Peugeot RCZ 2015 Handleiding (in Dutch)

Page 121 of 292

11 9
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
PARKEERREM
Aantrekken
F Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te zetten.
Vrijzetten
F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het
verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display, geeft dit aan dat
de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen
vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan en schakel een
versnelling in.
6/
RIjDEN

Page 122 of 292

120
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
HILL HOLDER
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer
2
seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal
naar het gaspedaal verplaatsen.
WERKING
Deze functie is alleen actief:
-

als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt,
-


bij bepaalde hellingcondities,
-


als het bestuurdersportier is gesloten.
De hill holder kan niet worden uitgeschakeld.
V

erlaat de auto niet in de korte periode dat u de hill holder
gebruikt.
STORING
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats
gehouden wanneer u het rempedaal loslaat:
-

als bij de handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of
de neutraalstand is ingeschakeld,
-
als bij de automatische versnellingsbak stand

D of M is ingeschakeld. Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling
ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.
Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait,
gebruik dan de handrem en controleer vervolgens
of het desbetreffende verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel blijft branden.
Bij een storing in de hill holder gaan deze verklikkerlampjes branden.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.

Page 123 of 292

121
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
HANDGESCHAKELDE 6-VERSNELLINGSBAK
INSCHAKELEN VAN DE 5E OF DE 6E VERSNELLING
F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e
of de 6e versnelling in te schakelen.
INSCHAKELEN VAN DE ACHTERUITVERSNELLING
F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.
Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te
vergemakkelijken:
-

zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,
-


trap het koppelingspedaal in.
Als dit advies niet wordt nageleefd, kan de versnellingsbak
onherstelbaar beschadigd raken (per ongeluk inschakelen van de
3
e of 4e versnelling).
Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de
motor stationair draait.
6/
RIjDEN

Page 124 of 292

122
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
MET
"T IP T RONIC
TECHNIEK

Sy
STEEM P ORSCHE "
SCHAKELPATROON
1. Selectiehendel.
2.
T
oets "S" (Sport).
3.

T
oets "T" (Sneeuw).
STANDEN VAN DE SELECTIEHENDEL
P. Parkeerstand.
-
Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem.
-


Starten van de motor
.
R. Achteruitversnelling.
-

Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental.
N.

Neutraalstand.
-

Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem.
-


Starten van de motor
.
D. Automatische werking.
M.+ / - Zelf schakelen tussen de zes versnellingen.
F

Beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen.
of
F


Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te
schakelen.
Bij de automatische transmissie met zes versnellingen kunt u kiezen
voor de automatische bediening, aangevuld met de programma's Sport
en Sneeuw

, of voor handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft twee gebruiksmogelijkheden:
-

automatisch schakelen

: het schakelen wordt elektronisch
aangestuurd door de transmissie, aangevuld met het programma
sport voor een meer dynamische rijstijl en het programma sneeuw
voor het rijden op een ondergrond met weinig grip,
-

handmatig schakelen

: deze stand maakt het zelf schakelen met
de selectiehendel mogelijk.

Page 125 of 292

3
3
123
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
WEERGAVE OP HET INSTRUMENTENPANEEL
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt,
verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
D1...D6. Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
T. Programma Sneeuw
M1...M6. Handmatig schakelen (sequentiëel)
-. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
WEGRIJDEN
F Trek de handrem aan.
F
Selecteer de stand P

of N.
F

Start de motor
.
Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een
geluidssignaal en verschijnt een melding op het display.
F

T
rap bij draaiende motor het rempedaal in.
F

Zet de handrem vrij.
F


Selecteer de stand R

, D of M.
F

Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N

wordt geselecteerd,
laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de
selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en
de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in
beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter.
Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij
draaiende motor. Er wordt een melding weergegeven als u de selectiehendel uit
de stand P probeert te halen zonder dat u het rempedaal hebt
ingetrapt.
6/
RIjDEN

Page 126 of 292

3
3
124
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
AUTOMATISCH SCHAKELPROGRAMMA
F Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen
de zes versnellingen.
Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet
volledig stilstaat.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u
zelf hoeft te schakelen. De transmissie kiest voortdurend de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg
en de belading van de auto.
Op het instrumentenpaneel verschijnen achtereenvolgens de
aanduidingen
D en de automatisch ingeschakelde versnellingen.
Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel
te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). \
De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de
ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental
bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug om sterker
op de motor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een
hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.
PROGRAMMA'S SPORT EN S NEEUW
Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan
onder bijzondere rijomstandigheden.
Programma Sport "S"
F Druk op de toets "S" als de motor is gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl
mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S.
Programma Sneeuw "T"
F Druk op de toets "T" als de motor is gestart.
De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op
een ondergrond met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding T.
TERUGKEREN NAAR HET AUTOMATISCHE
PROGRAMMA
F Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het
programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen
door opnieuw op de desbetref
fende toets te drukken.
HANDMATIG SCHAKELEN
F Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de zes
versnellingen.
F

Duw de selectiehendel naar het symbool +

om één versnelling op
te schakelen.
F

T
rek de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug
te schakelen.

Page 127 of 292

125
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid
van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er \
tijdelijk overgegaan op de automatische bediening.Op het instrumentenpaneel verschijnen achtereenvolgens de
aanduiding M en de handmatig ingeschakelde versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens
wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand)
naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie
automatisch de stand M1.
De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in
de handbediende stand.
Onjuiste waarde bij handmatige bediening
Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is
ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee
standen in).
PARKEREN VAN DE AUT O
Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N
zetten om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten. Als de selectiehendel niet in de stand
P staat, klinkt bij het openen
van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een
geluidssignaal en verschijnt een melding op het display.
F
Zet de selectiehendel in de stand
P
; het geluidssignaal stopt
en de melding verdwijnt.
STORING
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de
3
e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen
bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. De
transmissie raakt hierdoor niet beschadigd.
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Dit verklikkerlampje kan ook gaan branden bij het openen van een portier\
.
In de volgende gevallen kan de versnellingsbak beschadigd
raken:
-

bij het gelijktijdig intrappen van het gaspedaal en het
rempedaal,
-


bij het geforceerd van stand P

naar een andere stand
schakelen als de accu ontladen is.
Plaats bij langdurig stilstaan met draaiende motor (files) de
selectiehendel in de stand N en trek de handrem aan om
brandstof te besparen.
6/
RIjDEN

Page 128 of 292

126
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
SCHAKELINDICATOR*
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om
het brandstofverbruik te reduceren.Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden
(helling, belading van de auto, ...) en de rijstijl van de bestuurder \
(veel vermogen nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-

de eerste versnelling in te schakelen,
-


de achteruitversnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel
weergegeven.
WERKING
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan
het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen.\

U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende
versnellingen in te hoeven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk
in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk
altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid.\

De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al d\
an
niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij uitvoeringen met automatische transmissie werkt dit systeem alleen
in de handbediende stand.
Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden weergegeven. Voorbeeld:
-

U rijdt in de derde versnelling.
-

U trapt het gaspedaal in.
-

Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in
te schakelen.
* V
olgens motoruitvoering.

Page 129 of 292

127
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
BANDENSPANNINGSCONTROLESySTEEM
In het ventiel van deze banden is een druksensor gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van de
spanning van een of meer banden detecteert.Ondanks de aanwezigheid van dit systeem dient u maandelijks en
voor elke lange reis de bandenspanning handmatig te controleren.
Een te lage bandenspanning heeft een negatief effect op de
wegligging, verlengt de remweg en versnelt de bandenslijtage,
met name onder zware omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het
rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van
de vier banden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger
brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning
staat vermeld op de bandenspanningssticker (zie de rubriek
"Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude" banden worden gecontroleerd
(auto die langer dan 1 uur heeft stilgestaan of na een traject van
maximaal 10
km met gematigde snelheid). Is dit niet het geval,
verhoog dan de op de sticker vermelde waarden met 0,3
bar.
Reservewiel
Vergeet niet ook de bandenspanning van het reservewiel te
controleren.
Het lichtmetalen reservewiel is voorzien van een sensor.
Het stalen reservewiel is niet voorzien van een sensor.
Het bandenspanningscontrolesysteem is een hulpsysteem; de
bestuurder moet waakzaam blijven.
6/
RIjDEN

Page 130 of 292

128
RCZ_nl_Chap06_conduite_ed01-2015
Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt
geconstateerd, kan deze band afhankelijk van de uitvoering worden
herkend aan een pictogram of melding.
F
V
erlaag onmiddellijk de snelheid, maak geen bruuske
stuurbewegingen en rem niet plotseling hard af.
F

Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie dit toelaat.
F


Gebruik in geval van een lekke band de noodreparatieset of het
reservewiel (volgens uitrusting),


of
F

controleer de spanning van de vier banden (bij koude banden)
als u over een compressor beschikt, bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset,


of
F

rijd voorzichtig met lage snelheid verder als u niet direct de
bandenspanning kunt controleren.
WAARSCHUWING TE LAGE BANDENSP ANNING
Bij een te lage bandenspanning brandt dit verklikkerlampje in
combinatie met een geluidssignaal en in combinatie met de
weergave van een melding.
Een lagere bandenspanning is niet altijd zichtbaar aan een
vervorming van de band. Beperk u daarom niet alleen tot een
visuele controle. Bij aangezet contact moet de bandenspanning minimaal 0,2 bar te laag
zijn. Pas de bandenspanning indien nodig aan en houd u zich daarbij
aan de waarden die op de bandenspanningssticker zijn vermeld. Als dit verklikkerlampje knippert en vervolgens
permanent brandt in combinatie met het verklikkerlampje
service, duidt dit op een storing in het systeem.
In dat geval wordt de bandenspanning niet meer gecontroleerd.
Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een sensor (stalen reservewiel).
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats
om het systeem te laten controleren of monteer na een lekke band het
wiel met de originele velg, dat is voorzien van een sensor.
STORING
De waarschuwing wordt weergegeven zolang de desbetreffende
band(en) niet op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareer\
d of is
(zijn) vervangen.

Page:   < prev 1-10 ... 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 ... 300 next >