stop start PEUGEOT BOXER 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Page 4 of 212
2
Inhoudsopgave
  ■
Overzicht
  ■
Eco-rijden
 1InstrumentenpaneelInstrumentenpaneel  8
Waarschuwings- en verklikkerlampjes  9
Meters  13
Configuratie van het voertuig (MODE)  15
Audio- en multimediasysteem op het touchscreen  21
Datum en tijd instellen  22
Boordcomputer  22
Boordcomputer  22
 2Toegang tot de autoLegenda  24
Afstandsbediening  24
Voorportieren  27
Schuifdeur  27
Achterdeuren  28
Alarm  29
Elektrische ruitbediening  30
 3Ergonomie en comfortVoorstoelen  31
Voorbank  32
Achterbank  33
Achterbank  33
Het stuurwiel verstellen  34
Spiegels  35
Verwarming en ventilatie  36
Verwarming / handbediende airconditioning  36
Automatische airconditioning  37
Verwarming (elektrisch)  38
Extra verwarmingssystemen  40
Verwarming/airconditioning achter  40
Extra programmeerbare verwarming  41
Ontwasemen - ontdooien voorruit en zijruiten  43
Achterruitverwarming  44
Indeling van de cabine  44
Voorzieningen achter  48
Voorzieningen aan de buitenzijde  50
 4Verlichting en zichtLichtschakelaar  52
Richtingaanwijzers  52
LED-dagrijverlichting  52
Grootlichtassistent  53
Hoogteverstelling van de koplampen  54
Ruitenwisserschakelaar  55
Ruitenwisserbladen vervangen  56
 5VeiligheidAlgemene aanbevelingen met betrekking tot de 
veiligheid  57
Alarmknipperlichten  57
Claxon  58
Geluidssignaal voor voetgangers (elektrisch)  58
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)  58
Veiligheidsgordels  61
Airbags  63
Kinderzitjes  65
De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen  67
Zitplaatsen met ISOFIX-bevestigingen  68
Kinderslot  70
 6RijdenRijadviezen  71
Starten - afzetten van de motor  74
Stand-bysysteem accu  75
Parkeerrem  76
Versnellingsbak  76
Selectiehendel (elektrisch)  77
Schakelindicator  78
Stop & Start  78
Hill  Start Assist  80
Bandenspanningscontrolesysteem  80
Pneumatische ophanging  82
Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene adviezen  83
Verkeersbordherkenning  84
Snelheidsbegrenzer  86
Snelheidsregelaar - Specifieke adviezen  87
Snelheidsregelaar  88
Lane Departure Warning System  89
Dodehoekbewaking met detectie aanhanger  92
Active Safety Brake met Collision Risk Alert en 
Intelligente noodremassistentie 
 93
Parkeerhulp achter  96
Achteruitrijcamera  97
 7Praktische informatieBrandstof  99
Compatibiliteit van brandstoffen  100
Laadsysteem (elektrisch)  100
De tractiebatterij laden (elektrisch)  104
Sneeuwkettingen  106
Trekken van een aanhanger  107
Trekhaak met afneembare kogel  107
Op het dak gemonteerd draagsysteem  11 0
Onder de motorkap  11 0
Dieselmotoren  111   
Page 10 of 212
8
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel 
 
1.Snelheidsmeter (km/u of mijl/u)
2. Display
3. Brandstofniveaumeter (Diesel)
4. Koelvloeistoftemperatuur (Diesel)
5. Toerenteller (rpm x 1.000) (Diesel)
Elektrische voertuigen
De brandstofniveaumeter, de 
koelvloeistoftemperatuurmeter en toerenteller zijn 
niet actief.
Displayscherm niveau 1 
 
In het onderste deel:
–   Tijd.
–
  Buitentemperatuur.
–
 
Afgelegd aantal mijl / kilometer –
 
Boordcomputer (actieradius, verbruik etc.)
  
(Diesel).
–  
Hoogteafstelling van de koplampen.
–
  
Geprogrammeerde waarschuwing bij te hoog
  
toerental
–  
Snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar (diesel).
–
  
Schakelindicator (diesel).
–
  
Stop & Start (diesel).
In het bovenste deel:
–
  
Datum.
–
  
Onderhoudsindicator
 .
–   Waarschuwingsmeldingen.
–  
Meldingen over de status van functies.
–
  
Configuratie van het voertuig.
Displayscherm niveau 2 
 
Links:
–
  Tijd.
–
  Buitentemperatuur
–
 
W
 aarschuwings- of statuslampjes.
–
 
Snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar (diesel).
Rechts:
–
 
Datum.
–
 
Onderhoudsindicator
 . –
 
Boordcomputer (actieradius, verbruik etc.)
  
(Diesel).
–   Waarschuwingsmeldingen.
–  
Meldingen over de status van functies.
–
  
Configuratie van het voertuig.
–
  
Hoogteafstelling van de koplampen.
–
  
Afgelegd aantal mijl / kilometer
Lichtsterkte van de 
dashboardverlichting
De lichtsterkte van de dashboardverlichting 
kan worden aangepast met de toets MODE, 
met de parkeerlichten aan.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie 
over de configuratie van het voertuig (MODE).
Display in de 
achteruitkijkspiegel 
(elektrisch)
De binnenspiegel bevat een speciaal display met 
informatie over het elektrische systeem. Het gaat 
branden wanneer het contact wordt ingeschakeld en 
wanneer het voertuig wordt opgeladen. 
     
Page 14 of 212
12
Instrumentenpaneel
Voer meteen (2) uit - kans op schade aan het 
injectiesysteem!
AdBlueBrandt en knippert daarna, in combinatie met een melding op het display.
De actieradius neemt af.
U moet AdBlue snel bijvullen.
Laag brandstofniveauPermanent, met de naald in gebied E. De reservehoeveelheid brandstof wordt 
gebruikt. 
Wacht niet met tanken.
Knippert. Er is een storing in het systeem.
Zie (2).
Voorverwarming dieselbrandstofPermanent. Vanwege klimaatomstandigheden is 
voorverwarming van dieselbrandstof vereist.
Wacht met starten tot het verklikkerlampje uitgaat.
Mistlampen achterPermanent. De toets op het MODE-bedieningspaneel is 
ingeschakeld.
De lampen werken alleen als het dimlicht is 
ingeschakeld.
Bij normaal, goed zicht moet u ze uitschakelen.
Groene verklikkerlampjes
Richtingaanwijzers
Richtingaanwijzers met geluidssignaal. De richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
Mistlampen vóórPermanent.De toets op het MODE-bedieningspaneel is 
ingeschakeld.
De lampen werken alleen als het dimlicht is 
ingeschakeld.
DimlichtPermanent. De lampen zijn ingeschakeld.
SnelheidsregelaarPermanent.Snelheidsregelaar is geselecteerd.
Handmatig selecteren.
Blauwe verklikkerlampjes
Grootlicht
Permanent. De lampen branden.
GrootlichtassistentBrandt permanent.De functie is via het menu MODE 
ingeschakeld.
Het in- en uitschakelen van het grootlicht wordt 
automatisch geregeld op basis van het verkeer en 
de rijomstandigheden. 
Zwarte/witte waarschuwingslampjes
Temperatuur/gladheid
Brandt permanent in combinatie met  een melding op het display.
De weg kan glad worden door de 
weersomstandigheden. Let extra goed op en probeer plotseling remmen te 
vermijden.
Datum/tijdPermanent.
Dit wordt in het menu MODE ingesteld.
Hoogte van de lichtstraalPermanent.De koplampen kunnen in stand 0 tot en met 
3 worden gezet, afhankelijk van de belading van het 
voertuig.
Stel ze af met de toetsen op de 
MODE-bedieningsmodule.
OnderhoudssleutelPermanent. Onderhoud nodig.
Zie het overzicht van controles in het 
onderhoudsschema van de fabrikant en laat 
vervolgens de onderhoudsbeurt uitvoeren.
Stop & StartPermanent. Als het voertuig stilstaat (bijvoorbeeld bij een 
verkeerslicht of stopbord, of door file), dan zet het 
Stop & Start-systeem de motor in de STOP-stand.
Het controlelampje gaat uit en de motor wordt 
automatisch weer gestart (START-stand) als u wilt 
wegrijden.
Knippert enkele seconden en gaat  vervolgens uit.
De STOP-stand is tijdelijk niet beschikbaar.
SchakelindicatorPermanent. Er kan worden opgeschakeld.    
Page 16 of 212
14
Instrumentenpaneel
Wanneer u nog een keer op de toets MODE drukt, 
gaat u terug naar de verschillende menu's op het 
display.
Als u lang op de toets drukt, gaat u terug naar het 
beginscherm.
Menu... Select...Hiermee kunt 
u ...
Service Service  (km/mijl tot 
onderhoudsbeurt) Het resterende 
aantal kilome-
ter / mijl tot 
de volgende 
onderhoudsbeurt 
weergeven.
Olie verversen 
(km/mijlen tot olie 
verversen) Het resterende 
aantal mijl / 
kilometer tot de 
volgende keer 
olie verversen 
weergegeven.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over de configuratie van het 
voertuig (MODE). 
Koelvloeistoftemperatuur 
 
Als de wijzer tussen C (Cold) en H (Hot) staat:  
normale werking.
Onder zware gebruiksomstandigheden of bij warm 
weer kan de wijzer in de buurt van het rode gebied 
komen.
Als de wijzer in het rode gebied komt of het 
waarschuwingslampje gaat branden:
►
 
stop onmiddellijk en zet het contact uit. De
  
koelventilator blijft mogelijk nog korte tijd draaien, dat 
kan tot 10 minuten duren.
►
 
wacht totdat de motor is afgekoeld en controleer
  
dan het niveau. Vul waar nodig bij.
Bij bijvullen
Wees voorzichtig, het koelcircuit staat onder druk!
Voorkom brandwonden door de dop met een doek 
twee slagen los te draaien om de druk te ontlasten. 
Wanneer de druk is gedaald, controleer het niveau 
en verwijder de dop om bij te vullen.
Als de wijzer in het rode gebied blijft, neem  contact op met een PEUGEOT-dealer of 
een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer het koelvloeistofniveau van de  motor regelmatig.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over het controleren van de niveaus.
AdBlue®-
actieradiusindicatoren
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue®-reservoir 
is aangesproken of een storing in het SCR-systeem 
is gedetecteerd, verschijnt bij het aanzetten van 
het contact een indicator die aangeeft hoeveel 
kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het 
opnieuw starten van de motor automatisch wordt 
geblokkeerd.
Als gelijktijdig een storing wordt gedetecteerd en het 
AdBlue
®-niveau laag is, wordt de laagste actieradius 
weergegeven.
Niet  starten van de motor bij een te laag 
AdBlue®-niveau
Het wettelijk verplichte 
startblokkeringssysteem wordt automatisch 
geactiveerd zodra het AdBlue
®-reservoir leeg is.
Actieradius groter dan 2400 km
Als het contact wordt aangezet, wordt er geen 
informatie over de actieradius weergegeven op het 
instrumentenpaneel.
Actieradius tussen 2.400 en 600 km
Wanneer de drempelwaarde van 2.400 km is  bereikt, gaat dit lampje knipperen en wordt er    
Page 31 of 212
29
Toegang tot de auto
2
 
► Druk op de toets op het deurpaneel om de hoek 
van de deur te vergroten.
Bij het sluiten komt de deurvanger automatisch in 
zijn oorspronkelijke stand terug.
Sluiten
► Bij het sluiten moet eerst de linkerdeur en  
vervolgens de rechterdeur worden gesloten.
Alarm
Dit systeem (afhankelijk van de uitvoering) beveiligt 
uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem 
bestaat uit de volgende typen beveiliging:
- Uitwendige beveiliging
Dit systeem biedt een omtrekbeveiliging, dankzij 
sensoren op de portieren, deuren en motorkap en 
op de elektrische voeding,
- Wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er veranderingen in 
de positie van de auto worden waargenomen.
Activering
► Zet het contact af en verlaat het voertuig.► Druk op deze toets van de  
afstandsbediening.
De beveiliging is na een paar seconden actief.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en 
knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig 
seconden.
Het alarm komt vervolgens terug in de  waakfase, maar het systeem geeft op het 
moment dat het contact wordt aangezet aan dat het 
alarm is afgegaan door het gedurende 10 seconden 
branden van het verklikkerlampje van de 
elektronische startblokkering.
Het alarm gaat tevens af nadat de elektrische 
voeding is onderbroken en weer wordt aangesloten.
Met de afstandsbediening 
uitschakelen
► Druk op deze toets.   
De stand-bymodus wordt uitgeschakeld als het 
voertuig wordt ontgrendeld.
De wegsleepbeveiliging 
uitschakelen
(Afhankelijk van de motor)► Druk op deze toets om de beveiliging uit  
te schakelen (bijvoorbeeld wanneer uw 
voertuig wordt gesleept met het alarm 
ingeschakeld).
De beveiliging blijft actief totdat de portieren/deuren 
met de centrale vergrendeling worden geopend. 
Storing afstandsbediening
► Ontgrendel de portieren/deuren met de sleutel in  
het slot; het alarm wordt geactiveerd.
►
 
Schakel het contact in; de sleutelcode wordt
  
geïdentificeerd en het alarm wordt uitgeschakeld.
Wanneer u de portieren/deuren vergrendelt  met de sleutel in het slot, dan wordt het 
alarm niet geactiveerd.
Snel uitschakelen van de sirene als deze  per ongeluk is afgegaan:
►
 
zet het contact aan; de identificatie van de
  
sleutelcode zorgt ervoor dat de sirene stopt,
►
 
druk op de ontgrendelknop (cabine en sleutel)
  
van de afstandsbediening.
Als u de auto wilt vergrendelen zonder het 
alarmsysteem in te schakelen, bijvoorbeeld om 
de auto te wassen, vergrendel de auto dan met 
de sleutel in het slot.   
Page 38 of 212
36
Ergonomie en comfort
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie 
over het Display in de achteruitkijkspiegel.
Verwarming en ventilatie
Advies
Het ventilatie- en airconditioningssysteem gebruiken
►
 
Let erop dat de uitstroomopening onder
  
de voorruit, de verschillende luchtkanalen, 
ventilatieroosters, overige uitstroomopeningen en 
ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven 
voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar 
het interieur.
►
 
Dek de zonnesensor op het dashboard niet
  
af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het 
automatische airconditioningssysteem.
►
 
Zet de airconditioning minstens één tot twee
  
keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het 
systeem in goede staat te houden.
►
 
Gebruik de airconditioning niet als deze niet
  
koelt en neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer er een zware lading op een steile 
helling bij een hoge buitentemperatuur wordt 
gesleept, kan de airconditioning tijdelijk worden 
uitgeschakeld, zodat de motor meer vermogen 
heeft en meer sleepkracht biedt.
Rijd niet te lang met de ventilatie  uitgeschakeld of terwijl de luchtrecirculatie in 
het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans op 
beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft  gestaan en de temperatuur in het interieur 
hoog is opgelopen, is het raadzaam om het 
interieur even te ventileren.
Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg 
is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed 
wordt ververst.
Bij condensvorming door gebruik van de  airconditioning kan er water onder uit de 
auto lekken. Dit is volkomen normaal.
Onderhoud van het ventilatie- en  airconditioningssysteem
►
 
Controleer regelmatig de staat van het
  
interieurfilter en laat de filterelementen periodiek 
vervangen.
We raden aan om een samengesteld 
interieurfilter te gebruiken. Het speciale actieve 
additief biedt bescherming tegen vervuilende 
gassen en onaangename geuren.
►
 
V
oor een juiste werking van het 
airconditioningssysteem moet u het laten 
controleren volgens de aanbevelingen in het 
onderhoudsschema van de fabrikant. 
Bevat gefluoreerde broeikasgas R134A. Afhankelijk van de uitvoering en het 
verkoopland kan het aircocircuit het broeikasgas 
R134a bevatten.
Stop & Start De verwarmings- en 
airconditioningssystemen werken alleen als de 
motor draait.
Schakel tijdelijk het Stop & Start-systeem uit om 
een comfortabele temperatuur in het interieur te 
behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer 
informatie over het Stop & Start-systeem.
Verwarming / handbediende 
airconditioning
 
 
1. Airconditioning aan / uit (afhankelijk van de 
uitvoering)
2. Regeling van de temperatuur
3. Regeling van de luchtstroom
4. Regeling van de luchtverdeling
5. Toevoer van buitenlucht / luchtrecirculatie    
Page 45 of 212
43
Ergonomie en comfort
3► Druk tegelijkertijd weer op een van de toetsen 
( 1 ).
De geprogrammeerde werkingsduur wordt 
weergegeven en het controlelampje voor de 
verwarmings- of ventilatiecyclus knippert.
►
 
Stel de duur in door op een van de toetsen (
 1) te 
drukken.
De duur verdwijnt van het scherm om het opslaan te 
bevestigen of druk nog een keer op de toets (3 ).
De verwarming uitschakelen
Bij vertraagd starten wordt de verwarming 
automatisch uitgeschakeld na de geprogrammeerde 
duur.
►
 
Druk bij direct starten nog een keer op de toets
  
( 2 ) om handmatig uit te schakelen.
Het controlelampje voor de verwarmingscyclus en 
het scherm gaan uit. 
Laat de extra verwarming ministens één  keer per jaar aan het begin van de winter 
nakijken.
Neem voor onderhoud en reparaties alleen 
contact op met een PEUGEOT-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend goedgekeurde 
vervangingsonderdelen.
Vermijd het risico van vergiftiging of  verstikking dor de programmeerbare 
verwarming niet te gebruiken, ook niet voor korte 
perioden, in afgesloten ruimten zoals een garage 
of een werkplaats zonder een 
uitlaatgasafvoersysteem.
De extra verwarming wordt uitgeschakeld als de 
accu bijna leeg is, zodat het voertuig nog altijd 
kan starten.
De extra verwarming werkt op brandstof uit de 
brandstoftank van het voertuig. Zorg ervoor dat 
de brandstofniveaumeter niet op reserve staat.
Schakel de extra verwarming altijd uit tijdens het 
tanken om elk risico van brand of explosie te 
vermijden!
De temperatuur in de buurt van de verwarming 
mag niet hoger dan 120 °C worden. Een hogere 
temperatuur (bijvoorbeeld bij spuitovens) kan 
de componenten van het elektrische circuit 
beschadigen.
De extra verwarming is voorzien van een 
thermische limietschakelaar die de verbranding 
stopt wanneer de motor oververhit raakt door 
gebrek aan koelvloeistof. Controleer het peil en 
vul waar nodig bij met vloeistof. 
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer 
informatie over het controleren van het peil. 
Druk daarna op de programmatoets voordat u de 
verwarming weer inschakelt.
Ontwasemen - ontdooien 
voorruit en zijruiten
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft  aan in welke stand de knoppen moeten  staan om de voorruit en de zijruiten snel te 
ontwasemen of te ontdooien.
Met handbediende 
airconditioning
► Zet de knoppen van de luchtstroom en
 
luchtverdeling in de juiste stand.
Als u de voorruit sneller wilt ontdooien en 
ontwasemen, doet u het volgende:
►
 
Zet de luchtstroom in een hogere stand;
► Zet de luchttoevoer van buitenaf tijdelijk  
naar luchtrecirculatie. 
Met automatische 
airconditioning
► Druk op deze toets. Het controlelampje  
gaat branden.
Het systeem regelt de airconditioning, 
de luchtstroom en luchtinlaat, en de 
achterruitverwarming, en verdeelt de lucht optimaal 
naar de voorruit en zijruiten voorin. 
Als uw voertuig is uitgerust met een extra 
verwarmingssysteem, dan moet u dit uitschakelen 
om de ruiten snel te ontwasemen / ontdooien.     
Page 46 of 212
44
Ergonomie en comfort
Achterruitverwarming en/of verwarmde buitenspiegels
 
 
► Druk op deze toets om  
achterruitverwarming en verwarmde 
buitenspiegels in of uit te schakelen. Het 
controlelampje brandt als de functie is ingeschakeld.
Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld om te 
voorkomen dat de accu leeg loopt. 
De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij  draaiende motor.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de achterruitverwarming in 
werking is, de STOP-stand niet beschikbaar is.
Indeling van de cabine
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het  interieur laat liggen die in zonlicht als een 
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen 
veroorzaken - kans op brand of schade aan 
oppervlakken in de auto! 
Zonneklep
► Klap  de zonneklep omlaag om verblinding door 
de zon te voorkomen. De zonnekleppen zijn voorzien van vakken voor het 
opbergen van bijvoorbeeld tolkaarten en kaartjes.
Middelste opbergruimte 
 
De open opbergruimte bevindt zich onder het paneel 
van de middenconsole. 
Hier vindt u extra aansluitingen (aansluiting en 
USB) voor het overdragen van gegevens naar het 
audiosysteem.
Afhankelijk van de uitrusting kan het voertuig ook 
zijn voorzien van een dubbele bekerhouder en/of 
een houder voor een smartphone.
Opbergruimte bij de voorstoel 
 
Onder de bestuurdersstoel bevindt zich een vaste 
opbergbak.
De stoel met instelbare schokdemping heeft 
geen opbergruimte.
Onder de passagiersstoel bevindt zich een 
gereedschapsset, met gereedschappen voor 
bijvoorbeeld het verwisselen van een wiel, het 
vervangen van een lamp en het slepen van een 
voertuig.
     
Page 57 of 212
55
Verlichting en zicht
4 
 
Wanneer u weer op de knoppen drukt, kunt u de koplampen afstellen. 
Een controlelampje op het display geeft de 
geselecteerde instelling aan (0, 1, 2, 3).
Ruitenwisserschakelaar
Ruitenwissers vóór
De wisserfunctie is alleen actief wanneer de 
contactsleutel in de stand ON staat.
 
 
De knop heeft 5 standen:
–  Ruitenwissers uit.
–
 
Intervalstand: 1 inkeping omlaag. In deze stand
  
kunt 4 standen selecteren door de ring te draaien: 
zeer langzaam, langzaam, normaal en snel.
– Continu en langzaam wissen: 2 inkepingen  
omlaag. 
–
 
Continu en snel wissen: 3 inkepingen omlaag.
–
 
Een keer wissen: trek de hendel naar het
  
stuurwiel.
Automatische ruitenwissers  vóór
De snelheid van de automatische ruitenwissers 
(volgens uitvoering) wordt automatisch aangepast 
aan de hoeveelheid neerslag.
Automatisch wissen: 1 stand omlaag. Bij het 
selecteren van deze stand maken de ruitenwissers 
één slag. Als het contact uitgezet is geweest, moet 
de functie opnieuw worden geactiveerd.
Als deze stand is geselecteerd, is het mogelijk de 
gevoeligheid van de regensensor te verhogen door 
aan de ring te draaien.
Dek de regensensor, die zich aan de 
bovenzijde van de voorruit bevindt, niet af.
Zet het contact uit als de auto gewassen wordt 
in een wasstraat of schakel de stand voor 
automatisch wissen uit.
Controleer bij vorst vóór het inschakelen van  de ruitenwissers of de ruitenwissers vrij 
kunnen bewegen.
U kunt in de uitsparingen van de voorbumper 
staan om eventuele opeengehoopte sneeuw 
aan de onderzijde van de voorruit en op de 
ruitenwissers te verwijderen.
U kunt de ruitenwisserbladen zelf  vervangen.
Zie de desbetreffende rubriek voor meer 
informatie over het vervangen van een 
ruitenwisserblad.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem  geldt dat zolang de ruitenwissers vóór zijn 
ingeschakeld in de stand hoge snelheid, de 
STOP-stand niet beschikbaar is.
Ruitensproeiers en 
koplampsproeiers
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe; de 
ruitensproeiers sproeien en de ruitenwissers worden 
kort ingeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering is de sproeier van 
de koplamp gekoppeld aan de ruitensproeiers; 
deze wordt geactiveerd als de dimlichten zijn 
ingeschakeld.
Het niveau van de sproeiervloeistof moet  regelmatig worden gecontroleerd, vooral in 
de winter.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie 
over het controleren van niveaus, vooral het 
niveau van de ruiten-/koplampsproeiers.    
Page 61 of 212
59
Veiligheid
5remmen de controle over uw voertuig zou kunnen 
verliezen.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Het remsysteem werkt pas optimaal na een inloopperiode van ongeveer 500 km. Tijdens 
deze periode raden wij u aan om plotseling, 
herhaaldelijk en langdurig remmen te vermijden.
Het antiblokkeersysteem zorgt niet voor een  kortere remweg. Op een zeer glad wegdek 
(door bijvoorbeeld ijzel of olie) kan het 
ABS-systeem de remweg zelfs verlengen. 
Wanneer de wielen (banden en velgen) moeten 
worden vervangen, zorg er dan voor dat er 
wielen worden gemonteerd die voor uw voertuig 
zijn goedgekeurd.
Wanneer u in een noodgeval moet  remmen, moet u het rempedaal stevig 
intrappen en deze druk handhaven, ook op 
een glad wegdek.
Na een aanrijding Laat het systeem door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde werkplaats 
controleren.
Dynamische 
stabiliteitscontrole (DSC)
Inschakelen
Het CDS-systeem wordt automatisch ingeschakeld 
zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te 
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt 
van de door de bestuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit lampje op het  instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen
De bestuurder kan dit systeem niet uitschakelen.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in 
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Antislipregeling (ASR)
Uitschakelen/inschakelen
De ASR wordt automatisch ingeschakeld als de 
motor wordt gestart.
In bijzondere omstandigheden (als het voertuig 
bijvoorbeeld vastzit in de modder of sneeuw, of in 
mulle grond) kan het nuttig zijn om het ASR-systeem 
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en 
weer grip kunnen krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer 
voldoende grip is.
 
 
 
ASR
 
► Druk op deze toets om de functie in of uit te  
schakelen.
Het controlelampje in de toets gaat branden en 
er wordt een melding op het scherm van het 
instrumentenpaneel weergegeven om aan te geven 
dat het ASR-systeem is uitgeschakeld. 
Het ASR-systeem wordt automatisch ingeschakeld 
zodra het contact wordt uitgeschakeld
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje  op het instrumentenpaneel branden, in 
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
ASR/DSC Deze systemen zorgen voor meer veiligheid 
tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter 
nooit laten verleiden tot het nemen van meer 
risico's of te hard rijden. 
In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen, 
sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun