Peugeot Partner Tepee 2008 Handleiding (in Dutch)

Page 101 of 159

102
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEID TIJDENS HET RIJDEN
CLAXON
Druk in het midden van het stuurwiel.
HANDREM
Aantrekken
Trek aan de hendel van de handrem
om de auto op de handrem te zetten.
Controleer voordat u uitstapt of de
handrem goed is aangetrokken. Loszetten
Trek aan de hendel van de handrem
en druk op de knop om de handrem los
te zetten.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk deze knop in, de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
Als de auto stilstaat op een helling,
draai dan de wielen richting trottoir en
trek de handrem aan.
Het is zeker bij een beladen auto
niet voldoende een versnelling in te
schakelen bij het parkeren van de
auto.Als de handrem nog (iets)
is aangetrokken, wordt
dit aangegeven door dit
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Automatische ontsteking van de
alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de
alarmknipperlichten, afhankelijk
van de remvertraging die optreedt,
automatisch in. De alarmknipperlichten
blijven knipperen totdat er opnieuw gas
wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.

Page 102 of 159

ABS
ABS
103
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEID
5
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS - REF)
Het ABS zorgt samen met de
elektronische remdrukregelaar (REF)
tijdens het remmen voor een betere
stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van
de wielen, terwijl de remdrukregelaar de
remdruk over de vier wielen verdeelt.Als dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het display,
duidt dit op een storing in
het antiblokkeersysteem. Door deze
storing zou u tijdens het remmen
de controle over uw auto kunnen
verliezen.
Als dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie
met de verklikkerlampjes
remsysteem en STOP,
een geluidssignaal en een
melding op het display, duidt dit
op een storing in de elektronische
remdrukregelaar. Door deze storing
zou u tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
NOODREMASSISTENTIE (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in
noodgevallen de optimale remdruk
sneller wordt bereikt.
Het systeem wordt ingeschakeld als
de snelheid waarmee het rempedaal
wordt ingetrapt groot is en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht
verandert.
Houd het rempedaal ingetrapt om de
werking van de noodremassistentie
voort te zetten.
Gebruiksvoorschrift
Het ABS treedt automatisch in werking
als één van de wielen dreigt te
blokkeren. Het systeem zorgt niet voor
een kortere remweg.
Op een erg glad wegdek (sneeuw, olie,
enz.) kan de remweg door de werking
van het ABS langer zijn. Trap het
rempedaal bij een noodstop krachtig
en volledig in en laat het niet los, ook
niet op een glad wegdek. Het ABS
zorgt er dan voor dat u om het obstakel
heen kunt sturen.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die zijn voorzien
van een artikelnummer van PEUGEOT. Stop onmiddellijk op een veilige
plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk.

Page 103 of 159

104
Veiligheid tijdens het rijden
ANTISPINREGELING
(ASR) EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA (ESP)
Deze systemen staan in verbinding
met het ABS en zijn hier een aanvulling
op.
De ASR zorgt voor een optimale
overbrenging van de aandrijfkracht op
de weg, zodat wordt voorkomen dat
u tijdens het accelereren de controle
over de auto verliest.
Het systeem past de aandrijfkracht
aan om het doorspinnen van de
wielen te voorkomen via de remmen
van de aangedreven wielen en de
motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Houd als het ESP is ingeschakeld in
een bocht het stuurwiel altijd in de
gewenste richting en stuur niet tegen.
Het ESP-systeem grijpt automatisch in
via het remsysteem en de motor als de
koers van de auto afwijkt van de door
de bestuurder gewenste richting.Uitschakelen ASR/ESP
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn het
ASR/ESP uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen slippen en weer grip
kunnen krijgen.
- Druk op de knop die zich op de
middenconsole bevindt.
- Het verklikkerlampje gaat branden: de systemen ASR en ESP zijn
uitgeschakeld. Controle van werking
Gebruiksvoorschrift
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor
meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer
risico's en het te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd onder voorwaarde dat
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem en elektronische
onderdelen worden nageleefd en
dat de procedures voor montage en
het uitvoeren van werkzaamheden
door het PEUGEOT-netwerk worden
opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het

PEUGEOT-netwerk.
Werking van het ASR- en ESP-
systeem
Het lampje knippert tijdens
een ingreep van de ASR of
het ESP.
De systemen worden opnieuw:
- automatisch ingeschakeld als de wagensnelheid hoger wordt dan
50 km/h,
- handmatig ingeschakeld door nogmaals op de knop te drukken. Bij een storing in de systemen
zal het verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem na te laten kijken.
Het verklikkerlampje kan ook gaan
branden in het geval van een te lage
bandenspanning. Controleer van alle
banden de bandenspanning.

Page 104 of 159

105
VEILIGHEID
55
Veiligheidsgordels
VEILIGHEIDSGORDELS
Hoogteverstelling
Knijp de knop van de geleider in
en schuif deze omhoog of omlaag
(veiligheidsgordel bestuurdersstoel en
enkele passagiersstoel).
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp in
de gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de
vergrendeling van de gesp te
controleren.Verklikkerlampje
veiligheidsgordel bestuurderDe veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan
uw lichaamsbouw. De gordel wordt
automatisch opgerold als deze niet
wordt gebruikt.
Controleer zowel voor als na het
gebruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De gordelspanners van de
veiligheidsgordels vóór kunnen,
afhankelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding, onafhankelijk van
de airbags afgaan. De gordelspanners
trekken de veiligheidsgordels direct
stevig tegen het lichaam van de
inzittenden.
Het afgaan van de gordelspanners
gaat gepaard met lichte onschadelijke
rookvorming en een geluid,
veroorzaakt door het activeren van de
pyrotechnische lading in het systeem.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittenden getrokken
wordt. De gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers werken alleen
als het contact is aangezet.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting
die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over
de kop slaan van de auto. U kunt de
veiligheidsgordel deblokkeren door
snel aan de riem te trekken en hem los
te laten.
Als de gordelspanners zijn
geactiveerd, gaat het verklikkerlampje
airbag branden. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Losmaken
Druk op de rode knop.
Als de bestuurder zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt, gaat bij het
starten van de motor het
verklikkerlampje branden.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dragen,
ook al betreft het een korte rit.

Page 105 of 159

106106
Veiligheidsgordels
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,
- moet worden voorkomen dat de gordel gedraaid raakt en moet de
gordel in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken,
- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder
worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de
veiligheidsgordels niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen, moet de heupgordel
altijd onder de armsteun door worden
geleid.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken. Voorschriften voor kinderen:
- maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
- laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. De
veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
Raadpleeg voor meer informatie
over kinderzitjes in rubriek 5 het
gedeelte "Kinderen in de auto".
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel
voor textiel, verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk, dat
tevens voor de garantie zorgt en
de werkzaamheden volgens de
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig (ook na een kleine
aanrijding) controleren door het
PEUGEOT-netwerk: de gordels mogen
geen slijtagesporen en scheuren
vertonen en er mogen geen wijzigingen
aan de gordels zijn aangebracht. Veiligheidsgordels zitplaatsen
vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn
voorzien van pyrotechnische
gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers.
Veiligheidsgordels zitplaatsen
achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van
driepuntsgordels met oprolautomaten.

Page 106 of 159

107
VEILIGHEID
5
107
5
Airbags
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden bij ernstige aanrijdingen:
ze vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.De elektronische schoksensoren
registreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de
registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas zodat noch het
zicht, noch het eventueel verlaten
van de auto door de inzittenden
wordt belemmerd, - bij een minder ernstige aanrijding
of een aanrijding van achteren
en in bepaalde gevallen waarin
de auto over de kop slaat, treden
de airbags niet in werking. De
veiligheidsgordels zorgen in
deze situaties voor een afdoende
bescherming.
De kracht van de aanrijding is
afhankelijk van het soort obstakel
en de snelheid van de auto op dat
moment.

Page 107 of 159

108108
Airbags
Gebruiksvoorschrift
Maak er een gewoonte van om
normaal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan
de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan
airbagsystemen, raadpleeg hiervoor
het PEUGEOT-netwerk.
Zelfs als alle bovenstaande
voorschriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag wordt
geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme
gassen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met de
goedgekeurde stoelhoezen. Deze
belemmeren het activeren van de
zij-airbags niet. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen, dit zou bij het afgaan
van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten
niet op het dashboard rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekleding en
sla er niet op.
De airbags werken alleen als
het contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de airbags
niet meer.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en
een knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor gevoelige personen irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Wanneer een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de
passagiersstoel is geplaatst,
moet de airbag aan passagierszijde
zijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 5 het
gedeelte "Kinderen aan boord".

Page 108 of 159

110110
Airbags
Airbags vóór
Deze zijn voor de bestuurder in
het midden van het stuurwiel en
voor de passagier in het dashboard
aangebracht.
Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd,
behalve als de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld, bij
een ernstige frontale aanrijding binnen
de impactzone A, in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto, die
zich op een horizontale ondergrond
moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en het
dashboard om te voorkomen dat de
inzittende naar voren wordt geworpen. Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:
-
Zet het contact af , steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde,
- draai deze in de stand "OFF",
- verwijder de sleutel zonder de stand van de sleutel te veranderen.
Het verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel
brandt zolang de airbag is
uitgeschakeld. Als de twee verklikkerlampjes
airbag permanent branden, plaats
dan geen kinderzitje met de rug
in de rijrichting. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Storing airbag vóór
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voorstoel
plaatst. Anders kan een kind bij het
afgaan van de airbag levensgevaarlijk
gewond raken. Inschakelen
In de stand
"OFF" werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventuele
aanrijding niet.
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier
te garanderen.
Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display, laat
het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk.

Page 109 of 159

107
VEILIGHEID
5
107
5
Airbags
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden bij ernstige aanrijdingen:
ze vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.De elektronische schoksensoren
registreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de
registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas zodat noch het
zicht, noch het eventueel verlaten
van de auto door de inzittenden
wordt belemmerd, - bij een minder ernstige aanrijding
of een aanrijding van achteren
en in bepaalde gevallen waarin
de auto over de kop slaat, treden
de airbags niet in werking. De
veiligheidsgordels zorgen in
deze situaties voor een afdoende
bescherming.
De kracht van de aanrijding is
afhankelijk van het soort obstakel
en de snelheid van de auto op dat
moment.

Page 110 of 159

108108
Airbags
Gebruiksvoorschrift
Maak er een gewoonte van om
normaal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan
de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan
airbagsystemen, raadpleeg hiervoor
het PEUGEOT-netwerk.
Zelfs als alle bovenstaande
voorschriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag wordt
geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme
gassen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met de
goedgekeurde stoelhoezen. Deze
belemmeren het activeren van de
zij-airbags niet. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen, dit zou bij het afgaan
van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten
niet op het dashboard rusten.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekleding en
sla er niet op.
De airbags werken alleen als
het contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de airbags
niet meer.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en
een knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor gevoelige personen irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Wanneer een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de
passagiersstoel is geplaatst,
moet de airbag aan passagierszijde
zijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 5 het
gedeelte "Kinderen aan boord".

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 160 next >