PEUGEOT 807 2013 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2013, Model line: 807, Model: Peugeot 807 2013Pages: 234, PDF Size: 10.17 MB
Page 51 of 234

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
49
Selecteren van de functie
- Zet de draaiknop in de stand
CRUISE
. De snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet
geactiveerd en er is nog geen
snelheid ingesteld.
Eerste keer
activeren/instellen
van een snelheid
- Breng uw auto met
het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
- Druk op de toets
SET-
of SET+
.
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen/geactiveerd en deze
snelheid wordt door de auto
gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te
geven en
tijdelijk met een hogere snelheid dan
de ingestelde snelheid te rijden. De
ingestelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.
Opnieuw activeren
- Druk na het onderbreken van de
snelheidsregelaar op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde
snelheid weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen.
Uitschakelen (OFF)
- Druk op deze toets
of trap op het rem- of
koppelingspedaal.
Page 52 of 234

Stuurkolomschakelaars
50
Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand 0
of
zet het contact af om het systeem
volledig uit te schakelen.
Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door het ingedrukt
houden van de toets goed op omdat
de snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Bij het gebruik van de
snelheidsregelaar moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Het is verstandig uw voeten in de
nabijheid van de pedalen te houden.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat en de
bevestigingen goed geplaatst zijn,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Ingestelde snelheid
wijzigen
De ingestelde snelheid
kunt u op twee
manieren verhogen:
Zonder het gaspedaal:
- druk op de toets Set +
.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid
in stappen van 5 km/h te verhogen.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en
gedurende enkele seconden knipperen
de streepjes op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren. Met het gaspedaal:
- trap het gaspedaal in tot de
gewenste snelheid is bereikt,
- druk op de toets Set +
of Set -
.
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set -
.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid
in stappen van 5 km/h te verlagen.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist.
Page 53 of 234

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
51
SNELHEIDSBEGRENZER "LIMIT"
Als het gaspedaal vervolgens
geleidelijk weer wordt losgelaten en
de wagensnelheid onder de ingestelde
maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Als uw auto is voorzien van
een snelheidsbegrenzer en een
snelheidsregelaar (volgens land van
bestemming en motoruitvoering), dan
kunnen beide systemen echter niet
gelijktijdig worden gebruikt.
Het systeem kan worden bediend
bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden.
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie
uitgeschakeld, laatst
ingestelde snelheid -
OFF (bijvoorbeeld
bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid
hoger dan de
ingestelde snelheid
(bijvoorbeeld 118 km/
h), de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen. Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
"Dit is de gekozen snelheid die de
bestuurder niet wil overschrijden".
Het instellen van de maximumsnelheid
is mogelijk bij stilstaande auto met
draaiende motor, of tijdens het rijden.
De ingestelde snelheid dient minimaal
30 km/h te bedragen.
De snelheid wordt verhoogd naarmate
het gaspedaal dieper wordt ingetrapt
tot aan het zware punt van het
gaspedaal, waarbij de ingestelde
snelheid is bereikt.
Als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt, wordt
de ingestelde snelheid echter
overschreden.
Page 54 of 234

Stuurkolomschakelaars
52
Selecteren van de functie
- Draai de knop in de stand LIMIT
.
De begrenzer is dan geselecteerd,
maar nog niet actief. Het display
geeft de laatst ingestelde snelheid
weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een
snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Verhogen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set +
.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid
in stappen van 5 km/h te verhogen.
Inschakelen/uitschakelen (OFF)
Druk één keer op deze toets om
de begrenzer in te schakelen, druk
nogmaals om de begrenzer uit te
schakelen (OFF).
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set -
.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h te
verlagen.
Page 55 of 234

Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
53
Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand 0
of zet
het contact af om het systeem uit
te schakelen. De laatst ingestelde
snelheid blijft in het geheugen
opgeslagen.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal echter
met kracht
wordt ingetrapt, tot voorbij
het zware punt
, wordt de begrenzer
tijdelijk uitgeschakeld en knippert de
ingestelde snelheid.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen de snelheid zakken tot
een snelheid lager dan de ingestelde
snelheid.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en
gedurende enkele seconden knipperen
de streepjes op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren.
Knipperen van de snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt,
- als de begrenzer door het profiel
van de weg of bij een steile
afdaling niet kan voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt
overschreden,
- tijdens snel accelereren.
Gebruiksvoorschrift
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de
bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen,
zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Let erop dat door het profiel van de weg of door snel
accelereren de ingestelde snelheid kan worden overschreden
en zorg ervoor dat u altijd de controle over de auto houdt.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat en
bevestigingen goed geplaatst zijn,
- leg nooit meerdere matten boven
op elkaar.
Page 56 of 234

54
Ventilatie
VENTILATIE
GEBRUIKSVOORSCHRIFT
VOOR DE VENTILATIE EN DE
AIRCONDITIONING
Ventilatieroosters
Houd de ventilatieroosters altijd
open
Voor een optimale verdeling van de warme
of koude lucht over het interieur hebt u de
beschikking over ventilatieroosters in het
midden en opzij, die gekanteld en naar links
of rechts en naar het bovenlichaam van
de voorste inzittenden gedraaid kunnen
worden. Sluit de ventilatieroosters niet,
maar richt de luchtstroom voor een optimaal
comfort tijdens het rijden naar de zijruiten.
Uitstroomopeningen naar de beenruimte in
de auto completeren het geheel.
Interieurfilter, koolstoffilter
Zorg ervoor dat dit filter in goede staat
verkeert en laat de filterelementen
regelmatig vervangen.
Zie in rubriek 6 het gedeelte
"Controles".
Airconditioning
Voor een doeltreffende
werking van de airconditioning
moeten de ruiten onder alle
weersomstandigheden gesloten zijn.
Als de auto echter langdurig in de zon
heeft gestaan en de temperatuur in het
interieur zeer hoog blijft, kunnen de
ruiten wel even geopend worden om
de ventilatie te bevorderen.
Het is raadzaam de stand AUTO
zo veel mogelijk te gebruiken: het
systeem regelt de luchtopbrengst, de
comforttemperatuur in het interieur, de
luchtverdeling, de luchttoevoer of -
recirculatie automatisch en optimaal
aan de hand van de door u ingestelde
waarde.
Laat de airconditioning minimaal
één keer per maand 5 à 10 minuten
functioneren om het systeem in
perfecte staat te houden.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat er zich een klein
plasje water onder de auto vormt, dit is
een normaal verschijnsel.
Gebruik de airconditioning niet als
deze niet koelt en laat het systeem in
dat geval door het PEUGEOT netwerk
controleren.
Page 57 of 234

ERGONOMIE en COMFORT
3
55
Ventilatie
Achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Ontwasemen, programma
"zicht" ACHTERRUITVERWARMING EN ONTWA
SEMING
In sommige gevallen (bijv.
regen, veel inzittenden, vorst)
is het programma "comfort"
niet toereikend om de ruiten
condens- en ijsvrij te houden.
Selecteer in dat geval de toets van het
programma "zicht". Het verklikkerlampje
gaat branden.
Het systeem regelt de luchtopbrengst
en stuurt de optimale luchtstroom naar
de voorruit en de voorportierruiten.
De luchtrecirculatie in het interieur
wordt hierbij uitgeschakeld. Druk bij draaiende motor op
de toets om de achterruit- en
buitenspiegelverwarming in te
schakelen.
Het verklikkerlampje gaat
branden. De tijdsduur van de achterruit-
en buitenspiegelverwarming is
afhankelijk van de buitentemperatuur.
Druk opnieuw op de toets om de
achterruit- en buitenspiegelverwarming
opnieuw in te schakelen.
Druk tijdens de
verwarmingscyclus nogmaals
op de toets om de achterruit- en
buitenspiegelverwarming eerder uit te
schakelen.
EXTRA VERWARMING
Ter verhoging van het comfort kunnen
alle auto’s met HDI-dieselmotoren
worden uitgerust met automatische
extra verwarming.
Bij stilstaande auto of lage toerentallen
kan het voorkomen dat een lichte
fluittoon hoorbaar is, of enige rook en
geur vrijkomt.
Page 58 of 234

56
Ventilatie
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
Dek de zonnesensor in het midden
van het dashboard niet af. Deze
sensor regelt de airconditioning. Het bedieningspaneel bevindt zich
op de middenconsole, rechts van de
versnellingshendel.
1 -
Stand AUTO
Dit is de normale stand van
de airconditioning.
Zie in rubriek 6 het begin van het
gedeelte "Ventilatie".
De regeling van de temperatuur voor
bestuurders- en passagierszijde is
gescheiden.
Het is bovendien mogelijk om de
bediening voor de ventilatie achter in of
uit te schakelen. Voor uw comfort worden de instellingen
tussen twee startmomenten opgeslagen,
mits de temperatuur in het interieur
nauwelijks is veranderd. Is dit wel het
geval, dan treedt het automatische
programma weer in werking.
- Druk op de toets "AUTO"
.
Afhankelijk van de gekozen instellingen
regelt het systeem de luchtverdeling,
luchtopbrengst en luchttoevoer om ervoor
te zorgen dat de lucht in het interieur
voldoende ververst wordt voor een
optimaal comfort. Bijstellen is niet meer
nodig.
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het optimale
niveau
gebracht.
Het symbool "AUTO"
wordt weergegeven.
Page 59 of 234

ERGONOMIE en COMFORT
3
57
Ventilatie
2 -
Temperatuurregeling
bestuurderszijde
4 -
Regeling luchtverdeling
Druk op de toets(en) 4
om de
luchtstroom te sturen naar:
- de voorruit.
- de linker, rechter
en middelste
ventilatieroosters.
- de linker, rechter
en middelste
ventilatieroosters en de
beenruimte.
- de voorruit en de
beenruimte.
- de beenruimte.
Het bij de gekozen luchtverdeling
4
behorende verklikkerlampje gaat
branden.
5 -
Regeling ventilatie
achter (uitvoering
"REAR")
Druk op de toets REAR
om
de ventilatie achter apart te
kunnen regelen.
Het symbool voor de ventilatie achter
wordt weergegeven.
3 -
Temperatuurregeling
passagierszijde
De gekozen waarde wordt
weergegeven (van 14 tot 28:
comfortwaarde = 21).
Het maximale verschil tussen de
waarde aan bestuurderszijde en de
waarde aan passagierszijde bedraagt 5.
Bij deze handmatige instellingen
verdwijnt het symbool "AUTO".
Druk op de toetsen +
en -
om de
waarde te wijzigen.
Om de gescheiden regeling voor
bestuurder en passagier op te heffen:
- airconditioning in de uitvoering
"MONO", druk op de toets MONO
.
- airconditioning in de uitvoering
"REAR", druk meer dan
2 seconden op de toets +
.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor een optimale
temperatuur de ingestelde waarde te
wijzigen.
Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Uitvoering MONO
Door op deze toets te
drukken kan een gelijkmatige
temperatuur in het interieur
worden verkregen. De
referentiewaarde wordt door
de bestuurder geselecteerd.
Dek de ventilatieroosters
opzij en de
uitstroomopeningen in
de vloer niet af. De knoppen voor
het regelen van de
luchtopbrengst en de
ventilatieroosters opzij
van zitrij 2 kunnen nu
worden gebruikt.
Druk nogmaals op
de toets REAR
om
de bediening van de
ventilatie achter uit te
schakelen.
Het symbool voor
de ventilatie achter
verdwijnt.
Page 60 of 234

58
Ventilatie
6 -
Regeling luchtopbrengst
- De luchtopbrengst kan
worden vergroot of verkleind
door de knop 6
rechtsom of
linksom te draaien.
Op het display wordt het symbool
van de luchtopbrengst, de
ventilateur, steeds voller naarmate de
luchtopbrengst wordt vergroot.
8 - Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie interieur
- Druk op deze toets om
de lucht in het interieur te
recirculeren.
Het symbool en het verklikkerlampje 8
worden weergegeven.
De recirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af
te sluiten.
9 - Airconditioning in-/
uitschakelen
- Druk op deze toets om
de airconditioning in te
schakelen.
Het symbool en het verklikkerlampje 9
worden weergegeven.
- Druk nogmaals op de toets om de
airconditioning uit te schakelen.
Het symbool en het verklikkerlampje 9
gaan uit.
Gebruik de luchtrecirculatie alleen
als dit echt nodig is (de ruiten
zullen eerder beslaan en de
luchtkwaliteit gaat achteruit).
- Als de toets nogmaals wordt
ingedrukt, zal de automatische
luchttoevoer weer worden
ingeschakeld.
7 -
Uitschakelen van het systeem
- Draai de knop voor de
luchtopbrengst 6
naar links tot het
display wordt gedoofd.
Hierdoor worden alle functies
van het systeem uitgeschakeld,
met uitzondering van de
achterruitverwarming. De instellingen
ten behoeve van het comfort worden
niet meer geregeld.
Het is raadzaam om niet langdurig met
uitgeschakelde airconditioning te rijden.
- Als de knop 6
, de toets "Zicht"
of de
toets "AUTO"
nogmaals wordt bediend,
zal het systeem opnieuw met dezelfde
instellingen worden ingeschakeld.
Als de punten in de waarde-instellingen
gaan knipperen, duidt dit op een
storing in de airconditioning.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.