERVICE gaat branden
in combinatie met de melding
"X sensor(en) niet gedetecteerd"
,
een afbeelding op het display en een
geluidssignaal.
Dit betekent dat de bandenspanning
van één of meerdere wielen niet meer
gecontroleerd wordt. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk om de defecte
sensor(en) te vervangen. Deze melding wordt ook
weergegeven als één van de
wielen niet op de auto aanwezig is
(bij reparatie) of als er een wiel zonder
sensor op de auto wordt gemonteerd.

Alle reparaties aan een wiel dat
met dit systeem is uitgerust en het
vervangen van een band moeten
worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk.

Het detectiesysteem voor te lage
bandenspanning is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.

Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning nog regelmatig
worden gecontroleerd (ook van
het reservewiel) voor een optimale
wegligging en een langere levensduur
van de banden, zeker wanneer er
vaak onder zware omstandigheden
wordt gereden (zware belading, hoge
snelheden).
Het systeem kan tijdelijk worden
verstoord door radiogolven in hetzelfde
frequentiegebied.


Lekke band

Het verklikkerlampje
STOP gaat branden
in combinatie met
de melding "Lekke band(en)
gedetecteerd"
, een afbeelding op het
display en een geluidssignaal.
Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte
manoeuvres met het stuur en de remmen.
Vervang de beschadigde band (lekke
band of veel te lage bandenspanning)
en laat de bandenspanning zo snel
mogelijk controleren.
Zie in rubriek 7 het gedeelte "Wiel
verwisselen".

Page 93 of 234

VEILIGHEI
D
91


Veiligheidsgordels

4
VEILIGHEIDSGORDELS VÓÓR
EN BUITENSTE
VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER

De veiligheidsgordels van de voorstoelen
en de buitenste veiligheidsgordels van
zitrij 2 zijn voorzien van gordelspanners
en gordelkrachtbegrenzers.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst. De
schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
Trek aan de gordel om te controleren of
deze goed vastzit.

De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen de
borst van de inzittenden getrokken
wordt. Het systeem biedt hierdoor een
betere bescherming.
Het lampje kan ook gaan branden
als bijv. een tas of huisdier op de
stoel is geplaatst.


Verklikkerlampje
veiligheidsgordel vóór
Als de bestuurder en/
of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt,
gaat het verklikkerlampje branden.
Vervolgens knippert het verklikkerlampje
bij snelheden hoger dan 25 km/h in
combinatie met een steeds sterker wordend
geluidssignaal (gedurende ongeveer
90 seconden) en een melding op het display.

Buitenste veiligheidsgordels
zitrij 2
Als de desbetreffende zitplaats
niet wordt gebruikt, schuif dan de
gordelgeleider zo ver mogelijk omhoog
om bijgeluiden te voorkomen.


Hoogteverstelling


-




Knijp de knop in en schuif het
bovenste bevestigingspunt omlaag.

-



Schuif de knop omhoog om het
bovenste bevestigingspunt omhoog
te schuiven.



Omdoen





-

Trek aan de gordel en steek de
gesp in de gordelsluiting.

-

Trek aan de gordel om de
vergrendeling van de gesp te
controleren.


Veiligheidsgordels met
oprolautomaat
Deze zijn voorzien van een automatische
blokkeerinrichting die in werking treedt bij
een aanrijding of een noodstop.
Dankzij de toepassing van
veiligheidsgordels met gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers is de veiligheid
van de inzittenden bij frontale aanrijdingen
nog verder verbeterd. De gordelspanners
dienen om, afhankelijk van de kracht van
de aanrijding, de veiligheidsgordels stevig
tegen de lichamen van de inzittenden te
trekken.
De veiligheidsgordels met gordelspanners
werken alleen als het contact is aangezet.

Buitenste veiligheidsgordels
zitrij 3
De zitplaatsen op de zitrij 3 zijn
voorzien van twee driepuntsgordels met
oprolautomaat en gordelkrachtbegrenzer.

Page 94 of 234

92


Veiligheidsgordels


De gordelspanners van de
veiligheidsgordels vóór kunnen,
afhankelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding, onafhankelijk van
de airbags afgaan. De gordelspanners
trekken de veiligheidsgordels direct stevig
tegen het lichaam van de inzittenden.
Het afgaan van de gordels gaat gepaard
met een lichte onschadelijke rookvorming
en een geluid als gevolg van de
pyrotechnische lading in het systeem.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittenden getrokken
wordt.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van de
auto.
De veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners werken alleen als het
contact aan staat.


U kunt de gordel losmaken door de rode
knop op de gesphouder in te drukken.
Geleid de gordel tijdens het oprollen. De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de
veiligheidsgordels niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen, moet de heupgordel altijd
onder de armsteun door worden geleid.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.

Gebruiksvoorschrift

De bestuurder dient er vóór het
wegrijden zeker van te zijn dat alle
inzittenden hun veiligheidsgordels op
de juiste manier hebben vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dragen,
ook al betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan uw
lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te
laten aansluiten (zoals wasknijpers,
klemmen, veiligheidsspelden, ...).
Controleer zowel voor als na het
gebruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
Controleer na het neerklappen of
verplaatsen van een stoel of de
achterbank of de gordel goed is
opgerold en de gordelsluiting zich op
de juiste plaats bevindt. Breng om de veiligheidsgordel om te
doen de gesp in de juiste positie en steek
deze vervolgens in de gordelsluiting.


Middelste veiligheidsgordel
zitrij 2 en 3
De middelste zitplaats van de zitrij 2 en
3 is voorzien van een geïntegreerde
driepuntsgordel met oprolautomaat.
Als de gordelspanners zijn geactiveerd,
gaat het verklikkerlampje airbag branden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:


- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,

- moet worden voorkomen dat de
gordel gedraaid raakt en moet de
gordel in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken,

- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen.
Voorschriften voor kinderen:


- maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.

- laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden. De veiligheidsgordel
mag door niet meer dan één persoon
gedragen worden.

Raadpleeg voor meer informatie over
kinderzitjes in rubriek 4 het gedeelte
"Kinderen in de auto".
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het PEUGEOT-netwerk, dat tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig (ook na een kleine aanrijding)
controleren door het PEUGEOT-netwerk:
de gordels mogen geen slijtagesporen
en scheuren vertonen en er mogen geen
wijzigingen aan de gordels zijn aangebracht.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.

Page 95 of 234

VEILIGHEI
D
93
Airbags
4
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden (behalve op de middelste
zitplaatsen van zitrij 2 en 3) bij
ernstige aanrijdingen; ze vormen
een aanvulling op de werking
van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren
registreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de
registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:


- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het
gas zodat noch het zicht, noch het
eventueel verlaten van de auto door de
inzittenden wordt belemmerd:


- bij een minder ernstige aanrijding
of een aanrijding van achteren en
in bepaalde gevallen waarin de
auto over de kop slaat, treden de
airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels zorgen in
deze situaties voor een afdoende
bescherming.
De kracht van de aanrijding is
afhankelijk van het soort obstakel
en de snelheid van de auto op dat
moment.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de airbags
niet meer.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en
een knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die daar gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
AIRBAGS

Wanneer een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de
passagiersstoel is geplaatst,
moet de airbag aan passagierszijde
zijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 4 het
gedeelte "Kinderen aan boord".

Page 96 of 234

94


Airbags



Gebruiksvoorschrift

Houd u aan dit gebruiksvoorschrift als
uw auto is uitgerust met een airbag
vóór aan passagierszijde, zij-airbags
en/of window-airbags.
Maak er een gewoonte van om
normaal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, voorwerpen...). Dit kan
de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.


Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan
airbagsystemen, alleen het PEUGEOT
netwerk heeft hiervoor gekwalificeerd
personeel.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten
niet op het dashboard rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekleding en
sla er niet op.

Zij-airbags


Bedek de stoelen uitsluitend met de
goedgekeurde stoelhoezen. Deze
belemmeren het activeren van de zij-
airbags niet. Raadpleeg het PEUGEOT
netwerk .
Bevestig nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen, dit zou bij het afgaan
van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.

Window-airbags
Bevestig nooit iets op de
hemelbekleding, dit zou bij het afgaan
van de window-airbags kunnen leiden
tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van
het dak; deze maken deel uit van de
bevestiging van de window-airbags.
Zelfs als alle bovenstaande
voorschriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag wordt
geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme
gassen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.

Page 97 of 234

VEILIGHEI
D
95
Airbags
4

Zij-airbags

De zij-airbags (volgens uitvoering)
beschermen de bestuurder en
voorpassagier bij een ernstige
zijdelingse aanrijding, om de kans op
borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht. De window-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór of achter in
de auto en de ruiten.

Registratiezones voor een aanrijding


A.
Impactzone vóór

B.
Impactzone opzij

Bij een lichte zijdelingse
aanrijding of bij over de kop
slaan, kan het zijn dat de airbag
niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding wordt de airbag niet
geactiveerd.

Storing


Window-airbags

De window-airbags (volgens
uitvoering) beschermen de bestuurder
en passagiers (uitgezonderd de
middelste zitplaatsen van zitrij
2 en 3) bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op hoofdletsel
te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in
de stijlen en het bovenste gedeelte van
het interieur.
Activering
De zij-airbags worden aan de
desbetreffende zijde opgeblazen bij
een ernstige zijdelingse aanrijding
binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij ( B
), loodrecht op
de lengteas van de auto en vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en het
desbetreffende portierpaneel.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zij-airbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van)
de impactzone opzij ( B
), loodrecht op
de lengterichting van de auto, op een
horizontaal vlak en vanaf de buitenzijde
richting de binnenzijde van de auto.

Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het display,
raadpleeg dan het PEUGEOT
netwerk om het systeem te laten
controleren. De kans bestaat dat de
airbags bij een ernstige aanrijding niet
worden geactiveerd.

Page 98 of 234

96


Airbags


Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:

-

Zet het contact af
, steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde,


- draai deze in de stand "OFF"
,


- verwijder de sleutel zonder de
stand van de sleutel te veranderen.

Airbags vóór

Deze zijn voor de bestuurder in
het midden van het stuurwiel en
voor de passagier in het dashboard
aangebracht.

Storing airbag vóór
Inschakelen
In de stand "OFF"
werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventuele
aanrijding niet.
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op "ON"

om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier
te garanderen. Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voorstoel
plaatst. Anders kan een kind bij het
afgaan van de airbag levensgevaarlijk
gewond raken.
Het verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel
brandt zolang de airbag is
uitgeschakeld.


Als de twee verklikkerlampjes
airbag permanent branden, plaats
dan geen kinderzitje met de rug
in de rijrichting. Raadpleeg het
PEUGEOT netwerk .

Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd,
behalve als de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld, bij
een ernstige frontale aanrijding binnen
de impactzone A
, in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto, die
zich op een horizontale ondergrond
moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en het
dashboard om te voorkomen dat de
inzittende naar voren wordt geworpen.


Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display, laat
het systeem dan controleren
door het PEUGEOT netwerk .

Page 99 of 234

VEILIGHEID
97
Kinderen aan boord
4

KINDEREN AAN BOORD
ALGEMENE INFORMATIE MET
BETREKKING TOT KINDERZITJES


"Met de rug in de rijrichting"
Aanbevolen op de zitplaatsen achter
tot 2 jaar.
Wanneer een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de passagiersstoel
vóór wordt geplaatst, moet de airbag
aan passagierszijde zijn uitgeschakeld.
Anders kan het kind bij het afgaan van
de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
"Met het gezicht in de rijrichting"
Aanbevolen op de zitplaatsen achter
vanaf 2 jaar.
Wanneer een kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel vóór wordt geplaatst,
mag de airbag aan passagierszijde niet
worden uitgeschakeld.



KINDERZITJE VÓÓR


De regels voor het vervoeren van
kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg hiervoor de wetgeving in
uw land.
Raadpleeg de lijst met de voor uw
land goedgekeurde kinderzitjes.
De aanwezigheid van ISOFIX-
bevestigingen, achterzitplaatsen en
een (uitschakelbare) passagiersairbag
is afhankelijk van de uitvoering.
De procedure voor kinderzitjes en de
functie uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde zijn gelijk voor het hele
PEUGEOT-gamma.
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van
uw auto veel aandacht heeft besteed
aan veiligheidsvoorzieningen voor uw
kinderen, is hun veiligheid natuurlijk
ook afhankelijk van uzelf.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:


- kinderen jonger dan 12 jaar
of kleiner dan 1,50 meter
dienen in goedgekeurde,
aan het lichaamsgewicht
aangepaste kinderzitjes op met
veiligheidsgordels of ISOFIX-
bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd,

- de veiligste plaats voor het
vervoeren van een kind is volgens
de statistieken een plaats op de
achterbank van uw auto,

- kinderen tot 9 kg moeten zowel
voor- als achterin met de rug in de
rijrichting worden vervoerd,

- een kind mag nooit op de schoot
van een passagier worden
vervoerd.


Zie rubriek 4, gedeelte "Airbags". Als de airbag aan passagierszijde
niet kan worden uitgeschakeld,
is het absoluut verboden een
kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de zitplaatsen voor te bevestigen.

Page 100 of 234

98
Kinderen aan boord

ISOFIX-BEVESTIGINGEN

Deze zitplaatsen zijn uitgerust met
ISOFIX-bevestigingen.
Het betreft 2 ringen die zijn geplaatst
tussen de rug en de zitting van de stoel
.
De ISOFIX-kinderzitjes
beschikken
over 2 sloten die eenvoudig aan deze
ringen kunnen worden verankerd.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor
een betrouwbare, degelijke en snelle
montage van het kinderzitje in uw auto.


Airbag aan passagierszijde OFF

Raadpleeg de voorschriften op de
sticker die zich aan beide zijden van
de zonneklep aan passagierszijde
bevindt:

Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voorstoel
plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.

Page:   < prev 1-10 ... 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 ... 240 next >